Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over wachtlijsten voor activiteiten voor kinderen en jongeren
Verslag
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, dit onderwerp betreft de wachtlijsten die zich nu ook bij sportclubs voordoen. Dat is op zich natuurlijk een positieve zaak. Hoe meer mensen willen gaan sporten, hoe beter. Ons beleid – dat van de minister en van verschillende overheden, niet alleen van de Vlaamse overheid maar ook van lokale overheden – is er heel sterk op gericht om mensen aan het sporten te krijgen en mensen aan het sporten te houden.
Recent komt echter naar voren dat er verschillende sportclubs zijn die met wachtlijsten moeten werken. Dat hangt vaak samen met een sporttak. Sportclubs zitten vol en kunnen geen nieuwe leden meer ontvangen en geven aan dat ze niet de capaciteit hebben om uit te breiden. Dat kan van een verschillend allooi zijn. Dat kan gaan over beperkte infrastructuur, maar we horen ook vaak dat het te maken heeft met de begeleiding en de beschikbaarheid van trainers. Er is ook de discussie die we al vaker hebben gehad of we voldoende kwalitatieve trainers kunnen hebben, want niet alleen de kwantiteit telt en dergelijke meer.
Mijn vragen zijn eigenlijk zeer kort, minister. We merken wel dat er de voorbije periode enorm geïnvesteerd is en dat er zowel naar infrastructuur als naar kwaliteit van trainers toe, heel wat inspanningen zijn gedaan. De feiten tonen dat ook aan. Er is steeds meer sportinfrastructuur en er zijn steeds meer trainers. Maar we blijven toch vaststellen dat het niet voldoende is. Mijn vragen zijn dan ook de volgende.
Hoe denkt u dit aan te pakken?
Hoe denkt u de beschikbaarheid van de infrastructuur en trainers te verbeteren en te zorgen voor meer gelijke toegang tot sport voor alle kinderen in Vlaanderen?
Zijn er lopende projecten of denkt u aan projecten om het probleem aan te pakken?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, deze vraag sluit aan bij de vraag van collega Van Dijck. Ik ga uiteraard niet heel de context herhalen. We zien dat er meer en meer problemen opduiken als het gaat over buitenschoolse activiteiten. Die zijn geen evidentie meer. Het aanbod raakt ondergesneeuwd door de vraag en er duiken wachtlijsten op. Dat zien we gebeuren in allerlei sectoren. Ik heb deze vraag ook tegelijkertijd aan minister Dalle gesteld, omdat de problematieken een stuk gelijkaardig zijn.
Het is, naast die vaststelling, vooral belangrijk om op zoek te gaan naar de oorzaken en de gevolgen. Er zijn een aantal redenen voor het tekort te onderscheiden. De eerste is een vrij positieve. Het vrijetijdsaanbod wordt steeds meer voor kinderen en jongeren toegankelijk en hun interesse groeit daardoor om hobby's uit te proberen en hun vrije tijd op een zeer fijne en nuttige manier te gaan besteden. Ten tweede gaat het om het spanningsveld waar ook collega Van Dijck naar verwijst, namelijk het tekort aan infrastructuur. Dat komt het meest naar voren bij sportclubs, met de zwemmers als de groep met de grootste noden. Maar je kunt ook geen honderd duiveltjes tegelijk loslaten op een voetbalveld, of de hockeytraining voor de U12 maar om 8 uur ’s avonds laten beginnen. Ten slotte zien we ook een tekort aan leerkrachten, trainers en begeleiders. Het principe van ‘Negen is te veel’ geldt ook voor de vrijetijdssector. Enkel zo kunnen we een kwalitatief en veilig aanbod garanderen.
Een aantal zaken hebben een grote impact op het leven van kinderen en jongeren en ook op hun ontwikkeling. Het gaat er niet alleen over om toptalenten te missen in bepaalde activiteiten, maar vooral ook de kans die van kinderen wordt afgenomen om ergens van te proeven, om te ontdekken of iets leuk is en of iemand er effectief talent voor heeft of energie in vindt. Een tweede gevolg kan dan zijn dat er geselecteerd wordt op talent en dat bepaalde vrijetijdsactiviteiten exclusief worden voor kinderen of jongeren met talent. Kinderen die dolgraag zwemmen moeten dan baan ruimen voor iemand die toptijden zwemt. Dat zou natuurlijk een slechte zaak zijn. Vandaar dat onze fractie de volgende vragen heeft, ze sluiten aan bij die van collega Van Dijck.
Bent u even bezorgd als wij over het recht op zelfontdekking en zelfontplooiing bij kinderen en jongeren?
Bent u het ermee eens dat elk kind of elke jongere in zijn of haar vrije tijd moet kunnen proeven van het divers aanbod van activiteiten en dat de selectie niet enkel mag gebeuren op basis van al dan niet appreciatie van talent?
Hoe wilt u blijven werken aan de uitbreiding en de maximale toegankelijkheid van het vrijetijdsaanbod voor kinderen en jongeren?
Hoe kunt u de noden in de infrastructuur en begeleiding versneld helpen oplossen?
Minister Weyts heeft het woord.
Dank u wel.
Dit is eigenlijk een vraagstelling op grond van positief nieuws, namelijk dat we er met ons sportbeleid in slagen om steeds meer Vlamingen aan het sporten te zetten. Als je ziet dat alle onderzoeken een stijgende lijn aangeven, waarbij niet alleen het aantal Vlamingen dat wekelijks sport toeneemt, maar ook Vlamingen die sporten het steeds vaker doen. Dus het is een groei in de breedte en in de diepte.
Maar dan is het natuurlijk ook een uitdaging om ervoor te zorgen dat he sportief aanbod die vraag ook kan volgen, en daarom investeren we fors. Ik denk dat er twee belangrijke pijlers tellen ter zake, namelijk infrastructuur en coaching of trainers, want de toeleiding loopt zeer goed.
Ik geef nog even het voorbeeld van SportKompas, waarbij we zo vroeg mogelijk kinderen proberen toe te leiden naar de voor hen meest geschikte sportdiscipline. Aan jezelf ken je de halve wereld en kinderen zullen opteren voor die sporten of disciplines die worden aanbevolen door bijvoorbeeld de ouders, of waarbij ze in de voetsporen treden van vriendjes.
Met SportKompas gaan we naar de scholen. We hebben ondertussen al 30.000 kinderen in dat traject gestoken, waarbij 30.000 kinderen effectief een rapportje mee naar huis hebben gekregen om te duiden voor welke sporten ze al dan niet en verhoudingsgewijs meer aanleg hebben dan iemand anders.
Dat er wachtlijsten zijn, betreur ik natuurlijk. Dat betekent ook niet dat dat voor elke sport zo geldt. Net zoals zovele zaken, zovele domeinen, is ook sport natuurlijk onderhevig aan hypes. Maar in sommige gevallen zijn dat inderdaad uitdagingen die we al proberen te tackelen, net via die twee pijlers: inzetten op infrastructuur en inzetten op de coaching.
Wat betreft de infrastructuur hebben we in deze regeerperiode een investeringsprogramma van maar liefst 185 miljoen euro, dat is ‘du jamais vu’. We hebben al geïnvesteerd met het reguliere decreet Bovenlokale Sportinfrastructuur, waarbij we 63 miljoen euro hebben uitgetrokken voor de bouw en innovatie van de bovenlokale sportinfrastructuur, onder andere in Dessel.
Daarmee hebben we ondertussen al meer dan honderd infrastructuurprojecten goedgekeurd in 81 gemeenten, en deze regeerperiode komen er nog eens drie oproepen. Vroeger was het trouwens zo, denk ik, dat er onder mijn voorganger een keer per jaar een oproep was. Ik heb dat ondertussen verdubbeld, dus we hebben er nu twee per jaar. Dat wil zeggen dat we er nu nog drie te gaan hebben, waarbij er nog een budget is van 20 miljoen euro.
Met de oproep topsport daarnaast – dat is nog eens een apart budget – is dat 10 miljoen euro extra in topinfrastructuurprojecten. Maar ook in onze eigen centra hebben we fors geïnvesteerd, kijk wat we doen in Zemst. In Hofstade bijvoorbeeld gaan we aan de slag met het skatepark en het zwembad. We hebben in Gent onze eigen ‘dry slope’, waarbij dat – het is bijna niet te geloven – nu mensen van alle buurlanden, en zelfs van verder, van Ierland, naar Vlaanderen komen om te snowboarden, dat is ongezien. Maar ook de gymnastiek in Gent, het wielercentrum dat er aankomt in Heusden-Zolder, ook dat zijn zeer ambitieuze investeringen. We hebben momenteel een programma lopen voor de renovatie van atletiekpistes, waarvoor we ook 15 miljoen euro uittrekken, en dat focust op de investering van een nieuwe toplaag. Wat de tweede pijler – de sportinfrastructuur – betreft, denk ik dat we echt goed zitten. Dat zijn serieus grote budgetten, en we hopen ook dat de bouwmarkt zal kunnen volgen.
Ten tweede zijn er natuurlijk de begeleiding, coaching, trainers waarin we investeren. Het is misschien een beetje contra-intuïtief, maar ook daar zitten we recent in een heel goede flow, namelijk een toename van het aantal trainers. Het aantal actieve trainers is gestegen tot iets meer dan zeventigduizend vandaag. Dus dat is ook een historisch record in vergelijking met tien jaar geleden. Daarmee zeg ik dat het contra-intuïtief is, in vergelijking met tien jaar geleden is dat 20 procent meer.
Er was natuurlijk een drop-out in het trainersbestand. Dat hebben we hier al besproken, dat baarde mij ook zorgen. Maar wat je wel vaststelt is dat de drop-out bij gekwalificeerde trainers significant lager ligt dan bij niet-gekwalificeerde trainers. Daarom is het ook goed dat we door ons aanbod via de Vlaamse Trainersschool (VTS) de drempel hebben verlaagd. We hebben eigenlijk van de nood een deugd gemaakt. Namelijk in de coronaperiode hebben we een heel deel van de cursus gedigitaliseerd, maar we blijven daarmee verdergaan, want we hebben gezien dat er ook zelfs in de coronaperiode een grote toestroom was, en we gaan daarmee door.
We zien dat dat vruchten afwerpt en dat er heel veel mensen zich toch nog engageren om die cursus te volgen. Je ziet ook dat eenmaal men die cursus heeft gevolgd, men iets weerbaarder is, misschien ook vanuit een soort rendementsdenken, maar alleszins is het significant dat die veel minder afhaken dan niet-gediplomeerde of niet-geschoolde trainers.
We zijn nu ook gestart met een grootscheeps investeringsprogramma van jaarlijks bijna 3 miljoen euro extra om trainers, coaches en sportlesgevers te rekruteren, kwaliteitsvol op te leiden en ze ook te binden aan onze sector en aan onze clubs.
Wat doen we daarnaast nog? We hebben een intensief sectoroverleg, waarbij we een lerend netwerk zijn opgestart met een honderdtal sportprofessionals. Ik heb ook een specifieke projectoproep gelanceerd met de bedoeling om creatieve concepten en projecten omtrent het aantrekken en binden van trainers uit te werken. Daarop konden zowel sportfederaties, clubs als lokale besturen intekenen. Ik denk dat we de procedure voor de toekenning nu gaan afsluiten. Weldra zal ik kunnen bekendmaken welke projecten ondersteuning krijgen en voor welk bedrag.
We zetten via een structurele financiering ook in op een nieuwe beleidsfocus in het decreet op de georganiseerde sportsector. Dat betekent dat sportfederaties voortaan extra middelen krijgen boven op hun basisfinanciering als ze zich met acties concreet richten op de verbetering van de kwaliteit, instroom, doorstroom of valorisatie van de VTS-trainersopleidingen. Er zijn intussen 24 sportfederaties die aan de vereisten beantwoorden en die daarvoor extra financiering krijgen. We versterken ook de werking van de VTS, waar we het budget hebben verhoogd om nog meer trainers op te leiden en bij te scholen. We zijn daar ook gestart met een nieuw trainers- en opleidingsmodel, wat concreet betekent dat trainers al van bij het begin de mogelijkheid hebben om een traject te kiezen dat beter aansluit bij hun behoeften – dus van in het begin iets gespecialiseerder en specifieker in plaats van eerst een brede, algemene opleiding. Trainers kunnen de opleidingen en vervolgopleidingen nu ook beter afstemmen op hun eigen context en hun eigen tempo, dat is ook een win-win. Dan hebben we ook enkele nieuwe VTS-opleidingen: ‘Coach 4 Skills’ en ‘Trainer C’.
Dat is wat wij doen en misschien moeten wij ons niet alleen afvragen wat de sport kan doen voor ons, maar ook wat wij kunnen doen voor de sport? Dat is nog een aanbeveling die ik u kan meegeven, collega Vaneeckhout, namelijk het systeem van de verloning van de trainers en medewerkers in de sport: dat is en blijft natuurlijk een manco. Ik denk dat we daar vanuit Vlaanderen een goede impuls hebben gegeven om zo’n regelgevend kader tot stand te brengen. Alleen vonden vele sectoren dat plots wel een heel goed idee en heeft men dat systeem overladen met allerhande andere sectoren. Dat had als gevolg dat men dan gebotst is op de Raad van State en uiteindelijk een alternatieve regeling heeft uitgewerkt die eigenlijk niet beantwoordt aan de verzuchtingen die bestaan in de sportsector. Het zou toch goed zijn om een en ander te evalueren, maar dat ligt in handen van de Federale Regering, vooralsnog. Ik zou u aanmoedigen om er ofwel voor te zorgen dat die relevante regelgeving meer aansluit bij de sportbevoegdheid en dus wordt overgedragen. Ofwel, in tweede instantie en als plan B, dat er uiteindelijk toch ook een regeling wordt uitgewerkt enkel en alleen voor – en dus beperkt tot – de sportsector. Dat was aanvankelijk ook de bedoeling. Niet overladen met andere sectoren zou veel meer tegemoetkomen aan onze verzuchtingen en er uiteindelijk ook toe leiden dat we de wachtlijsten beter zouden kunnen aanpakken.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, dank u wel voor dit zeer uitgebreid antwoord. Ik denk dat mijn tonaliteit in het begin ook zo was: het toont in ieder geval aan dat dit eigenlijk een – ik kan niet zeggen – luxeprobleem is: het is dankzij een goed beleid van eenieder, van velen, dat wij hier botsen op die uitdagingen. Uit uw antwoord kan ik opmaken dat die ook aangepakt worden.
Voorzitter, ik heb geen bijkomende vraag, maar ik wens toch ook wel een lans te breken. Minister, u sprak over bijkomende investeringen tot 185 miljoen euro in bovenlokale sportinfrastructuur. Wij leggen de cesuur daar al lang: voor lokale sportinfrastructuur moet men lokaal de verantwoordelijkheid nemen. Bij deze wens ik dan ook een lans te breken om lokale overheden blijvend aan te zetten om die investeringen te doen, want het rendeert voor de kwaliteit van de samenleving. Ik denk dat iedereen ervan overtuigd is dat sport en sportbeleving voor samenlevingsopbouw zorgt en op die manier is elke euro ook goed geïnvesteerd.
Collega’s, voor alle duidelijkheid, als we het over wachtlijsten hebben, denk ik niet dat er een sportclub in mijn gemeente is waar er een wachtlijst is. Minister, u bent pas nog bij ons op bezoek geweest. Wij doen heel wat investeringen. Bij dezen ook een oproep dat men dat op vele plaatsen doet, want het komt de gezondheid, de samenleving en de mens tout court alleen maar ten goede. Blijf het beleid verderzetten op deze manier, want niet alleen de infrastructuur maar ook de trainers zijn heel belangrijk in heel dit gebeuren.
– Meyrem Almaci treedt als voorzitter op.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel voor het antwoord, minister. Wat in Dessel het geval is, is dat ook in Anzegem, waar wij ook al twaalf jaar bevoegd zijn voor sport en die verantwoordelijkheid rond lokale infrastructuur, naast bovenlokale infrastructuren, mee opnemen. Ik hoop, voor alle duidelijkheid, dat mijn tonaliteit duidelijk was. Er is geen enkele suggestie dat er niks gebeurt. Er gebeuren wel degelijk zeer veel inspanningen, ook op Vlaams niveau. Ik sluit aan bij die oproep om te kijken op welke manier lokale besturen ook richting de volgende legislatuur voldoende plannen kunnen blijven aanhouden. Want het is duidelijk dat, als het gaat over de infrastructuur van lokale sportclubs, daar ook wel uitdagingen zijn.
Ik heb voor alle duidelijkheid uw oproep gehoord richting de federale overheid. Ik zal er mee werk van maken om dat op te nemen. Dat is een engagement dat ik hier neem. Voor alle duidelijk wil ik dat niet per se om dat op dit niveau te brengen, maar wel om een antwoord richting sport te formuleren. Wat mij nog altijd benieuwt, is of dat we voldoende zicht hebben op de reden van de drop-out. Want je hebt dat niet alleen in de sportsector, maar ook in de jeugdwerksector. Dus er zijn denk ik wel meer maatschappelijke factoren die een stuk meespelen. Als we die vanuit het beleid goed willen beantwoorden, dan moeten we die ook goed in beeld hebben. Gaat het erover dat jongeren meer vakantie- en weekendjobs doen om rond te komen op het einde van de maand en dus minder tijd hebben om zich te engageren als trainer, coach of jeugdwerker? Ik weet het niet, het is maar een mogelijke gedeeltelijke verklaring. Plant u verder onderzoek om daar meer inzicht in te krijgen? Dank u wel.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Eigenlijk doe ik al een kleine voorzet naar de volgende vraag die over de problematiek van een specifiek soort infrastructuur gaat, namelijk de zwembaden, waarbij het water echt tot aan de lippen komt. (Opmerkingen)
Die kon ik niet laten liggen. Ook daar zijn echt wel wachtlijsten, in die zin dat bijvoorbeeld het zwembad van mijn eigen gemeente enorm bloeiende clubs heeft, zijnde Zwemmen Is Onze Sport (ZIOS), Waterballet Is Onze Sport (WIOS) en Diepzeeduiken Is Onze Sport (DIOS). Dat zijn allemaal clubs die zeer graag gebruikmaken van de infrastructuur, maar waarvoor er gewoon niet genoeg uren zijn. Stel dat lokale besturen steeds meer beslissen om hun zwembaden te sluiten, dan gaat dit ook nog een ongelofelijke impact hebben. Ik wil deze bezorgdheid alvast meegeven.
De heer Coenegrachts heeft het woord.
Als ik het goed heb begrepen, zijn we blij dat er uitdagingen zijn, want dat is een teken dat we goed bezig zijn, waarvan akte, en ook dat we nog altijd op zoek zijn naar gemeenten met wachtlijsten. Al heeft collega Segers er nu net een gevonden. Ik wilde het hebben over die infrastructuur en al die initiatieven. Ik weet dat u die ontplooit en ik denk dat we daar nog een tandje kunnen bijsteken rond duaal ruimtegebruik en de samenwerking tussen clubs, ook buiten sportverbanden, omdat ik denk dat jeugd, school en sport op sommige plekken gecombineerd kan worden. Dat kan ook voor lokale besturen een verlichting van investeringsdruk zijn. Dat kan voor clubs een manier zijn om kosten te delen en de haalbaarheid van sommige investeringen en infrastructuren te vergroten.
Ik besef dat dat niet voor alle soorten infrastructuren kan. Je kunt de lokale Katholieke Landelijke Jeugd (KLJ) niet in het zwembad actief laten zijn en je kunt schaatspistes niet zomaar openstellen voor voetbalverenigingen. Er zijn limieten aan dat soort oplossingen. Maar ik weet dat u bijvoorbeeld op het vlak van schoolinfrastructuur schoolsporthallen openstelt voor lokale sportclubs. Daar zou u nog aan kunnen toevoegen dat sommigen amateurvoetbalclubs op bepaalde momenten hun lokaal zouden kunnen openstellen voor verenigingen enzovoort. Dat duaal gebruik van infrastructuur zou een extra stimulans kunnen gebruiken en dus, minister, doe ik hiervoor een warme oproep. Dank u wel.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat betreft het onderzoek naar de redenen van drop-outs, daarover hebben we via de VTS een onderzoek opgezet om die drop-outs verder te besturen, vooral dan vanuit het perspectief van de sportfederaties. Wij hebben ook dat lerend netwerk opgezet, met een honderd sportprofessionals. We gaan ook op korte termijn via het kennisplatform Sport Vlaanderen informatie ter zake delen met de geïnteresseerde sportfederaties.
Het is ook zo dat, als het gaat over infrastructuur, ik ondertussen de regelgeving heb aangepast. Wat betreft de schoolinfrastructuur, is de huidige regelgeving dat nieuwe schoolinfrastructuur altijd, in beginsel, moet worden opengesteld voor het gemeenschapsleven. Dat wil zeggen voor zowel sportieve doeleinden als voor verenigingsactiviteiten allerhande. Daar is de regel dat als je in aanmerking wilt komen voor overheidssteun, die infrastructuur zo gecompartimenteerd wordt, dat die toegankelijk is voor andere buitenschoolse activiteiten, en dit volgens de regel ‘comply or explain’. Je kunt er dus van afwijken, want in een stedelijke context is het bijvoorbeeld niet altijd mogelijk om te compartimenteren en ervoor te zorgen dat je enkel toegang hebt tot die infrastructuur en niet tot de rest van de schoolinfrastructuur. Maar dat is de nieuwe regelgeving die we ter zake hebben goedgekeurd.
Het is natuurlijk altijd een gezamenlijk spel, in die zin dat wij vanuit de overheid een flinke injectie geven, maar dat het initiatief en de basisfinanciering natuurlijk in hoofdzaak bij de lokale besturen en sportverenigingen liggen, en daar zie je toch wel een groot verschil tussen diverse gemeenten. Dessel doet het bijvoorbeeld wel goed – ik ben de cijfers even kwijt, collega Van Dijck – maar je ziet wel dat de sportparticipatiegraad daar veel groter is dan in omliggende gemeenten. Ik herinner mij dat 29 procent van de bevolking in Dessel sport en dat dat in Turnhout 17 procent is. Ik kies er nu ook een N-VA-gemeente uit, voor alle duidelijkheid. 29 procent versus 17 procent, dat is een significant verschil, maar de verhouding is quasi vergelijkbaar met de sportinfrastructuur. Dan zie je dat Turnhout verhoudingsgewijs toe is aan een inhaalbeweging ten opzichte van Dessel, waar heel veel sportinfrastructuur is. Ik ben er vorige week inderdaad nog de eerste steen gaan leggen. Je geeft dan geld en dan moet je het zelf ook nog metselen. (Gelach)
Wat ik nog wilde meegeven is dat we in Vlaanderen wel over wat sportinfrastructuren beschikken. Vorig jaar heb ik de rekening nog eens laten maken en wij hebben meer dan 24.000 sportaccommodaties. Daar gaan we nog verder in. Ik probeer om maximaal rekening te houden met het investeringsritme van de lokale besturen. Zo hebben wij nu een laatste oproep gedaan voor atletiekpistes, waarbij we het subsidiepercentage gevoelig hebben opgetrokken naar 60 procent, dat is zeer uitzonderlijk, voor de toplagen van atletiekpistes. Ook omdat we weten dat als je dat aan het einde van een lokale begrotingscyclus van lokale besturen doet en je daar verhoudingsgewijs geen sterke impuls geeft, dat men dat vanuit de lokale besturen niet zal doen omdat men alle middelen ondertussen al heeft bestemd. Dus als je daar nog een verschil wilt maken en een incentive wilt geven om dan toch over de brug te komen, dan moet je dat doen met een serieuze impuls, en in dit geval dus een van 60 procent. Ik denk dat de oproep nog tot eind april loopt. Als je je nog wilt inschrijven: zeker doen. Tot slot, bedankt mijnheer Vaneeckhout voor het engagement met betrekking tot de federale regeling over het vrijwilligerswerk. Kan ik u daar dan regelmatig een vraag om uitleg over stellen? We kunnen in de volgende commissie agenderen dat ik daarover eens een vraag om uitleg aan u kan stellen.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Ik dank u voor het uitvoerig antwoord en ik voel de stimulans bij allen om tandjes te blijven bijsteken.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Als het gaat over vragen stellen aan onze federale collega’s, dan hebt u partijgenoten om dat te doen. Als u mij vragen wilt stellen, dan moeten we nog even praten over de rolverdeling op het Vlaamse niveau, maar dat kan worden geregeld. Mijn voornaamste les, naast de belangrijke insteek hier, is dat Anzegem wel een eigen zwembad heeft en Dessel nog niet, dus dat ik collega Van Dijck mag gaan prikkelen om nog tandjes bij te steken. Wij zullen hetzelfde doen.
Die aanvraag was tot eind april, hé? (Gelach)
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.