Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Verslag
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, de heer Keulen zei het al: vorig jaar hebben alle lokale besturen serieuze inspanningen geleverd om volgens de regels van BBC, opgelegd door de Vlaamse overheid, hun budget en meerjarenplan in evenwicht in te dienen. Daarbij zijn zij er uiteraard van uitgegaan dat de inkomsten komende van andere overheden zouden worden behouden. De budgettaire keuzes en de daaraan gekoppelde besparingen van de nieuwe Vlaamse Regering zorgen bij die lokale besturen, die zoals u weet volop bezig zijn met hun budget voor 2015 en het aanpassen van hun meerjarenplan, toch voor een zekere ongerustheid en onzekerheid.
Het engagement van de Vlaamse Regering om het Gemeentefonds en het Stedenfonds de komende jaren met 3,5 procent te laten stijgen, is duidelijk. Dat lijkt mij ook noodzakelijk. Er is echter minder duidelijkheid over de andere financiële stromen naar de lokale besturen.
Ik heb mijn vraag toegespitst op twee ervan. Ten eerste wil Vlaanderen de gesubsidieerde contractuelen (gesco’s), die goed zijn voor 25.000 lokale arbeidsplaatsen, regulariseren. Dat is uiteraard een goede zaak, maar het daaraan verbonden budget, jaarlijks 364 miljoen euro, zou slechts voor 95 procent worden overgedragen. Die besparing op de premies en de verminderde werkgeversbijdragen, roept uiteraard een aantal vragen op bij de lokale besturen. In een meerjarenplanning zijn zij er namelijk van uitgegaan dat die bedragen, die subsidies zouden worden behouden zoals voorheen.
Een tweede ongerustheid bestaat er over de geplande integratie van de zeven sectorale subsidies in het Gemeentefonds. Ook dat zou, volgens de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) gepaard gaan met een besparing van 5 à 10 procent omdat op die sectorale budgetten de groeivoet van 3,5 procent niet zou worden toegepast.
Minister, ik wil niet vooruitlopen op uw antwoord. Ik hoop uiteraard dat u de lokale besturen zult geruststellen. Zoals ik al zei, hebben de lokale besturen verleden jaar heel veel moeite gedaan om te doen wat Vlaanderen van hen vroeg. Voor alle duidelijkheid: ik wil het systeem van BBC zeker niet in twijfel trekken. Ik denk dat het zinvol was. Maar ik ga ervan uit, en ik kan begrijpen dat de lokale besturen er ook van uitgingen, dat ze ook omgekeerd kunnen rekenen op de engagementen van de andere overheden. Het kan niet dat de Vlaamse overheid haar budgettaire krapte afwentelt op die lokale besturen zodat zij één jaar later opnieuw een volledige oefening zouden moeten overdoen.
Minister, wanneer gaat de integratie van die zeven sectorale subsidies in het Gemeentefonds in? Blijven die middelen op het huidige niveau? Indien niet, hoeveel gaat Vlaanderen daar dan op besparen?
Wat betekent die besparing concreet voor elk individueel bestuur? Ik weet niet of u al over die cijfers beschikt, maar het zou wel interessant zijn om te weten wat dat op het niveau van de gemeenten per gemeente betekent.
Hoe zal ten slotte de besparing op de premies voor de gesco’s en de korting op die werkgeversbijdrage verlopen?
De heer De Loor heeft het woord.
Vorige week heb ik, weliswaar laattijdig, een gelijkaardige vraag ingediend. Daarom wil ik mij zeker aansluiten bij de vraag van mevrouw Robeyns, niet het minst wegens mijn bekommernis over de financiële situatie van de lokale besturen, van gemeenten en OCMW’s. De voorbije weken heeft de Vlaamse overheid gedeeltelijk budgettaire keuzes te kennen gegeven. Sindsdien is de ongerustheid bij de lokale besturen enorm aanwezig. Er is heel veel vraag om daar zo snel mogelijk duidelijkheid in te scheppen.
Ik sluit aan bij de vragen van mevrouw Robeyns, onder andere naar de timing van de integratie van de sectorale subsidies in het Gemeentefonds. Ik wil er echter ook een vraag aan toevoegen, namelijk of de oormerking van deze middelen ook behouden blijft en ook wat het betekent voor elk individueel bestuur afzonderlijk. Ik pleit ervoor om daar zo snel mogelijk duidelijkheid over te creëren, want ook de gemeenten, de OCMW’s staan voor grote uitdagingen. Ik zou niet graag hebben dat de dienstverlening daar verder onder lijdt.
Mevrouw Homans heeft het woord.
Mevrouw Robeyns, de integratie van de sectorale subsidies staat heel duidelijk vermeld in het regeerakkoord, als ik mij niet vergis op bladzijde 4. U hebt dat ook aangegeven. Het gaat over verschillende sectorale subsidies: cultuur, jeugd, ontwikkelingssamenwerking, integratie, flankerend onderwijsbeleid, kinderarmoede en sport. Zeven in totaal.
Ik zal zo snel mogelijk werk maken van die integratie. Ik kan bij dezen al zeggen dat het niet voor het begrotingsjaar 2016 zal zijn.
Wat nog niet in het debat aan bod kwam, maar ik vind dat ik dat wel moet doen, is dat het natuurlijk ook wel een aantal voordelen heeft voor de lokale besturen, namelijk het verminderen van de planlast en de administratieve lasten. De heer De Loor vroeg of er gedacht wordt aan oormerking. Ik vind dat dat haaks staat op het feit van planlastvermindering. Ofwel voeg je de sectorale subsidies toe aan het Gemeentefonds en blijf je die verdelen, niet via de verdeelsleutels van het Gemeentefonds, maar wel via de criteria zoals ze vandaag bestaan. Dat is de bedoeling. Ofwel blijf je oormerken, maar dan blijft de planlast en de administratieve last voor de betrokken overheden behouden.
Het was voor de integratie van de sectorale subsidies in het Gemeentefonds vooral de bedoeling om veel minder lasten te hebben voor de betrokken gemeentebesturen.
Mevrouw Robeyns, u hebt mij gevraagd wat de concrete besparingen zullen zijn. Ik heb daarnet gezegd dat de integratie van die sectorale subsidies in het Gemeentefonds pas vanaf het begrotingsjaar 2016 zal gebeuren. Vanuit mijn bevoegdheid Binnenlands Bestuur heb ik begin september begrotingsinstructies gestuurd naar de lokale overheden, waarin er heel duidelijk is gezegd dat je bij de begrotingsopmaak 2015 het best de cijfers van het jaar 2014 inschrijft wat de sectorale subsidies betreft.
De zeven sectorale subsidiestromen gaan in totaal over een bedrag van 138 miljoen euro die worden verdeeld over de lokale besturen. Tijdens de onderhandelingen om tot deze regering te komen en de onderhandelingen over de begroting is er heel duidelijk afgesproken dat het iedere minister vrijstond om zelf te kijken waar hij of zij al dan niet bepaalde besparingen wilde doorvoeren. Ik kan u nu, in deze commissie, enkel en alleen antwoorden op de twee sectorale subsidies die betrekking hebben op mijn eigen bevoegdheden, namelijk Kinderarmoede en Integratie.
Over al uw andere vragen – inzake Sport, Cultuur en dergelijke – raad ik u aan u te wenden tot de betrokken minister. Gelet op het feit dat de integratieoefening zich pas zal voltrekken voor het begrotingsjaar 2016, ben ik niet verantwoordelijk voor alle mogelijke verschuivingen die er bij andere ministers gebeuren. Ik kan u wel zeggen dat ik, wat de sectorale subsidie Integratie betreft – maar dat is mijn persoonlijke keuze geweest, ik heb zelf zitten schuiven in budgetten –, geen besparing heb doorgevoerd. Ik heb integendeel zelfs een kleine groei kunnen realiseren. De sectorale subsidie Integratie zal van 6.103.000 euro stijgen naar 6.140.000 euro.
Bij de sectorale subsidie Kinderarmoede, de tweede die onder mijn rechtstreekse bevoegdheid valt, is er een heel kleine besparing van 2 procent. Voor alle duidelijkheid: dat is een sectorale subsidie die pas sinds vorig jaar is ingevoerd. Dat is dus redelijk recent. In 2014 was het bedrag 4.500.000 euro en in 2015 zal het 4.410.000 euro bedragen.
De andere ministers, bevoegd voor de cultuur, de jeugd en de sport, zullen zelf beslissen welke eventuele besparingen of verhogingen zij zullen doorvoeren in de sectorale subsidies.
Wat mijn twee concrete sectorale subsidiestromen betreft, Integratie en Kinderarmoede, zal ik de gemeenten op de hoogte stellen van de gevolgen. Ik denk dat die in mijn geval positief zijn, zeker wat Integratie betreft. De besparing bij Kinderarmoede is eigenlijk verwaarloosbaar: 90.000 euro op zo’n bedrag lijkt mij echt wel verwaarloosbaar.
De gemeenten die, wegens de begrotingsinstructies die ik begin september heb meegegeven, bedragen van 2014 hebben ingeschreven voor 2015, kunnen dat natuurlijk nog altijd aanpassen bij de begrotingscontrole, maar voor mijn twee domeinen zal dat in ieder geval niet nodig zijn. Ik weet natuurlijk niet wat ze precies hebben ingeschreven, maar als ze een vermindering hebben ingeschreven, zullen ze blij zijn met het feit dat het bij mij niet het geval zal zijn.
Ik weet niet wie het precies over de groeivoet had, de heer De Loor of mevrouw Robeyns. In het kader van de moeilijke oefening die we hebben moeten doen om een budget in evenwicht voor te leggen, hebben we er toch voor kunnen zorgen dat de groeivoet van het Gemeentefonds onaangepast is gebleven. Het blijft een groeivoet van 3,5 procent. U kunt dat misschien niet zo belangrijk vinden, maar ik vind dat het dat wel is. Ik denk dat iedereen hier inzit met de lokale overheden en de slagkracht van de lokale overheden. Het lijkt mij belangrijk dat we vanuit de Vlaamse overheid ook voldoende slagkracht geven, zeker financieel. Het Gemeentefonds is van 2014 naar 2015 gegroeid met 78 miljoen euro. Als je ziet welke budgettaire inspanningen we hebben moeten leveren, lijkt dat mij een zeer goede zaak voor de lokale overheden.
Mevrouw Robeyns, op uw vraag over de gesco’s kan ik u alleen maar doorverwijzen naar minister Muyters, die daar zelf een aantal beslissingen zal moeten nemen.
Ik vat kort samen: de integratie van de sectorale subsidies zal zich voltrekken voor het begrotingsjaar 2016. Wat mijn twee sectorale subsidiestromen betreft, zal er geen besparing zijn, integendeel. Voor de andere subsidiestromen zult u zich moeten wenden tot de betrokken ministers.
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de verduidelijking. Het is inderdaad positief nieuws.
Voor alle duidelijkheid: ik ben mijn vraag begonnen met te stellen dat de groeivoet van 3,5 procent behouden werd en dat dat belangrijk en noodzakelijk was. Ik heb dat dus zeker niet geminimaliseerd.
Voor de andere vragen zal ik mij dus moeten richten tot de andere ministers. Het is belangrijk dat de lokale besturen tijdig juiste informatie krijgen. Die bezorgdheid delen we.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Ik wil u ertoe oproepen steeds bekommerd te zijn over die lokale financiën, om een partner te zijn van de lokale besturen, zowel gemeenten als OCMW’s, en hen zo snel mogelijkheid duidelijkheid en zekerheid te bieden.
Ik wil graag een aantal kanttekeningen maken. Zoals ik daarnet al zei, komen er zeer grote uitdagingen af op die lokale besturen. Zo is er de lokale pensioenproblematiek van statutaire medewerkers. De lokale besturen zijn verder ook verantwoordelijk voor 50 procent van de publieke investeringen. Als je dan als lokaal bestuur aan je lot wordt overgelaten, is dat nefast voor die investeringen, niet het minst voor de privésector die die realisaties op zich neemt.
Ik stel vast dat regeringen altijd heel graag die pluim van 3,5 groeivoet van het Gemeentefonds op hun hoed steken. Wel, collega’s, dat is decretaal verankerd. Mocht men daarvan willen afwijken, is er een decreetwijziging nodig.
Minister, ik roep u er warm toe op die lokale besturen zeker niet aan hun lot over te laten. Dat zeg ik vanuit de nood aan samenwerking die ik ervaar tussen de verschillende bestuurslagen.
De heer Doomst heeft het woord.
Ik ben iets geruster dan de twee vorige collega’s, zonder daarom in slaperigheid te vervallen.
Mijnheer De Loor, je moet het dan toch nog maar doen, een groeivoet van 3,5 procent realiseren in zeer barre tijden. Het is dan goed dat we een aantal dingen die minder nuttig zijn daarvoor opzij hebben gezet.
Ik vind als insteek vanuit onze fractie bij het begin van deze legislatuur dat het vertrouwen in de lokale besturen en het geven van volle verantwoordelijkheid aan de lokale besturen zeer belangrijk is. In die zin hoop ik ook dat bij de zeven sectoren de bevoegde ministers respect zullen hebben voor de lokale economie en dat het vanuit onze commissie de richtlijn kan zijn om de gemeenten zo weinig mogelijk te betuttelen.
Minister Homans heeft het woord.
Mijnheer Doomst, ik kan het alleen maar met u eens zijn dat de lokale autonomie zeer belangrijk is. Ik denk dat er in dit regeerakkoord een aantal belangrijke hefbomen zijn om die autonomie nog te versterken.
Mijnheer De Loor, u heb inderdaad gelijk dat de 3,5 procent groeivoet decretaal is verankerd, maar het is natuurlijk wel deze meerderheid die ervoor gekozen heeft om dat te doen. Deze meerderheid had perfect een aantal regels kunnen aanpassen om dat niet te doen, maar we hebben ervoor gekozen om jaarlijks en wat 2015 betreft 78 miljoen euro extra uit te trekken voor de lokale overheden. Ik denk dat dat een zeer puike prestatie is in deze budgettair krappe tijden.
Autonomie is ook een vorm van besparing. Alleszins heb je al minder bureaucratie. Op die manier kun je meer middelen vrijhouden voor het echte inhoudelijke werk.
De vraag om uitleg is afgehandeld.