Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het nijpende capaciteitstekort in de B-stroom van het secundair onderwijs
Vraag om uitleg over de overgang van lager onderwijs naar de eerste graad B-stroom in het secundair onderwijs op basis van leeftijd
Verslag
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, we moeten het echt nog eens over de B-stroom hebben, want wie met leerkrachten en directies spreekt – en ook de Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten (OVSG) gaf het onlangs aan – weet dat we daar toch echt met een probleem zitten. Ze trekken ook op alle mogelijke manieren aan de alarmbel.
De B-stroom verdient denk ik echt extra aandacht, ook op beleidsniveau, omdat het aantal problemen alleen maar toeneemt. We zitten natuurlijk met een plaatstekort, dat weten we al langer dan vandaag. Maar je ziet gewoon in de B-stroom ook een heel aantal problematieken bij elkaar samenkomen. Daar zit vaak een heel gemengd publiek, het gaat over leerlingen die inderdaad hun getuigschrift basisonderwijs niet gehaald hebben, vaak om verschillende redenen. Maar je zit met leerlingen die soms een armoedeproblematiek hebben, die een leerproblematiek hebben, die familiale problemen hebben, die financiële problemen hebben.
Je hebt ook natuurlijk de mechanismen waarbij kinderen sowieso mogen overgaan op twaalf jaar op basis van leeftijd. Maar dat betekent in de praktijk dat je soms met leerlingen in de B-stroom zit die rechtstreeks vanuit het vierde leerjaar in het eerste leerjaar B zitten. Daar komt nog bij dat heel wat OKAN-leerlingen (onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers) natuurlijk in de B-stroom terechtkomen.
Dat is een ongelofelijk uitdagende groep. Het feit dat we er vandaag niet in slagen om al die leerlingen met heel verschillende niveaus mee te krijgen, is ook iets wat zich in de latere jaren vertaalt, want natuurlijk mag je daarna ook overgaan op leeftijd, op veertien jaar naar het tweede leerjaar B en op vijftien jaar naar de tweede graad, wat dan ook vaak in de praktijk onze arbeidsmarktgerichte richtingen – want daar komen veel van die leerlingen dan terecht – heel erg onder druk zet.
Om u een idee te geven: op het einde van de eerste graad haalt tussen de 82 en 96 procent van de leerlingen uit de B-stroom zelfs de basiscompetenties Nederlands en wiskunde niet. Voor leerkrachten in de tweede graad stelde hen dat natuurlijk ook in de arbeidsmarktgerichte richtingen voor ongelofelijke uitdagingen om die leerlingen mee te krijgen, opnieuw in heel gemengde groepen, met heel verschillende noden.
Dus wat de OVSG zegt, en wat ook heel veel directies zeggen, is dat er inderdaad een soort van structuurfout zit in ons onderwijs, omdat het ook helemaal niet duidelijk is waar die B-stroom nu precies voor is bedoeld. Is dat een remediëringstraject? Of is dat ook heel specifiek al een voorbereiding voor de arbeidsmarktgerichte richtingen?
Nu, ik denk dat het sowieso duidelijk is en dat we het erover eens zijn dat er in het basisonderwijs echt veel werk is, dat er echt extra in moet worden geïnvesteerd, omdat we natuurlijk in eerste instantie moeten voorkomen dat zoveel leerlingen zonder getuigschrift en zonder de nodige competenties in die B-stroom terechtkomen. Ik denk dat we de discussie moeten voeren, omdat het echt niet verder kan zoals het nu loopt. Moeten we bijvoorbeeld eens niet kijken naar het overgaan op leeftijd, en daar opnieuw een grotere rol geven aan de klassenraad?
Ik denk echt dat we opnieuw meer mogelijkheden moeten scheppen om op maat te werken, want als ik daarnaar kijk, denk ik dat we sowieso moeten streven om leerlingen de basiscompetenties te laten halen tegen het einde van de eerste graad. Dus daar moet geremedieerd worden, daar kunnen we niet buiten.
Maar als je leerlingen jarenlang vasthoudt in die B-stroom, ben je schoolmoeheid aan het organiseren. Dat zijn vaak leerlingen die misschien wel een praktisch talent hebben of daarop willen inzetten, en dus moet je ook manieren voorzien om hun de kans te geven om wel al praktisch bij te leren, en daar ten minste beroepskwalificaties te halen.
Ik kijk er zelf naar. Ik moet toegeven dat we zelf ook nog aan het nadenken zijn over wat dan het beste model is. Maar ik kijk natuurlijk naar u, minister, om daar zelf uw analyse rond te maken. U hebt de beleidsverantwoordelijkheid op dit moment. Dus ik ben niet alleen benieuwd naar uw analyse, waar de knelpunten zitten, maar natuurlijk ook wat u eraan wilt doen.
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Minister, elke leerling een plaats aanbieden in de school van zijn of haar keuze, is voor onze fractie erg belangrijk. Als vanzelfsprekend geldt dat ook voor leerlingen die instromen in de B-stroom van de eerste graad van het secundair onderwijs. Ook vorig jaar vestigde ik hier de aandacht op in de commissie. De zorg die ik toen verwoordde, is onlangs nog versterkt toen vanuit het werkveld en de mediasignalen kwamen dat de capaciteitsdruk in de B-stroom niet is afgenomen, en nog zou zijn vergroot. We weten dat leerlingen in de B-stroom kwetsbaar zijn, en vaak een of meerdere SES-kenmerken (socio-economische status) aantikken. Het is dus belangrijk dat deze klasgroepen klein blijven en er voldoende infrastructuur en leerkrachten, die kunnen rekenen op de nodige professionaliseringsmogelijkheden, voorhanden zijn om alle leerlingen kwalitatief onderwijs aan te bieden. Zeker voor deze leerlingen is een capaciteitstekort bijgevolg nefast.
Ook de OVSG heeft het in haar persbericht van begin mei over de B-stroom. De bedoeling van de B-stroom is goed, vindt de OVSG, namelijk het aanbieden van kwalitatief onderwijs aan een kleine groep leerlingen met leervertraging die geen getuigschrift basisonderwijs heeft behaald. Vandaag geeft de OVSG echter aan dat het aantal leerlingen in de B-stroom tussen 2016 en 2021 met 14 procent is toegenomen, dit in verhouding tot een stijging van 8 procent bij het totaal aantal leerlingen in het secundair onderwijs. Dat is toch wel een opvallend verschil.
Ook is het niet evident om deze leerlingen aan het eind van de eerste graad hetzelfde niveau te laten bereiken. De algemene directeur, Walentina Cools, verwoordt het als volgt, ik citeer: “Scholen worden voor een catch-22 gesteld. Het tekort aan basisgeletterdheid door de vingers zien, of de leerling een C-attest geven, terwijl hij of zij wel voldoende technische vaardigheden heeft.” De vraag naar plaatsen in de B-stroom is momenteel groter dan het aanbod, de scholen kunnen amper volgen. De capaciteitsmonitor toont dat de capaciteitstekorten naar de toekomst toe nog zullen toenemen. Ook in Het Belang van Limburg van 27 april schrijft men dat er over vijf jaar maar liefst 45.000 plaatsen te weinig zullen zijn in het secundair onderwijs. Dat is de grote uitdaging waarmee we vandaag aan de slag moeten gaan, in het bijzonder met betrekking tot de B-stroom. We kennen de voorspellingen. Laten we hier dan ook op anticiperen. Ik ben dus ook benieuwd naar uw analyse, minister.
Welke initiatieven hebt u het voorbije jaren genomen om de capaciteitsdruk in de B-stroom van de eerste graad van het secundair onderwijs te milderen en weg te werken?
Plant u naar aanleiding van de recente signalen over een stijgende capaciteitsdruk in de B-stroom, nieuwe initiatieven om samen met de onderwijsverstrekkers bijkomende inspanningen te leveren om ook aan leerlingen voor wie de B-stroom de aangewezen leerweg is, een plaats te garanderen en zo hun leerrecht te verzekeren?
Zult u daarbij ook ingaan op het voorstel van de OVSG om in overleg te gaan, om samen oplossingen te vinden voor wat de OVSG een constructiefout noemt, die de toekomstkansen van leerlingen in de B-stroom dreigt aan te tasten?
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega's, minister, de kwestie van de B-stroom is iets wat we al langer kennen. Dat heeft eigenlijk een lange geschiedenis. Vroeger was het zo dat leerlingen op het eind van het zesde leerjaar lager onderwijs, ongeacht getuigschrift en resultaat, konden kiezen voor de A-stroom of de B-stroom. We hadden toen heel wat leerlingen die, met een getuigschrift basisonderwijs, toch kozen voor de B-stroom. Daarvan is de definitie eigenlijk dat je niet de nodige competenties hebt verworven om een getuigschrift basisonderwijs te behalen.
In die tijden kwam de idee dat een getuigschrift basisonderwijs iets zegt: dat getuigt dat je alle doelen van het basisonderwijs hebt verworven, en dat je daarom een getuigschrift krijgt. Wie een getuigschrift heeft, moet dus naar de A-stroom. En zonder getuigschrift, of als je op leeftijd bent, kun je naar de B-stroom.
Ik ben blij dat de partij die er in het verleden op hamerde dat je automatisch naar de A-stroom moest met een getuigschrift, heeft ingezien dat dat toch niet het beste idee was. En er is dus toch een ventiel gekomen dat je, ondanks een A-attest – dat hebben we ondertussen gewijzigd – toch naar de B-stroom zou kunnen indien de klassenraad, het CLB en de ouders dat verzoeken. Ik denk dat het een goede zaak is dat die bijsturing is gebeurd. Maar natuurlijk wil dat zeggen dat er iets meer leerlingen naar de B-stroom kunnen gaan. Dat is een eerste punt.
Een tweede punt is de vaststelling dat de instroom zeer divers is. Er zijn leerlingen die er puur op basis van leeftijd terechtkomen, er zijn leerlingen die effectief naar de B-stroom worden georiënteerd, en leerlingen die ondanks een A-attest, ondanks een getuigschrift, toch naar de B-stroom gaan mits het ventiel dat ik daarnet beschreven heb. Collega's, dat is de diversiteit die inderdaad in die B-stroom binnenkomt.
Daarom kunnen we het denk ik niet met één maatregel – collega Goeman vraagt ernaar – oplossen, net vanwege de diversiteit in die B-stroom. Want we hebben ook nog de instroom van de OKAN-leerlingen. Dat is de totale groep die zich daar aandient en dat is meteen ook de moeilijkheid voor de leerkrachten die lesgeven in de B-stroom, collega's: de spreidstand waarin we komen te staan, tussen leerlingen die een aantal doelstellingen wel, en leerlingen die een aantal doelstellingen niet hebben bereikt, en ook op het vlak van de kennis van het Nederlands zijn er verschillen. En dan zijn er nog leerlingen die al dan niet in het buitengewoon onderwijs terechtkomen en voor wie dit een tussenstap is, daar moeten we niet flauw over doen. Dat zijn de verschillende startniveaus die zich aandienen. Ik denk dus ook dat we daar met enige voorzichtigheid over moeten spreken.
Vanuit de N-VA-fractie, minister, zijn we de idee niet ongenegen om daar ook hetzelfde toe te passen wat we bij de overgang van de eerste naar de tweede graad al hebben bepleit: dat je niet zomaar op basis van leeftijd mag overgaan. Want ik stel vandaag vast dat er ouders zijn die kinderen niet naar school sturen, omdat ze zeggen dat ze toch op basis van leeftijd naar de B-stroom zullen gaan. Of we stellen vast dat er scholen in het lager onderwijs zijn die zeggen dat het niet meer gaat, dat de leerling naar de B-stroom moet.
Ik heb hierrond dus de volgende vragen.
Ten eerste hoe staat u tegenover de reactie van de OVSG over die zogenaamde ‘structuurfout’ in de B-stroom?
Ten tweede, op welke manier kan er in het lager onderwijs op ingezet worden – want dat is toch wel de kern, collega's – dat zoveel mogelijk leerlingen wel de basiskennis verwerven? In de B-stroom is de doelstelling om alsnog het niveau basisonderwijs te bereiken, maar we moeten er net voor zorgen dat er zoveel mogelijk leerlingen dat niveau bereiken in het basisonderwijs. Hoe kunnen we daar nog sterker op inzetten, en ervoor zorgen dat de spreiding van de capaciteiten van de leerlingen in de B-stroom, in termen van bereikte doelstellingen, wat vermindert?
Ten derde, kunnen korte zomercursussen eventueel een hulpmiddel zijn om leerlingen die nodige basiskennis die ze missen, alsnog mee te geven?
Ten vierde, minister, bent u ervoor gewonnen om de van rechtswege overgang die er nu is op basis van leeftijd, te evalueren en desgevallend bij te sturen, al dan niet geïnspireerd op wat u hebt aangegeven te willen bijsturen, op vraag van uzelf en onze N-VA-fractie, tussen de eerste en de tweede graad?
Minister Weyts heeft het woord.
Eerst wil ik correct duiden dat het niet klopt dat er een toestroom is naar de B-stroom. Die is er wel in absolute aantallen, maar niet wat betreft het aandeel. Er is dus een stijging tussen het schooljaar 2016-2017 en 2021-2022, maar de verhouding tussen de A-stroom en de B-stroom is ongewijzigd: ongeveer 15 procent van het aantal leerlingen in de eerste graad is ingeschreven in de B-stroom. de stijging is vooral gebaseerd op demografische groei.
Het klopt ook niet dat een klassenraad in de B-stroom geen beslissing kan nemen om leerlingen uit te sluiten van bepaalde studierichtingen, of leerlingen te laten zittenblijven. Dat hoor je ook wel eens, maar dat is niet zo. In de volledige eerste graad kan een C-attest gegeven worden als de klassenraad die mening is toegedaan, dus dat het een goede maatregel is om leerlingen te laten zitten, dat kan ook in de B-stroom. Ook uitsluiting van bepaalde richtingen is voorzien, ook in het eerste jaar een A-attest met clausulering geven – men noemde het daarvoor een B-attest – kan dus ook. Delibererende klassenraden hebben dus wel wat mogelijkheden om voor elke leerling een passende uitspraak te doen, en daar ook een vervolgtraject op maat aan te koppelen. Uiteindelijk is het altijd de klassenraad die het laatste woord heeft, en dat wordt nu zelfs versterkt door de invoering van het vermoeden van deskundigheid – maar daar hebben we het straks over.
Er is meermaals overlegd met de sociale partners, dus ook met de onderwijskoepels, over de toelatingsvoorwaarden in de A-stroom en in de B-stroom. Het behalen van een getuigschrift basisonderwijs is dé toelatingsvoorwaarde om te kunnen inschrijven in 1A. Dat heeft ongetwijfeld heel wat scholen ertoe aangezet om toch goed na te denken over de toekenning van dat getuigschrift.
Het klopt in theorie dat je vandaag in 2B nog altijd op 15-jarige leeftijd kunt instromen in 3BSO, zonder dat je geslaagd bent. Dat vinden wij nogal een verkeerd signaal. Het heeft een pervers effect: leerlingen gaan hun best niet meer doen, omdat ze sowieso kunnen overgaan naar de tweede graad. Daarom zal vanaf 1 september van dit jaar een extra voorwaarde worden ingebouwd, die wil zeggen dat naast de vereiste leeftijd van 15 jaar, ook de toelating nodig is van de klassenraad. Daarbij willen we natuurlijk vermijden dat bij voorbaat vaststaat dat voor sommige leerlingen de tweede graad toch te hoog gemikt is, en dat dat op een fiasco uitdraait voor sommige leerlingen. Voor alle duidelijkheid: ik heb dat geregeld via een besluit.
Wat betreft het aanbod, is het in het kader van de vrijheid van onderwijs natuurlijk de keuze van de onderwijsverstrekkers welk onderwijsaanbod zij organiseren, afgestemd op de lokale noden. We hebben er wel voor gezorgd dat de B-stroom vrij programmeerbaar is. De scholen moeten daarvoor geen aanvraag indienen die dan ter goedkeuring aan de Vlaamse Regering wordt voorgelegd. Dat is eigenlijk een ‘fast lane’-procedure. Men moet het gewoon melden bij de administratie. We hebben dat dus vereenvoudigd. In totaal zijn er in de capaciteitsmiddelen van de afgelopen periode, de periode 2019-2024, de huidige regeerperiode dus, tot op vandaag 250 capaciteitsprojecten goedgekeurd om extra plaatsen te voorzien in het gewoon secundair onderwijs. Bij de selecties werd aan de lokale onderwijsverstrekkers steeds gevraagd om ook oog te hebben voor een evenwichtige spreiding van de bijkomende plaatsen over de A-stroom en de B-stroom op basis van de lokale behoeften. In de periode 2019-2022 werden capaciteitsmiddelen goedgekeurd waarmee iets meer dan tweeduizend plaatsen kunnen worden voorzien in de B-stroom in de eerste graad, 2031 om precies te zijn. Voor de periode 2022-2024 zijn er opnieuw projecten goedgekeurd, waarmee we nog eens een 650-tal extra plaatsen kunnen voorzien. Daardoor loopt het aantal dus op tot meer dan 2600 bijkomende plaatsen in de B-stroom.
We voorzien dus in de noden, proberen ook om een zekere stimulus te geven om dat aanbod te organiseren, maar kijken ook vooruit. In het kader van het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (OPBWO) hebben we ook een thema toegevoegd, en op basis daarvan ondertussen ook al een onderzoek gegund, aan de KULeuven, de Vrije Universiteit Brussel (VUB), Thomas More en Hogeschool PXL om de effectieve leeromgevingen in de B-stroom in kaart te brengen. Dat is ondertussen opgestart, dat onderzoek loopt.
Dat onderzoek heeft vier doelen: ten eerste, inzichten uit de wetenschappelijke literatuur in kaart brengen inzake de diverse compilaties voor de B-stroom; ten tweede, de huidige situatie in de B-stroom in kaart brengen; ten derde, de toegepaste praktijken aftoetsen aan de effectieve principes, zoals ze blijken uit de literatuur; ten vierde, een selectie van praktijken kritisch analyseren wat betreft hun effectiviteit en voorwaarden. De resultaten van die vier luiken worden gebundeld. Het is de bedoeling dat dit in een professionaliseringstraject wordt ingebracht.
Verder wordt er ook voorzien in een professionaliseringsinitiatief voor leerkrachten wiskunde en beeldende en architecturale vorming (BAV) in de eerste graad A- en B-stroom van ons secundair onderwijs, waarvoor we ook nog eens extra middelen hebben uitgetrokken. Dat is ondertussen ook opgestart en lopende.
Uit de laatste peilingsresultaten bleek nog maar eens het belang van de leerkracht. Het maakt echt wel een verschil uit wanneer leerlingen les hebben gekregen van leerkrachten die hoge verwachtingen durven te stellen, dan wel van leerkrachten die al lang voor de klas staan. Toch zien we dat leerkrachten in de B-stroom gemiddeld genomen minder ervaring hebben. Dat is dus echt wel een aandachtspunt.
Het spreekt voor zich dat we leerkrachten in de B-stroom moeten versterken. Vandaar dat onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek, dat ter zake concrete handvatten kan aanreiken. Maar ook het Leerpunt moet leraren versterken om onderwijskwaliteit te realiseren, om leervertraging te remediëren en om de focus te leggen op de B-stroom.
Tot slot geef ik nog eens mee dat dit toch wel cruciaal is. Daarom heb ik die maatregelen genomen met betrekking tot de graadevaluatie, om deze aan te vatten in het gewoon secundair onderwijs. Ik vind het belangrijk om het signaal te geven dat elk jaar telt en dat elke toets telt, dat je niet zomaar kunt overgaan naar het tweede jaar en dat we meer vertrouwen en autonomie geven aan de klassenraad, die ter zake zelf beslissingen kan nemen, ook met betrekking tot clausulering of tot het geven van een C-attest.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw interessante antwoord. Er is nog veel werk. Ik kan mij wel vinden in een aantal dingen die u zegt.
Ten eerste, er is echt veel werk in het basisonderwijs. Dat moet versterkt worden, er moet meer in worden geïnvesteerd. Daar zijn we het allemaal over eens, het moet allemaal nog gebeuren. Ik geloof dat leerkrachten vandaag niet de middelen hebben om leerlingen met grote uitdagingen echt op niveau te krijgen. Het begint natuurlijk wel met het leggen van de basis in het basisonderwijs, wat je achtergrond of leeftijd ook is.
De hele toelatingsvoorwaarde en het ventiel om toch naar 1B te kunnen gaan, zoals de heer Daniëls het daarnet beschreef, vinden wij ook een goed gegeven. Wij vinden ook dat je op leeftijd moet kunnen overgaan, tenminste naar de 1B. Maar het eerste jaar in de B-stroom is volgens mij echt wel een cruciaal jaar. Je gaat daar niets aan veranderen als je daar een heel diverse groep binnenkrijgt. Zeker in het eerste jaar dat leerlingen, wat hun achtergrond ook is, in een B-stroom zitten, is volgens mij cruciaal. Er moet heel hard worden ingezet op remediëring voor de leerlingen die, om welke reden dan ook, de basiscompetenties niet halen. Dat betekent inderdaad, zoals u zei, minister, dat je daar sterke leerkrachten voor nodig hebt, het liefst leerkrachten met ervaring, maar het is niet evident om die daar te krijgen. Het moeten ook leerkrachten zijn die daar een goede opleiding voor hebben gevolgd. Het vergt immers een zeer specifieke didactiek om leerlingen met soms een ongelooflijke leerachterstand een aantal basiscompetenties te leren, zoals Nederlands en wiskunde, maar ook breder.
Wij vragen dat er eens wordt bekeken hoe daarvoor meer aandacht kan worden opgebracht in de lerarenopleiding. Kunnen daar heel specifieke bijscholingstrajecten voor worden voorzien? Worden daar financiële middelen voor voorzien?
Minister, ik volg uw analyse dat we daarna de klassenraad meer zeggenschap moeten geven, meer een regierol moeten geven, en meer modulaire trajecten mogelijk moeten maken, waarbij niet iedereen inderdaad gewoon kan overgaan op leeftijd. Ik heb begrepen dat dat de bedoeling zal zijn. Als ik het goed begrepen heb, zou dit wel alleen maar tussen de eerste graad en de tweede graad mogelijk zijn. De klassenraad kan daar een bijkomende rol spelen, om te zeggen of je kunt overgaan of niet. Minister, kunt u mij zeggen wanneer dat besluit zal worden gecommuniceerd? Is het al genomen? De scholen zijn zich daar op dit moment nog totaal niet van bewust. Ik blijf de verhalen horen over hoe gefrustreerd ze zijn dat leerlingen zonder basiscompetenties gewoon overgaan naar – vaak – beroepsrichtingen.
Hoe zien we die modulaire trajecten dan, wat mij betreft vanaf het tweede jaar dat een leerling in de eerste graad in de B-stroom zit? We zullen een deel van de groep gewoon verder moeten blijven remediëren. Maar laat de klassenraad daarover beslissen. Je kunt ze echter niet eeuwig in de eerste graad laten zitten. We moeten durven nadenken over hoe we leerlingen die duidelijk niet het basisniveau halen op een bepaald moment toch kunnen laten overgaan naar de tweede graad. De klassenraad beslist daarover, uiteraard in overleg met de ouders en de leerling zelf. We moeten in die gevallen durven denken aan het onderwijsniveau opleidingsvorm 2 (OV2) of opleidingsvorm 3 (OV3). Altijd maar laten doorstromen in het reguliere onderwijs, zonder dat ze ooit de basiscompetenties zullen halen, lijkt mij geen goed idee.
Anderzijds geldt dat ook voor de leerlingen die wel vooruitgang hebben geboekt, maar die nog werk hebben op het vlak van de basiscompetenties, maar die wel heel erg duidelijk leergoesting hebben op praktisch niveau. De klassenraad moet hen daar oriënteren naar een soort van traject dat voorbereidt op de arbeidsmarkt, ook al in het tweede jaar van de eerste graad B-stroom, zodat ze dan met de nodige vaardigheden naar het beroepsonderwijs in de tweede graad kunnen doorstromen. Ze moeten ook in de eerste graad al wat praktijkervaring kunnen opdoen, zodat dat een voorbereidend traject wordt voor de arbeidsmarkt.
Mijn vragen gaan vooral over hoe we leerkrachten gaan opleiden, maar ik ben ondertussen luidop aan het nadenken over hoe we dat hele traject zouden kunnen organiseren. Ik hoor daar graag ook uw feedback over.
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik volg de redenering dat er zeker meer aandacht moet zijn voor het eerste jaar van de B-stroom omdat het natuurlijk zo is dat het voor een bepaalde groep leerlingen de juiste plaats is. Maar je moet er natuurlijk binnen kunnen geraken. Dat was ook wat de focus van mijn vraag, het capaciteitstekort, misschien iets meer dan bij de twee andere collega’s. Want ik heb het gevoel, zeker inzake het capaciteitstekort dat het dossier muurvast blijkt te zitten en dat iedereen zowat naar elkaar aan het kijken is. Op het veld is de realiteit echt wel dat er heel wat leerlingen niet terechtkunnen in 1B in hun buurt. Het gaat inderdaad om kwetsbare leerlingen. Als maatschappij zijn we het onszelf verschuldigd om die leerlingen inderdaad op de juiste plaats te krijgen. We moeten het leerrecht van al deze leerlingen kunnen garanderen.
Minister, er zijn regio’s waar sommige scholen hun capaciteiten van 1B aan het afbouwen zijn. Er zijn scholen die het volledig stopgezet hebben. Dat maakt dat de druk op de ene of die twee scholen in de regio natuurlijk zeer groot aan het worden is. Dit behoort uiteraard tot de autonomie van de scholen. Ik kan u daar niet direct iets verwijten, dat besef ik zelf ook zeer goed. Maar er is wel een rol voor de scholen en de lokale overlegplatforms (LOP’s) om inderdaad de capaciteit te voorzien die lokaal nodig is.
Ik heb een paar vragen over de LOP’s. De goede werking van een LOP is natuurlijk zeer belangrijk om te kunnen voorzien in een echt platform waarin alle scholen uit het LOP open met elkaar kunnen spreken over de lokale noden. Kunnen scholen het ergens melden wanneer de werking van het LOP toch moeilijk blijkt te zijn? Voor zover mijn opzoekingswerk gegaan is, heb ik dat niet kunnen terugvinden. Indien het juist is dat de scholen dit nergens kunnen melden, waarom is dit zo? Indien het niet klopt, wat ook mogelijk is – maar ik wil de vraag aan u stellen – dan hoor ik graag hoe het wel kan.
Over de werking van de LOP’s heb ik ook een aantal schriftelijke vragen gesteld, onder andere over de evaluatie van de LOP’s. Uit uw antwoord bleek dat de LOP’s niet geëvalueerd worden op dit moment. Waarom niet? Dat is een vraag die me toch wat boeit. Zeker in het kader van alles rond het Inschrijvingsdecreet waar u gisteren ook in het antwoord op een vraag van collega Vandromme de focus op de LOP’s gelegd hebt, denk ik dat dat toch twee belangrijke vragen zijn: de evaluatie en of er ergens een meldingspunt voor scholen is waarmee ze verder kunnen gaan.
De heer Daniëls heeft het woord.
Het is een interessante vraag, niet het minst omdat collega Goeman een aantal pistes opent en maar één keer het woord ‘meer investeren’ heeft gebruikt. Dat geeft perspectief om inderdaad inhoudelijk na te denken hoe we hiermee omgaan.
Minister, ik vermeld een paar zaken. Een, dat we de klassenraad inderdaad weer de kansen en de sterktes geven die hij moet hebben. Onder andere het vermoeden van deskundigheid – er is straks nog een vraag over van onder andere collega Grosemans – is een sterkte, maar dan moeten we die ook volledig geven. Als we inderdaad de klassenraad de autonomie geven om te kunnen zeggen dat iemand met een getuigschrift ook kan starten in de A-stroom, dan moeten we ook zeggen dat het niet is omdat je de leeftijd hebt, dat je mag starten in de B-stroom. We moeten de opportuniteit geven om daar voor bepaalde leerlingen op in te grijpen, zoals u inderdaad al hebt aangekondigd. Collega Goeman, dat is een decretale wijziging, die komt er nog aan, want dat is een bevoegdheid van de klassenraad dat ze niet op leeftijd overgaan naar 3 bso.
Twee, wat betreft het Nederlands, als we kijken in de B-stroom: daar zitten heel veel leerlingen die al de kleuteronderwijs en lagere school in het Nederlands genoten hebben, maar alsnog te weinig Nederlands beheersen om alles goed te kennen. Ik kan maar één ding vaststellen. Aan al diegenen die altijd door het plafond gaan wanneer we met de N-VA zeggen dat Nederlands de kern is: nee, Nederlands! Aan al diegenen die hier zeggen dat je iets moet doen aan de toestroom in 1B: je kunt niet zeggen dat je dan niet keihard wilt inzetten op Nederlands. Dat gaat niet. Dat spreekt zichzelf tegen. Ik ben dus blij dat iedereen die hier gekomen is, over de toestroom in 1B ook mee het beleid en vooral het Nederlands mee op de barricade zal verdedigen. Dat is alvast één hobbel die we hier samen genomen hebben. Indien niet, dan hoor ik het graag.
En dan kom ik bij het basisonderwijs. Het woord zegt het zelf. Als je in het basisonderwijs de basis niet hebt, dan wordt het secundair onderwijs, dat daarop verder bouwt, een moeilijkheid. Dan wordt de spreiding groter. Het basisonderwijs zet in op cruciale elementen om verder te kunnen. En daarvan zijn er twee, tot spijt van wie het benijdt, die ik naar voren moet schuiven: dat is Nederlands – ik val in herhaling – en wiskunde. Dat zijn de vakken waarvan men aangeeft dat als de spreiding te groot is, de volgende stappen ook te groot worden. Dit weekend heb ik nog scholen bezocht die dat aanhalen.
Ik hoor collega Goeman zeggen dat we dan misschien naar buitengewoon onderwijs moeten kijken, OV2 en OV3, maar we moeten goed afwegen wie we naar daar gaan doorsturen. Gaat dat inderdaad over leerlingen met een leerprobleem, of gaat het om leerlingen die zo’n grote achterstand hebben opgebouwd, dat we die niet meer dichtgefietst krijgen? Daar gaat het dan over. Hoe moeten we daar die achterstand verminderen? Dan komen we bij de programmatie van de B-stroom.
Minister, ik stel voor om een goede communicatie te doen, zodat scholen dat weten. Maar ik weet dat ze enigszins op extra B-stroom remmen, omdat ze weten dat als een leerling in 1B zit, daarna 2B komt, en dan geeft dat natuurlijk ook druk op de studierichtingen die er nadien zijn. Ik denk soms dat we de relatieve aandelen die we hebben in 1B, veel vroeger moeten remediëren en voorkomen dat die groep zo groot en gedifferentieerd is. Dus zeg ik om in het basisonderwijs in te zetten op Nederlands, en de leerkrachten de kans te geven om te zeggen dat het niet op basis van leeftijd gaat, zoals u ook al voorbereidt voor de eerste en tweede graad.
De heer Laeremans heeft het woord.
Er is al heel veel gezegd en er werden al heel veel interessante suggesties gedaan. Wij stellen ook vast dat die spreidstand in 1B veel te groot is geworden. Dat heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat men het beroepsvoorbereidend leren heeft weggedaan en dat men overgeschakeld is naar 1B als remediëringstraject. Ik vind die finaliteit daarvan toch belangrijk, want die loopt te veel uit elkaar. We moeten heel veel remediëren, dan is dat een andere groep dan diegene die echt op een rustiger tempo aan beroepsvoorbereiding willen doen en die we ook nodig hebben later. Minister, kunt u een datum plakken op wanneer dat lopende onderzoek afgelopen zou zijn? En of dat er ook toe zou kunnen leiden dat we de structuur van die 1B gaan herbekijken, want ik denk dat dit, zoals het nu loopt, niet houdbaar is.
Minister Weyts heeft het woord.
Dat onderzoekt loopt ondertussen al meer dan een jaar, maar de opleveringstermijn moet ik u schuldig blijven. Nog even voor de duidelijkheid: de regeling omtrent het starten met getuigschriften in het basisonderwijs in B-stroom is al goedgekeurd. Mijn bedoeling is wel om in te grijpen wat betreft de instroom in 3bso en om daar, zoals geschetst, een initiatief in te nemen. Het is inderdaad zo dat er binnen de lokale overlegplatforms een discussie over de capaciteit plaatsvindt, en dat we appelleren aan eenieders verantwoordelijkheid.
Maar we moeten ook vaststellen dat sommigen terughoudend zijn tegenover de organisatie van de B-stroom. We zien ook in globo dat er zich Vlaanderenbreed geen tekort stelt aan plaatsen in de B-stroom, maar dat dat wel het geval is in de centrumsteden. Daarover gaat de discussie binnen het LOP, maar desnoods kan dat ook escaleren naar het overleg tussen en met de onderwijskoepels, want ik denk dat we toch met z’n allen op een bepaald moment moeten kunnen ingrijpen. Maar goed, ik kan natuurlijk niemand verplichten. Ik weet wel dat er voorstellen waren om de organisatie van een B-stroom te verplichten, maar dan denk ik dat je helemaal in een negatieve teneur zou terechtkomen. Dan spreek je over dwang, voor zover je dat binnen het kader van de vrijheid van onderwijs wettelijk zou kunnen gaan opleggen. Ik vind dat dus een minder idee, maar ik vind wel dat, wanneer we vaststellen dat in bepaalde gebieden de verantwoordelijkheid wordt ontlopen, we daar met de koepels een mouw aan moeten kunnen passen.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat u zelf een initiatief hebt genomen, of gaat nemen, om inderdaad die overgang op basis van leeftijd in de toekomst in te perken. Ik denk echt dat dat nodig is. Het is me nu niet helemaal duidelijk of dat nog in een decreet gegoten moet worden of dat dat inderdaad ook al in een besluit had kunnen worden gestipuleerd. Er is een verzamelbesluit geweest op 21 maart. Dus dat had daarin kunnen zitten. Maar ik heb het gevoel dat dat nog maar een heel recente evolutie in uw denken is. Maar bon, zolang het maar gebeurt, prima.
Los van de capaciteit moet ik wel zeggen dat ik – maar ik wil daar geen te aanvallend discours over voeren omdat ik zelf ook nog aan het nadenken ben – nog het gevoel heb – en u bent de bevoegde minister – dat het nog altijd ontbreekt aan een globalere visie over waar we naartoe willen met die B-stroom. Het is niet evident, want je moet een evenwicht zoeken tussen het verwerven van basisvaardigheden bij leerlingen die een achterstand hebben, om welke reden dan ook.
Ik wil nog eens benadrukken hoe belangrijk wij dat ook vinden. Of het nu gaat over Nederlands, wiskunde of andere basiscompetenties, ons onderwijs dient ervoor om te zorgen dat leerlingen kunnen functioneren in de maatschappij. Zonder een basisniveau Nederlands en wiskunde zul je gewoon niet ver geraken.
In tegenstelling tot de N-VA vinden wij wel dat het leren van Nederlands gewoon het doel moet zijn. Over de manier waarop zijn wij veel opener, omdat ik denk dat, puur didactisch, als ik zie wat er gebeurt rond software waarbij je Nederlands leert terwijl je de mogelijkheid hebt om ook te kijken wat dat woord dan in uw thuistaal is, je gewoon sneller Nederlands leert. Daar zijn we veel opener in. Dat is een heel ander verhaal.
In een B-stroom moet er gewerkt worden aan basisvaardigheden, maar anderzijds moet je op een bepaald moment inderdaad wel beginnen na te denken, en de klassenraad is voor ons de instantie die de regierol krijgt over welke leerlingen we in een remediërend traject houden, ook in het tweede leerjaar B, om te kijken wie daarna op niveau van de tweede graad zit, en waar die op hun plaats zitten.
Dan denk ik dat je soms moet durven zeggen dat dat misschien eerder onderwijs op niveau OV2 of OV3 is. Maar anderzijds moeten we ook veel duidelijker inzetten op een praktijkonderwijsvoorbereidend traject in de B-stroom, waarbij je ook al in de eerste graad leerlingen modulair praktijkervaring laat opdoen om ze te laten proeven, en om ze zeker niet schoolmoe te maken.
Dus, dit is ook een oproep om daar vanuit de regering over te blijven nadenken. Wij gaan dat zeker ook doen, want ik denk echt dat de B-stroom een aantal structuurproblemen heeft die niet gewoon met maatregelen over het niet-overgaan op leeftijd zijn opgelost.
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Ik heb niet echt een antwoord gehad op mijn specifieke vragen rond het LOP, maar die zal ik dan opnieuw stellen als vraag om uitleg; die komen zeker nog eens terug.
Uw focus lag echt vooral op de uitdagingen op het vlak van capaciteit binnen 1B, omdat die inderdaad, in een aantal regio's, toch wel vrij confronterend is. Regio's waarbij er een vijftig- of zestigtal leerlingen nu al weten dat ze waarschijnlijk niet binnen geraken op de enige school in een omtrek van twintig of dertig kilometer waar een B-stroom wordt ingericht. Dat is natuurlijk moeilijk voor die leerlingen omdat ze juist wel op de juiste plaats willen zitten in die B-stroom.
Dus ik denk dat in sommige regio’s de nood echt wel vrij hoog gaat worden. Eenmaal de aanmeldingsprocedure volledig rond is, gaan we echt wel met een beeld geconfronteerd worden dat toch niet heel positief gaat zijn. Dus ik ben al blij om te horen dat u zegt dat dat misschien zeker meegenomen moet worden naar het overleg met de koepels, want er zijn natuurlijk geen dwingende maatregelen die we vanuit dit huis kunnen nemen, en dat is ook niet de bedoeling, want dat zit inderdaad in de vrijheid van onderwijs. Maar misschien is het goed om toch nog eens de aandacht te vestigen op deze problematiek hier in deze commissie, dat zal misschien wat kunnen laten bewegen op het veld.
De heer Daniëls heeft het woord.
Inderdaad, dit is een debat dat niet af is. Het houdt lager onderwijsscholen bezig, het houdt secundaire onderwijsscholen bezig, het houdt ons bezig en het houdt ouders bezig. Dus iedereen is daar wel mee bezig. (Opmerkingen van Hannelore Goeman)
Het is een open deur, dat is een goede analyse. Dank u wel, collega Goeman.
Ten tweede, en dat vind ik niet minder belangrijk, hoor ik nu op alle banken geen protest meer over wat er ooit is ingeschreven, over dat als je geen getuigschrift behaalt, je dan naar de B-stroom moet. Ook op de afwezige banken is daar geen kritiek meer op. Ik hoop dat dat is bijgesteld.
Ten derde moet er ook worden gekeken naar de eindtermen, het belang van Nederlands, maar ook het pedagogisch handelen in het basisonderwijs. De kern is dat we ervoor moeten zorgen dat leerlingen voldoende basis hebben zodat die groep in de B-stroom zo klein mogelijk is en zoveel mogelijk leerlingen inderdaad de basis Nederlands en wiskunde hebben om in het secundair onderwijs verder te kunnen gaan.
Het overleg en de niet-evenwijdige spreiding van de nood aan B-stroom in Vlaanderen is een feit. Dan denk ik dat we daar inderdaad een oproep moeten doen om dat zoveel mogelijk te organiseren. Maar mijn oproep is ook om het zoveel mogelijk te voorkomen, wat Nederlands en een goede basis betreft.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.