Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, als een federale regering een politiek voert waarbij er minder belastingen zullen moeten worden betaald, in een land waar de belastingdruk voor de mensen en de ondernemingen zeer hoog is, kunnen we dat alleen maar toejuichen. Laat dat duidelijk de bottomline zijn van mijn vraag. Als ik echter mijn bril opzet als lokale bestuurder en als lid van deze commissie Binnenlands Bestuur, weten we allen dat de financiën van de gemeenten in grote mate gebaseerd zijn op drie luiken: het Gemeentefonds, de opcentiemen op de onroerende voorheffing en het percentage op de personenbelasting. Er zijn gemeenten die wat personenbelasting betreft het tarief op nul hebben staan. Dat zijn uitzonderingen. Grosso modo kunnen we stellen dat die drie luiken de basisfinanciering vormen voor onze lokale besturen.
Een aantal jaar geleden, op 18 november 2016, heeft de Vlaamse overheid per decreet de heffing op het kadastraal inkomen opgetrokken van 2,5 procent naar 3,97 procent. Wetende dat de gemeenten hun opcentiemen op de onroerende voorheffing baseren op wat het Vlaamse Gewest int, heeft de Vlaamse overheid toen een actieve politiek gevoerd ten aanzien van de gemeenten, met de boodschap dat als gemeenten hun opcentiemen op dezelfde hoogte zouden houden, dat een enorme belastingverhoging voor de gemeente zou betekenen, en met name voor de inwoners, voor degenen die eigenaar zijn en voor de ondernemingen.
In mijn gemeente bijvoorbeeld bedroegen de opcentiemen voor de decreetswijziging 900 opcentiemen. Wij zijn er toen attent op gemaakt dat indien we geen verhoging voor onze burgers en ondernemingen wensten, we die opcentiemen moesten delen door 1,588, om op die manier uit te komen op 567 opcentiemen. Ik meen mij te herinneren, minister, dat heel veel gemeenten dat ook gedaan hebben en op die manier hun eigen inkomsten op hetzelfde niveau hielden.
Als er op federaal niveau plannen circuleren om de personenbelastingen te verminderen, wat ik op zich positief vind, moeten we ons er ook bewust van zijn dat als er een vermindering van de personenbelastingen is, dat repercussies heeft op het aandeel, niet alleen voor gemeenten, maar ook voor het Vlaamse Gewest. Ik verwijs dan even naar de Financieringswet in dit land, die de financiering van gemeenschappen en gewesten organiseert. Wat het Vlaamse Gewest betreft, moet het debat elders gevoerd worden. De insteek van mijn vraag gaat vooral over de repercussies voor de lokale besturen.
Minister, aangezien de hervorming van de personenbelasting haar gevolgen zal hebben voor Vlaanderen, en in het bijzonder voor de steden en gemeenten, is mijn vraag of Vlaanderen betrokken wordt bij die fiscale hervorming. Bent u er zich van bewust dat een verlaging van de personenbelasting ook gevolgen heeft voor de lokale besturen? Ik herhaal nogmaals dat wij vanuit onze fractie een verlaging van de belastingen alleen maar kunnen ondersteunen.
Is het zinvol om een gelijkaardige oefening te doen als bij de aanpassing van de onroerende voorheffing, namelijk de gemeenten er attent op maken dat de wijziging van de personenbelasting ook een repercussie zal hebben op hun inkomsten? Of denkt u dat elke gemeente zelf maar haar oefening moet maken en dat wij vanuit dat nieuwe speelveld geen initiatieven ter zake moeten nemen die we destijds bij de onroerende voorheffing wel namen?
Minister Somers heeft het woord.
Het regeerakkoord van de federale regering bepaalt dat “een bredere fiscale hervorming wordt voorbereid om het federale belastingstelsel te moderniseren, te vereenvoudigen en meer rechtvaardig te maken.” De minister van Financiën heeft op 2 maart 2023 een nota opgesteld met betrekking tot de eerste fase van die bredere fiscale hervorming. Deze nota biedt een overzicht van het voorgestelde pakket aan maatregelen en zal nu verder besproken worden binnen de Federale Regering.
De hervorming van het federale belastingstelstel is uiteraard een federale bevoegdheid en tot op heden is de Vlaamse Regering hier nog niet bij betrokken. Dat is niet onlogisch, aangezien de nota nu eerst binnen de Federale Regering besproken wordt.
Dat neemt natuurlijk niet weg dat het voorstel om de personenbelasting te hervormen en te verlagen inderdaad bepaalde gevolgen kan hebben – of zal hebben – voor de lokale overheden. De meeste gemeenten heffen immers een aanvullende belasting op de federale personenbelasting in de vorm van een bijkomend percentage boven op deze personenbelasting. Een daling van de inkomsten uit de personenbelasting op federaal niveau zal tot gevolg hebben dat bij ongewijzigde aanslagvoet van de aanvullende personenbelasting, ook de inkomsten uit deze aanvullende belasting zullen dalen.
Het lijkt mij op dit moment niet evident om een gelijkaardige oefening te maken, zoals destijds is gebeurd in het kader van de opcentiemen op de onroerende voorheffing, aangezien deze situaties slechts in beperkte mate vergelijkbaar zijn. In het kader van de onroerende voorheffing werd het percentage van de gewestelijke basisheffing verhoogd en kon heel precies berekend worden met welke factor de gemeentelijke opcentiemen moesten dalen om dezelfde waarde te behouden als voorheen. De hervormingsvoorstellen die nu voorliggen, stellen daarentegen aanpassingen voor aan de grondslag, de berekeningswijze en de verminderingen van de personenbelasting. In dat geval is het dus niet mogelijk om voor alle gemeenten op dezelfde manier het effect op de waarde van de aanvullende gemeentebelasting te berekenen, omdat niet alle gemeenten dezelfde impact zullen ondervinden. Omdat ook niet elke persoon op dezelfde manier geïmpacteerd zal worden, in positieve of negatieve zin.
Bovendien valt het op dit moment nog niet in te schatten wat de precieze draagwijdte en impact is van de voorgestelde hervormingen op federaal vlak. Het is in de eerste plaats de FOD Financiën die de verantwoordelijkheid heeft om de gemeenten te informeren over hun inkomsten uit de aanvullende personenbelasting en de eventuele impact van federale maatregelen. Deze ramingen moeten gemeenten in staat stellen de financiële impact van een eventuele hervorming op federaal vlak correct in te schatten en de lokale regelgeving hieraan aan te passen indien ze dat wensen.
Maar u hebt gelijk om hier een vraag over te stellen, mijnheer Van Dijck: ik zal dit dossier uiteraard, samen met het Agentschap Binnenlands Bestuur, van nabij blijven opvolgen en de gemeenten waar nodig ondersteunen.
Nog een persoonlijke noot: vanuit mijn eigen politiek en liberaal perspectief ben ik een verlaging van de lasten op arbeid uiteraard – net als u ook daarstraks, namens uw ‘ideologisch kader’ – enorm genegen. Ik sluit dus niet uit dat er nog lokale bestuurders zijn die deze zienswijze hebben en deze mogelijke lastenverlaging zullen versterken door het tarief van de aanvullende personenbelasting niet te veranderen. Maar nogmaals: dat is een lokale keuze die ook mogelijk moet zijn binnen de budgettaire mogelijkheden van dat lokale bestuur.
We volgen het dus verder op, maar op dit moment zitten we nog een klein beetje in wachtmodus en aan de zijlijn.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, dank voor uw antwoord. Laat het vooreerst duidelijk zijn, het was niet mijn intentie om te gaan zeggen: federaal vermindert de belastingen, dus wij gaan verhogen. Nee, op zich sta ik achter dat principe en ook achter die realiteit.
De enige bekommernis die ik in dezen heb, zijn de uitdagingen waar lokale besturen mee te maken hebben. Wij appreciëren natuurlijk ook de groei van het Gemeentefonds, zoals hier in de commissie ook al vaak geopperd is geweest. Maar ik vraag alleen dat er richting lokale besturen ook duidelijkheid is: “Houd het in de gaten, want ook u hebt uitdagingen, u dient beleid te voeren.” Dus dat het speelveld in dezen wel kan wijzigen.
Maar ik ben het met u eens dat het zeer moeilijk is om heel specifiek te gaan berekenen wat de gevolgen zijn. Toch is alertheid nodig, want gemeenten moeten beleid kunnen voeren. Als er inkomsten minderen, zal de realiteit zijn dat ze het elders gaan zoeken. Maar ten gronde, laat dat ook heel duidelijk zijn: het verminderen van de personenbelasting an sich kunnen wij alleen maar toejuichen.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik dank de voorzitter uiteraard voor de lovende woorden voor de hervorming die minister Van Peteghem vooropstelt. Ik denk dat het ook een goede, ambitieuze hervorming is die hij wil uitvoeren: de competitiviteit van ondernemingen naar boven helpen, en hij wil ook de fiscaliteit neutraler maken in het kader van samenlevingsvormen. Maar het credo is inderdaad: wie werkt, moet netto meer overhouden, en de netto belasting moet naar beneden. En ik denk dus dat ieder weldenkend mens daar ook wel achter kan staan. Ik had dus wel verwacht dat u daarachter stond, voorzitter. Ik denk dat alleen Bouchez wat kritiek had, maar de meeste mensen waren positief. Voor Bouchez kun je waarschijnlijk niet zoveel goed doen.
Het doet mij denken aan een paar jaar geleden, en de tax shift die we toen gehad hebben. Toen we nog samen in de Federale Regering zaten, was er een pakket maatregelen in 2016, die vervolgens ook een impact hadden op de lokale belastingen. Bij de lokale besturen komt dat altijd een paar jaar later. Ik denk dat dat dan in 2018 impact had op die opcentiemen.
Ik vraag bevestiging aan u, minister, maar ik denk dat de lokale besturen bij de tax shift in de vorige legislatuur, hoewel ze geïmpacteerd waren, hun belastingen deze legislatuur zelf niet of beperkt hebben verhoogd. Ik vind het dus wel ook interessant om dat even te weten: hebben de lokale besturen hun belastingen deze legislatuur gewijzigd naar aanleiding van de tax shift in de vorige legislatuur, die vergelijkbaar is met deze oefening die nu volgt?
Minister Somers heeft het woord.
Ik heb daar weinig aan toe te voegen.
Misschien heel concreet, collega Warnez: ik heb de cijfers nu niet bij me, maar het is niet zo dat er bij de vorige tax shift een grote beweging opwaarts was bij de tarieven voor de lokale fiscaliteit. Ik denk dus dat die oefening daar doorgetrokken is door de meeste lokale besturen, we spreken natuurlijk over driehonderd verschillende gemeenten.
Ik denk dus, mijnheer Van Dijck, goed dat u die knipperlichtjes hebt aangezet. We gaan dat verder opvolgen, en kijken wat dat geeft. In de eerste plaats gaan we kijken tot welk akkoord men komt, en dan gaat de federale administratie berekeningen maken. Op basis van die berekeningen kunnen wij onze lokale besturen juiste inschattingen geven van de impact van de maatregelen die men goedkeurt. En dan zullen het lokale besturen zijn, ik denk vooral de lokale besturen van de volgende legislatuur, die ter zake een positie kunnen innemen.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Gewoon ter afsluiting: het was inzonderheid mijn bedoeling om toch even een knipperlicht te laten afgaan om het op te volgen. Ik heb trouwens uw collega, minister Diependaele, er ook wel op geattendeerd dat het een en ander serieuze repercussies kan hebben, nog meer dan voor de lokale besturen, wat de Financieringswet betreft, en de financiering van onze gewesten. Dus behoud alertheid in dezen, maar ten gronde heb ik gezegd wat ik moet zeggen: minder belastingen op onze ondernemingen, op onze mensen, dat kunnen we alleen maar ondersteunen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.