Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over het plafond voor puntenpremies in het amateurvoetbal
Verslag
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, de problematiek rond financiën in het amateurvoetbal circuleert al decennia. We kennen de verhalen van geld dat betaald wordt, al dan niet bij overgangen, punten, geld dat gegeven wordt, al dan niet gekend, onder tafel enzovoort.
Twee jaar geleden, minister, deed u reeds een voorstel, ten tijde van de coronacrisis, om dat aan te grijpen om voor verandering te zorgen. Ik denk dat er recent door Voetbal Vlaanderen een aankondiging is gekomen die toch wel een grote stap is in die richting.
Mijn eerste vraag zou zijn op welke manier u daarbij betrokken bent, en welke stappen u de voorbije jaar wat dat betreft genomen hebt.
Het is in ieder geval zo dat de 1200 amateurclubs en 36 nationale futsalclubs in Vlaanderen een duidelijk financieel kader krijgen waarbinnen ze kunnen spelen. Zoals aangehaald, wordt er een kader geschapen waarbij zowel tekengeld, als winstpremies, als vergoedingen die gegeven worden, binnen een kader moeten komen. Er is een vergoedingsplafond afgesproken van 4500 euro per seizoen. Er is afgesproken dat er enkel nog digitaal betaald kan worden en dat er duidelijk gestipuleerd en genotuleerd moet worden welke vergoedingen betaald worden.
Het is ook de bedoeling dat, wanneer men niet boven dat bedrag van 4500 euro uitkomt, er geen RSZ-bijdragen voor betaald worden. Maar ik meen verstaan te hebben dat de bedrijfsvoorheffing wel nog geldt, dus ook wanneer men onder deze 4500 euro blijft.
Wanneer ik naar dat laatste aspect ga kijken, denk ik dat er voor een amateurvoetballer – ik dacht wanneer hij meer dan 23 jaar is – een bedrijfsvoorheffing van 33 procent geldt. Als ik dan de telling maak: bij een maximumbedrag van 4500 euro en met 33 procent bedrijfsvoorheffing, dan denk ik dat die amateurvoetballer in het beste geval, om niet boven die 4500 euro te komen, nog een goede 3200 euro verdient.
Zoals aangehaald is het de bedoeling om het allemaal veel transparanter te maken, om alle clubs ook op een zekere voet van gelijkheid te behandelen, wat vanuit een cluboogpunt natuurlijk ook de garantie biedt op een sportievere strijd met elkaar.
Mijn vragen zijn dan ook de volgende, minister.
Bent u daarbij betrokken geweest? Welke stappen hebt u zelf ondernomen? Hoe kijkt u als minister naar de invoering van dit nieuwe financiële kader?
Zal de nieuwe regeling voor puntenpremies invloed hebben op de competitiviteit van amateurclubs en zal er een effect zijn op de kwaliteit van het amateurvoetbal in Vlaanderen? Daarmee bedoel ik ook – ik moet zien hoe ik het verwoord –: gaat dit maken dat er bij de clubs meer middelen zullen vrijkomen voor infrastructuur, de begeleiding van jongeren en dergelijke? Gaat dit nieuwe systeem dus een verduurzaming en kwaliteitsverhoging teweegbrengen?
Naast sporters worden ook medewerkers van voetbalclubs betaald. In dat kader kan het interessant zijn om hun statuut op fiscaal vlak ook van naderbij te bekijken. Denkt u, minister, dat er daar ook mogelijkheden zijn?
En dan heb ik nog een slotvraag. Dit is een regeling die Voetbal Vlaanderen afgesproken heeft. Buiten de Pro League, met name 1A en 1B, is er nog één competitie waar amateurclubs uit Vlaanderen uitkomen tegen clubs uit de Franse Gemeenschap, met name eerste amateur. We gaan daar dus clubs krijgen die onder andere fiscale regels vallen. Zijn er hieromtrent contacten geweest met de Franstalige voetballiga – ik weet niet wat de naam is van de Franstalige federatie. Zijn daar contacten over, om er toch voor te zorgen dat clubs met gelijke wapens op het terrein staan?
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Minister, amateurvoetballers kunnen boven op hun loon nog extra bijverdienen per punt dat hun ploeg behaalt. Afhankelijk van de reeks gaan die puntenpremies van 20 euro, over 100 euro, tot meer dan 200 euro per punt. Zo zit je op een heel seizoen al snel aan enkele duizenden euro's aan premies. Voor veel amateurclubs was de RSZ-regeling (Rijksdienst voor Sociale Zekerheid) rond deze premies lang onduidelijk. Daardoor gaven sommige clubs zeer hoge puntenpremies en stapelden ze zo een grote RSZ-schuld op. Daarom wordt er nu, gelukkig, duidelijkheid gecreëerd. Amateurclubs mogen nog tot 4500 euro per seizoen, met een maximum van 100 euro per punt, aan puntenpremies uitbetalen zonder RSZ-bijdrage. Amateurclubs die hun spelers meer wensen te betalen dan 4500 euro aan premies, zullen geen beroep kunnen doen op deze specifieke regeling en dienen zich te houden aan de algemene RSZ-regels.
Een tweede grote wijziging is dat clubs vanaf 1 juli 2023 verplicht zullen zijn om enkel nog digitaal uit te betalen via het rekeningnummer van de club. Spelers kunnen dus geen vergoeding meer krijgen via sponsors, voorzitters of andere derden. Daarnaast zullen alle amateurclubs de overeenkomsten met hun spelers in een contract moeten opnemen en dat contract registreren bij de federatie. Die transparantie zal voor minder discussies moeten zorgen. Voorts zullen clubs begeleid worden richting een meer financieel duurzaam beleid.
Door niet langer alle middelen van de club op te souperen aan premies voor de spelers van de eerste ploeg, moet er ook meer geld vrijkomen voor jeugdwerking, trainers en begeleiders.
Hierbij heb ik volgende vragen.
Verwacht u dat deze nieuwe regeling tussen het amateurvoetbal en de RSZ het betalen met zwart geld in het amateurvoetbal zal beëindigen? Zo neen, hoe wilt u bijkomende achterpoortjes sluiten?
Welke sanctie hangt een amateurclub die de nieuwe RSZ-regels schendt, boven het hoofd?
Welke onkosten zitten precies vervat in de 4500 euro die vrijgesteld is van RSZ? Zijn er nog onkosten, naast de 4500 euro, die bijkomend gemaakt kunnen worden en uitbetaald worden zonder RSZ-bijdrage?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik heb inderdaad destijds in de coronaperiode, toen het water heel wat clubs aan de lippen stond, gesuggereerd om van de nood een deugd te maken en de situatie aan te grijpen om te zorgen voor een structurele hervorming van het amateurvoetbal, waardoor we met z’n allen op termijn ook meer gaan kunnen investeren in bijvoorbeeld jeugdopleiding en infrastructuur, en ervoor te zorgen dat we ons voetbal structureel gezonder maken.
Ik ben vandaag dus blij dat dit plan er ligt. Dat vergt trouwens moed en een visie, dus ook voor de initiatiefnemers mijn oprechte waardering, want het is allemaal gemakkelijker gezegd dan gedaan om daar een structurele verandering in te brengen. Dit is een mooie opportuniteit voor de Vlaamse voetbalwereld om het opbod tussen clubs te doorbreken. Dat opbod vormde een wurgkoord rond de nek van diverse clubs. We doorbreken dat opwaartse effect, en hopelijk krijgen we via die weg meer middelen vrij voor jeugdopleiding, kwalitatieve trainers, begeleiding en infrastructuur. Ik denk dat dat de belangrijkste impact is op kwaliteit en competitiviteit, waardoor we op lange termijn een toename kunnen zien van investeringen in goed bestuur, in jeugdopleidingen, in kwalitatieve trainers.
Uw vraag met betrekking tot de medewerkers die betrokken zijn in het voetbal, is zeer relevant, want het zou fijn zijn als ook op dat vlak een stap zou worden gezet. Eigenlijk kun je er een verhaal van maken van ‘do ut des’, in die zin dat de sportwereld een belangrijke stap gezet heeft, maar dat de overheid – in dit geval de federale overheid – ook tegemoet komt aan onze vragen met betrekking tot het systeem van verenigingswerk. Dat systeem draait vandaag nog in de soep, enerzijds omdat het absoluut niet eenvoudig is, het is geen eenvoudig administratief systeem. En ten tweede is het beperkend omdat de fiscaliteit niet gunstig is. Door de combinatie van een maximum aantal uren en een maximumbedrag op jaarbasis verdienen goed gekwalificeerde trainers minder per uur of kunnen ze minder uren training geven. Daar is een ongelooflijke impact, dus vandaar nogmaals het pleidooi om terug te keren naar de essentie. De basisfilosofie was destijds namelijk altijd om het systeem gewoon te beperken tot de sportsector, ‘and that’s it’. Het toevoegen van verschillende andere categorieën heeft heel het systeem kaduuk gemaakt. Dus als we naar een duurzame oplossing willen gaan, die ook nog eens eenvoudig is en niet beperkend voor de sportsector, dan moet je de regelgeving enkel focussen op de sportsector.
Ten tweede, en dat is dan wel een positievere boodschap die ik kan meegeven als het gaat over de impact van de maatregel op competitievervalsing, wanneer Waalse clubs, die niet onderhevig zijn aan beperkingen, in de arena moeten treden met Vlaamse clubs: ik heb vernomen dat onze Waalse collega’s van Association des Clubs Francophones de Football (ACFF) zouden willen meestappen in het verhaal en dat ze Vlaanderen zouden volgen. Ik hoop dat dat ook snel in de praktijk zal gebeuren.
Die 4500 euro per seizoen, 4485 euro om precies te zijn, kan niet worden gecombineerd met andere onkostenvergoedingen. Ze wordt beschouwd als gemiddelde onkostenvergoeding per speler of speelster in het amateurvoetbal en mag dus niet worden gecombineerd met andere vormen van onkostenvergoedingen om te kunnen genieten van de RSZ-vrijstelling.
De RSZ heeft een overzicht gemaakt van de kosten die ze niet betwisten, per soort en gekoppeld aan een maximaal bedrag, dus zoals gezegd die 4485 euro. Het gaat om kosten voor voetbal- en loopschoenen, voetbalkledij, extra-sportieve verplichtingen, verplaatsingen naar trainingen, parking en carwash – zo specifiek is het –, sociale activiteiten, voorbereidingsstage, sportvoeding, sportbegeleiding, sportmassage, kleine uitgaven en zelfs het wassen van de kledij. Dat is ook limitatief opgesomd.
Op de vraag over de aanwezigheid of blijvende aanwezigheid van zwart geld en of we gaan kunnen uitsluiten dat zwart geld nog circuleert in de sportsector, zeg ik: neen, vanzelfsprekend niet. Ik denk wel dat de druk nu veel groter zal zijn en dat hopelijk ook de fiscus in het begin nauwgezet zal toekijken. Ik denk dat dat ook wel aangewezen is als je dat nieuwe systeem ook geïmplementeerd wilt weten. Ik verwacht ook wel dat de sociale controle groter zal zijn. We moeten erkennen dat velen vroeger boter op het hoofd hadden – ik zal niet zeggen iedereen, maar velen.
Nu er een duidelijke regelgeving en reglementering is, gaan diegenen die hiervan afwijken, zich echt wel bezondigen aan competitievervalsing. Ik verwacht ook niet alleen een controle van de fiscus, maar ook een versterkte sociale controle. We gaan natuurlijk de vinger aan de pols houden en monitoren hoe de realiteit in de sportclubs nu verandert. Dan kunnen we ook beter evalueren welke achterpoortjes er nog zijn – een Vlaming is toch wel vrij creatief, dus ongetwijfeld zullen er nog achterpoortje worden gevonden – en hoe we die kunnen sluiten.
Hoe dan ook ben ik ervan overtuigd dat dit een grote stap in de juiste richting is, en dat zwart geld straks de uitzondering zal zijn, terwijl we weten dat het eerder regel was. De controle op die zaken en bijhorende sancties zijn in de eerste plaats zaak van de Federale Regering, omdat het gaat over de RSZ-bepalingen. Ik vind het goed dat men ook aan de kant van de RSZ een vergelijk naar voren heeft geschoven. Ik hoop dat men vervolgens ook op beleidsniveau de stap zet om heel de regelgeving met betrekking tot het vrijwilligerswerk, verenigingswerk, te gaan herzien.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Dank u, minister, voor uw antwoord. Ik blijf wel met een paar vragen zitten. Die zijn niet te wijten aan uw antwoord. Ik vind het langs de ene kant een beetje raar, en dat is niet door u, maar door de belastingen. Zij bekijken die 4485 euro als een soort van onkostenvergoeding – je kunt er zelfs mee naar de carwash en dergelijke – maar heffen daar wel een bedrijfsheffing op, terwijl een bedrijfsvoorheffing eigenlijk geheven wordt op een loon.
Een tweede bemerking: ik deel uw analyse dat er toch verder moet worden gewerkt aan een aantal duidelijke afspraken, ook met de fiscus, omdat ik vaststel dat wanneer men spreekt over algemene inkomsten die hobbygerelateerd zijn, blijkbaar een gunsttarief van 20 procent geldt. Voor die hobbygerelateerde inkomsten betekent dat een plafond van 7170 euro. Ik stel dus vast dat men toch een andere bedrijfsvoorheffing hanteert bij het amateurvoetbal dan wanneer het over andere hobby’s gaat. Nogmaals, minister, dat is niet onmiddellijk uw verantwoordelijkheid maar ik stel toch maar vast dat er een aantal ongerijmdheden zijn.
Wat de bemerking van collega Lambrecht betreft, wil ik toch melden, dat wanneer er gepeild wordt naar in hoeverre er achterdeurtjes zijn, we binnen Voetbal Vlaanderen werken met een meldpunt als het over matchfixing, racisme en zo gaat. Ik denk dat Voetbal Vlaanderen toch ook kenbaar moet maken dat zij oor hebben naar en een meldpunt zijn voor vaststellingen – om het geen kliklijn te noemen, want in die richting durft men ook al weleens te denken.
Dat waren mijn bijkomende bemerkingen, minister. Op zich vind ik het goed, maar ik stel alleen vast dat er nog een aantal ongerijmdheden zijn wat vrijwilligers, amateurs betreft. Daar is nog werk aan de winkel.
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Minister, we zijn heel blij met deze regeling, net zoals u, zoals ik heb begrepen.
Op de tweede vraag over welke sanctie de amateurclub boven het hoofd hangt, hebt u geantwoord dat dat federaal is. Het is beter dat ik het daar even vraag. Het was een akkoord tussen de federale RSZ en het amateurvoetbal. In de krant stond dat u meewerkte aan deze hervorming. Wat was uw rol dan bij het tot stand komen van deze regeling? Hebt u of heeft uw kabinet deze regeling concreet mee vormgegeven? Kunt u dat stap voor stap duiden?
Dan heb ik nog een andere vraag. Er is nu een kader gemaakt voor het amateurvoetbal rond die RSZ-bijdragen. Wat met de andere amateursporten? Voor hen is er geen maximum RSZ-vrijstelling voorzien. Zult u ook een gelijkaardige regeling bepleiten voor de andere amateursporten? Dank u.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat is de genese? Ten tijde van corona heb ik een publieke oproep gedaan en ook geformaliseerd met een formeel schrijven richting Voetbal Vlaanderen, in juni 2021, om die hoge spelerslonen aan te pakken op alle niveaus. Ik kan daarvoor verwijzen naar een onderzoek van PricewaterhouseCoopers (PwC) dat in 2020 gevoerd was, dat heel concreet de uitdagingen van voetbalclubs beschreef, zowel op het sporttechnische als op het financiële vlak. Op grond daarvan is men ook sinds 2021 bezig geweest met de opmaak van een financieel plan, met een werkgroep met vertegenwoordigers van alle clubs per niveau, wat uiteindelijk is uitgemond in een stemming van het plan door vertegenwoordigers van de clubs in de Vlaamse Studiecommissie en nadien door de Hoge Raad.
Ik denk dat de nood in andere sportsectoren iets minder dringend, minder groot is. Dat belet niet dat we kunnen bekijken in welke andere sectoren dat eventueel zou kunnen spelen. Met bedragen in die orde van grootte vind je maar een beperkt aantal gevallen. Het is zinvol om dat kader te exporteren naar andere sportfederaties voor zover dat nodig zou zijn.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik denk alleen maar dat er in heel die problematiek rond de fiscaliteit nog wel wat werk aan de winkel is, dus ook in overleg met de verantwoordelijke op federaal niveau. Het is nodig dat er een goede afstemming is tussen alles wat onder die rubriek, zoals daarnet geschetst, zou kunnen vallen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.