Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Van Rooy heeft het woord.
Uit de resultaten van de KOALA-screening (Kleuteronderwijs Luistervaardigheid) in de derde kleuterklas blijkt dat maar liefst een op de zeven kleuters in Vlaamse scholen met een taalachterstand kampt. Het aandeel leerlingen dat onvoldoende Nederlands kent om de lagere school aan te vatten, ligt vooral erg hoog in onze steden: 29 procent in Antwerpen, 25 procent in Brussel en 23 procent in Gent. Wanneer er één kind in de klas is dat onze taal onvoldoende beheerst, kan dat nog opgevangen worden door de leerkracht, maar met zulke hoge cijfers wordt het onmogelijk om een voldoende hoog niveau te handhaven en wordt het voor de leerkracht onmogelijk om zijn of haar job behoorlijk uit te oefenen.
Iedereen is het erover eens dat er een grote verantwoordelijkheid bij de ouders ligt om ervoor te zorgen dat hun kinderen Nederlands leren.
De belangrijkste oorzaak van dit probleem is uiteraard de aanhoudende massa-immigratie. In 2022 dienden maar liefst 36.871 personen een asielaanvraag in, het hoogste cijfer sinds 2015 en een stijging met 42 procent tegenover 2021. Naast die gigantische instroom komen er jaarlijks ook ongeveer 50.000 gezinsmigranten dit land binnen. Vaak gaat het om huwelijksmigratie, waarbij Nederlandsonkundige volgmigranten zich in Vlaanderen vestigen. De kinderen uit een dergelijke relatie worden veelal opgevoed in de taal en cultuur van het land van herkomst, waardoor er van integratie geen sprake is.
Een slechte kennis van onze taal heeft nog andere negatieve gevolgen dan enkel die op de schoolcarrière van de kinderen en de onderwijskwaliteit in het algemeen. Dat iemand onze taal niet of nauwelijks onder de knie heeft, duidt er veelal ook op dat hij/zij niet participeert aan onze samenleving, maar zich opsluit binnen de eigen etnisch-culturele groep. Wie niet of slecht Nederlands spreekt, maakt zich bovendien ook veel minder beschikbaar voor onze arbeidsmarkt en kost onze samenleving dus ook handenvol geld aan uitkeringen en andere sociale tegemoetkomingen. Daarnaast draait onze samenleving ook op voor de tolkkosten die het gevolg zijn van een slechte taalkennis. Het staat eenieder uiteraard vrij om in de privésfeer de taal te spreken die hij/zij wil, maar een dwingender beleid inzake de kennis van het Nederlands dringt zich toch duidelijk op.
Recent werden door meerdere partijen voorstellen gelanceerd om de inburgeringsvereisten aan te scherpen en bijvoorbeeld de vestiging in ons land voor gezinsherenigers afhankelijk te maken van een geslaagde inburgeringstest in het land van herkomst of – we hadden het er daarstraks over – om de verwerving van de Belgische nationaliteit afhankelijk te maken van een nationaliteitsexamen dat moet worden afgelegd in een van de drie landstalen. De gemeenschappen zouden, zo luidde het, autonoom beslissen over de inhoud.
Kunt u mij meedelen of u naar aanleiding van de recente cijfers inzake de verdere ont-Nederlandsing van onze kinderen en jeugd meent dat er een aanscherping dient te gebeuren van het integratie- en of inburgeringsbeleid, en dan in het bijzonder wat het luik taal betreft? Zo ja, hoe ziet u dit dan?
Bent u er een voorstander van om de kennis van onze taal, onze samenleving en onze normen dwingender als voorwaarde naar voren te schuiven voor de verwerving van een permanent verblijf of de Belgische nationaliteit, bijvoorbeeld via een nationaliteitsexamen? Die vraag hebt u daarstraks eigenlijk al beantwoord.
Hoe ziet u er vanuit uw bevoegdheden mee op toe dat de taalwetgeving inzake bestuurszaken – die het exclusieve gebruik van het Nederlands oplegt – voor de beleidsdomeinen waar de Vlaamse Regering voor bevoegd is, steeds consequent wordt toegepast, zodat er voldoende druk is om Nederlands te leren?
Op welke wijze kunt en wilt u aan anderstaligen duidelijk maken dat het gebruik van talen in dit land weliswaar vrij is, maar dat er een plicht is om Nederlands te leren om volledig te kunnen participeren aan onze samenleving en beschikbaar te zijn voor de hele arbeidsmarkt?
Welke meer dwingende maatregelen kunt en wilt u als minister van Inburgering desgevallend nemen en welke sanctionering van onwillige anderstaligen acht u wenselijk of behoort volgens u tot de mogelijkheden?
Minister Somers heeft het woord.
Ik zal beginnen bij mijn eigen beleidsdomein, Inburgering en Integratie, omdat we dat sinds ik minister ben geworden, heel sterk hebben aangepast. Voor nieuwkomers die Vlaanderen binnenkomen en die verplicht zijn integratie te volgen – niet iedereen is daartoe verplicht, EU-burgers onder andere –, is er toch wel een aanscherping gebeurd. We vragen dat men een examen aflegt. Het blijft dus niet bij een inspanning; er is ook een resultaatsverbintenis. Mensen moeten een A2-niveau halen om hun inburgeringsattest te krijgen en als men twee jaar na het behalen daarvan, niet voldoende gewerkt heeft, wordt dat B1. Dat geldt sinds 1 maart 2022. Dat betekent dat mensen die Vlaanderen nieuw binnen komen, zich het Nederlands eigen moeten maken. Zo niet loopt men vast op een niet-erkenning van de inburgering, kunnen er boetes gegeven worden, moet men opnieuw examen afleggen en zo verder. Dat is een eerste belangrijk element in de discussie.
Binnen het Plan Samenleven is een van de zeven doelstellingen volledig aan kennis van het Nederlands besteed. Dat plan is trouwens niet alleen op inburgeraars gericht. Het gaat om de zomerscholen en de oefenkansen Nederlands. Daarin staat de link met de Nederlandse taal centraal.
In verband met de taalwetgeving en het gebruik van het Nederlands binnen de diensten en administraties van de Vlaamse Regering: de toepassing en interpretatie van de Bestuurstaalwet is een gedeelde verantwoordelijkheid van de Vlaamse Regering en wordt geregeld door de omzendbrief-Van den Brande. Elke minister is dus verantwoordelijk om erover te waken dat dit binnen zijn of haar beleidsdomeinen wordt nageleefd. Binnen mijn beleidsdomeinen wordt daar alleszins streng op toegezien.
Wil ik de kennis van onze taal, onze samenleving en onze normen dwingender als voorwaarde naar voren schuiven? We hebben daar zopas al een discussie over gehad. Het behalen van nationaliteit en verblijfsstatuten is een federale bevoegdheid. Het wetboek van de Belgische nationaliteit bepaalt dat een van de drie landstalen minimaal gelijk moet zijn aan niveau A2 van het Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen (ERK). Dat komt overeen met het niveau voor inburgering.
Wat uw laatste vraag betreft: het is mijn overtuiging dat de Nederlandse taal een heel belangrijke verbindende factor is binnen onze gemeenschap. Meer nog, als kinderen in het Nederlands schoollopen, is het niet meer dan normaal dat de ouders een minimale kennis hebben van het Nederlands, zodat ze kunnen communiceren met de school en ook weten wat er gebeurt. Dat is een verantwoordelijkheid van de ouders. Ik vind dat we op dat vlak aanklampend moeten kunnen optreden. We moeten een aanbod doen en mensen helpen, ook de oudkomers. Integratie en inburgering gaat over mensen die nu binnenkomen, maar er zijn in onze samenleving ook mensen die onvoldoende Nederlands kennen. Soms zijn ze ook taalarm, wat een andere problematiek is, die ook soms bij autochtone gezinnen speelt.
Maar er zijn mensen die Nederlandsonkundig zijn of veel te weinig kennis hebben van het Nederlands om op een deftige manier hun ouderlijke verantwoordelijkheid te kunnen opnemen richting hun kinderen als die naar school gaan. Ik vind dat we op dat vlak meer aanklampend moeten kunnen zijn. Dat is natuurlijk de kernbevoegdheid van de minister van Onderwijs, maar ik heb geen taboes om daar een open debat over te voeren en te bekijken wat er al dan niet moet gebeuren. Ik vind dat we de inspanningen moeten kunnen opdrijven en dat we van ouders ter zake een aantal dingen kunnen verwachten. We mogen die vraag stellen. Het is in het belang van hun eigen kinderen dat ze weten wat er op de school gebeurt.
Idealiter zijn er projecten waarbij ouders die wat verder af staan van de school, op de school, na de uren Nederlands leren en op die manier betrokken worden bij het schoolse traject van hun kinderen. Dat is in het belang van hun kinderen. Daar ouders op aanspreken, dat moet kunnen.
Hoe je dat concreet aanpakt en hoever je daarin gaat, daarover moeten we open debatteren, in alle sereniteit. Dat zit niet zozeer in deze commissie, maar in de commissie Onderwijs, maar ik heb daar niet zo heel veel taboes in. We helpen ouders niet als we zeggen dat het helemaal geen probleem is dat ze geen woord Nederlands spreken terwijl hun kinderen hier schoollopen. Dat is niet goed, niet voor de kinderen noch voor de ouders.
Een meer aanklampende aanpak is alleszins iets waar ik in wil meegaan. Alleen is de vraag welke instrumenten we wettelijk kunnen inzetten, wat er verstandig is, of we geen nieuwe problemen creëren. Die dingen moeten we tegen elkaar afwegen. Er is al debat rond gevoerd, ik heb er in het verleden ook al voorstellen rond gedaan – ik ben daar niet zo terughoudend in –, maar ik begrijp dat de eerste de beste goedklinkende maatregel niet zomaar kan worden omgezet in beleid of regelgeving. We moeten ook bekijken wat de negatieve effecten van bepaalde maatregelen zijn. Maar ouders op hun verantwoordelijkheid wijzen, moet volgens mij kunnen.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Om te beginnen, minister: het is niet uw bevoegdheid, dat weet ik wel, maar als er steeds meer mensen in onze samenleving taalarm zijn, dan schort er allicht ook iets aan het immigratiebeleid. Dat is weinig selectief, eigenlijk niet selectief. We halen allerhande groepen van mensen binnen die eigenlijk een dusdanige grote achterstand hebben wat betreft scholing, wat betreft mentale achterstand eigenlijk, dat dit – denk ik – nog nauwelijks recht valt te trekken.
Dit gezegd zijnde, begrijp ik u wel als u het inburgeringsbeleid probeert aan te scherpen, ook qua taal. Maar gisteren lazen we nog dat professoren aan de alarmbel trekken omdat er bij zoveel studenten, steeds meer, geen schaamte is over het totale gebrek aan grammaticale kennis en taalkennis. Ze maken dt-fouten, ze laten de eind-n weg en men trekt er zich niets van aan. Dit duidt erop dat dit een probleem is dat al decennialang had moeten worden aangepakt. Maar het heeft decennialang kunnen etteren tot het nu bij onze universiteiten is geraakt, bij 18-, 19- en 20-jarigen.
Tot slot, minister, ik hoor u graag zeggen dat we aanklampender moeten werken naar de ouders. U legt dat dan natuurlijk bij onderwijs, we hebben het debat daarover kunnen zien de voorbije weken. Dan komen we natuurlijk op gespannen voet – en ik waarschuw daar al jaren voor in mijn artikels en boeken – tussen enerzijds als overheid niet tiranniek te willen optreden tegenover burgers, gezinnen, individuen, maar hen anderzijds toch, met een stok achter de deur, ertoe willen bewegen om wel te doen wat ze zouden moeten doen – iets wat u terecht aankaart. Dat is, zeker voor een liberaal, een zeer gespannen situatie. Daardoor komt u ook niet verder dan hier een aantal keer herhalen dat het wat u betreft aanklampender mag, dat er geen of weinig taboes zijn, dat het debat moet worden gevoerd. Ik kijk daar met grote ogen naar, omdat dat spanningsveld uiteindelijk niet valt op te lossen, tenzij u inderdaad tiranniek te werk gaat en tegen ouders zegt dat u ze financieel gaat straffen als ze niet doen wat wij van hen verwachten.
Tot slot, minister, heb ik een bemerking over uw eigen bevoegdheid, meer bepaald over dat taalniveau A2. Ik heb zelf nog even opgezocht wat dat betekent: “Hij of zij begrijpt korte eenvoudige teksten, is in staat om informatie te vinden in eenvoudige teksten zoals een advertentie of een menukaart.” Wel, sta me toch toe, minister, dat dit een lat is die veel te laag ligt, van in den beginne. Ik hoor u wel zeggen dat als aan die voorwaarden niet is voldaan, het dan wordt opgetrokken naar niveau B1, maar ik stel u de vraag waarom u niet vanaf het begin dat taalniveau nog een aantal niveaus hoger hebt gelegd voor mensen die hier binnenkomen? Want ik denk dat iemand die slaagt voor een A2-niveau, onvoldoende in staat is om met zijn of haar kinderen voldoende Nederlands te spreken, en er dus ook onvoldoende voor kan zorgen dat die kinderen voldoende Nederlands leren. Daar zal het niveau echt hoger moeten worden gelegd.
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Collega Van Rooy heeft een potpourri van vragen, van nationaliteitswetgeving over andere topics. Ik zal proberen om onze opinie over de topics punctueel weer te geven.
Wat betreft de nationaliteitsverwerving zal ik enkel verwijzen naar de voorgaande discussie die we vandaag daarover hadden. Ik zal daar niet verder op terugkomen, ik denk dat ons standpunt daar heel duidelijk was.
Als het gaat over de invulling van de taalwetgeving, staan we nog altijd pal achter het feit dat die restrictief moet worden ingevuld, en dat we moeten vasthouden aan de omzendbrieven daar ter zake. Natuurlijk, voor onze fractie is de kennis van het Nederlands essentieel. Het inburgeringsbeleid is op dat vlak inderdaad aangescherpt, we verwachten van mensen niveau A2, en als ze na verloop van tijd geen job hebben een niveau B1. Maar ook daar is het nuttig om na een aantal jaren, om na de inwerkingtreding, te bekijken of dit wel voldoende is, of we daar niet nog een niveau hoger moeten schakelen, zoals we bijvoorbeeld in Denemarken zien.
De netwerkpijler die we hebben ingeschakeld, dat buddy-project, dat is ook een manier om tussen mensen het Nederlands te oefenen. Mijnheer Van Rooy, het verbaast me dat uw partij daar niet positief, zelfs negatief, tegenover stond. U verwijst inderdaad naar uw Iraanse vriendin, maar verder dan dat komen jullie in feite niet.
Minister, als het over taalkansen Nederlands gaat binnen Het Plan Samenleven, dan ondersteunt onze fractie u daar zeer erg in. We zien dat het een van de populairste zaken is bij onze stadsbesturen om daar verder op in te zetten. Ik denk dat de budgetten die ernaartoe gaan op een goede manier zullen worden besteed. Ik denk dat we samen met u, als er een evaluatie komt van Het Plan Samenleven, moeten bekijken hoe we nog meer het Nederlands centraal kunnen stellen.
Als laatste punt, over de ouderlijke verantwoordelijkheid van taalkennis bij kleuters naar aanleiding van de discussie over de KOALA-testen (Kleuteronderwijs Luistervaardigheid), hebben we als partij die discussie heel bewust geopend omdat we overtuigd zijn dat ouders op dat vlak een heel belangrijke rol spelen en hun verantwoordelijkheid moeten nemen.
Ik weet niet of ik de heer Van Rooy goed verstaan heb wanneer hij het voorstel om de ouders te sanctioneren, zoals wij het hebben voorgesteld op basis van de schooltoeslag die naar scholen gaat, tiranniek heeft genoemd. Of heb ik dat verkeerd begrepen? (opmerkingen van Chris Janssens)
Ik sta ervan verbaasd, want voor ons geldt dat als er een verplichting is, je ook moet kunnen sanctioneren. Een positieve manier om te sanctioneren, waarbij het geld naar de kinderen gaat, is de schooltoeslagen rechtstreeks aan de scholen geven. Dat is in het belang van de kinderen en de scholen. En ook in het belang van de andere kinderen die er schoollopen, want de onderwijskwaliteit zal daarmee mee naar omhoog gaan.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik ging in het debat niet tussenkomen, vanwege de laatste tussenkomst van mevrouw De Vreese … Ik ga het debat over de sanctionering niet opnieuw opentrekken. Maar laat ons er in de eerste plaats altijd voor zorgen dat kinderen nooit de dupe zijn van de daden van hun ouders. En ik weet dat je dat niet definitief van elkaar kunt loskoppelen. Kinderen dragen altijd de gevolgen van wat hun ouders doen.
Maar we mogen als overheid niet stimuleren, of niet veroorzaken, dat kinderen per definitie de dupe worden van wat ouders mispeuteren. We moeten dus strenger optreden, wanneer er thuis geen Nederlands wordt gesproken, wanneer men thuis geen Nederlands wil aanleren. Maar we gaan niet de kinderen raken, we gaan dat nooit doen. En ik hoop dat dat een lijn is die we voor eeuwig en altijd kunnen bewaken en bewaren: sanctioneren enkel en alleen wanneer we richting die ouders kijken. En het is niet evident om dat te doen. Het afpakken van kindergeld, om het bij de oude benaming te noemen, is raken aan die kinderen en dat kan nooit, nooit, nooit, de bedoeling zijn.
Minister Somers heeft het woord.
Collega's, dit is denk ik een boeiend debat.
Ik licht er misschien een aantal elementen uit.
Eerst en vooral: vanuit de ervaring dat er vandaag de dag in onze samenleving mensen zijn die het Nederlands onvoldoende machtig zijn, en ook taalarm zijn … Toen ik over ‘taalarm’ sprak, zei ik trouwens ‘het’ school – over taalarmoede gesproken. Het is ‘de’ school. Terwijl we discussiëren over taalarmoede, maken we zelf onvergeeflijke, Antwerps klinkende fouten tegen de taal. En ik, als Mechelaar, die dan een soort van Antwerpse fout maak is voor mezelf onvergeeflijk. Ik zet ze bij deze recht: het is ‘de’ school.
Maar vanuit dat inzicht is een van de eerste dingen die ik vastgenomen heb: dat we voor mensen die nieuw zijn in onze samenleving en legaal, langs de voordeur, binnenkomen, die lessen Nederlands beter organiseren. Geen wachtlijsten. Examineren, echte kennis, A2 en nadien verder bouwen op die A2.
En hoe bouwen we verder? In de eerste plek voor zij die niet participeren in de arbeidsmarkt tillen we het niveau op naar B1. Dat is een novum, dat is iets nieuws.
Het tweede wat we doen is inderdaad dat buddyproject, waar collega De Vreese terecht naar verwees, dat extra oefenkansen aanreikt. Een van de kritieken die we van ex-inburgeraars hebben gehoord, is dat ze te weinig oefenkansen voor Nederlands hebben – die worden nu wel degelijk aangereikt.
En ten derde is het mijn vaste overtuiging dat we mensen zo snel mogelijk naar werk moeten leiden. We zitten op een inschrijvingsgraad van 76 procent. Bij mijn voorgangers was dat 17 procent bij VDAB. Maar inschrijven bij VDAB is niet voldoende. Die mensen moeten door VDAB ook nog naar echte jobs geleid worden, want als je een job hebt is dat de beste methode en een heel goede manier om Nederlands te leren, bij te schaven, te versterken. Mijnheer Van Rooy en mevrouw De Vreese, ik denk dat we het daarover eens kunnen zijn. Dat is dus een belangrijk spoor, niet alleen op beide benen staan en bijdragen, in de maatschappij passen, maar ook Nederlands leren. Dat is een belangrijke zaak.
Ten derde: het probleem is breder dan alleen maar een gebrekkige kennis van het Nederlands. U haalt een aantal elementen aan die volgens mij breder gaan. Het feit dat men aan de universiteit meer spellingsfouten maakt dan vroeger, en het feit dat men de Nederlandse taal veel slordiger beheerst, is niet alleen een probleem dat terug te brengen is tot migratie. Dat is een breder probleem. Ik denk dat we het daar ook over eens zijn.
We moeten er dus voor opletten dat wanneer we over deze problematiek spreken, we begrijpen dat er zich iets veel breder afspeelt in de samenleving. Mensen lezen bijvoorbeeld minder boeken, maar maken meer tweets of andere dingen op sociale media. Die tweets zijn vaak een soort merkwaardige taal die niet altijd terug te brengen is tot het correcte Nederlands. (Opmerkingen. Gelach)
Ja, maar bij uw tweets zijn er dan weer andere problemen, ‘zenne’… Maar bon, daar gaan we nu niet over uitweiden. Dat brengt ons te ver. Collega Van Rooy zit momenteel in een hybride, wat moeilijke situatie in eigen partij, dus mogen we daar niet te veel op die tweets verdergaan, dat laten we dus even terzijde.
Nu kom ik toch tot de kern van het debat, omdat dat denk ik een belangrijk maatschappelijk debat, en geen eenvoudig debat is. Dat is: hoe kijken we tegen ouderlijke verantwoordelijkheid aan? Hoe sterk kunnen we daar appel op doen? Hoe verhoudt zich dat tot de vrijheid, maar nog meer dan tot de vrijheid, tot de, in christendemocratische termen, sacrale, of toch bijzondere, innige band tussen ouders en kinderen. Hoe ver kun je daarop inbreken? Wat kun je verwachten van ouders? Hoe sterk mag je je maatschappelijk appel aan ouders doen? En hoe aanklampend kun je dat doen? Want dat gaat voor mij verder dan Nederlands leren.
Ik heb daar ooit enkele jaren geleden ook eens een piste over gelanceerd. Ik vind dat men op oudercontactdagen aanwezig zou moeten zijn. En ik volg collega Warnez daar volledig. Het perspectief moet het belang van het kind zijn. Het kind mag niet gestraft worden, niet gesanctioneerd worden, vanwege de daden van de ouders. Maar soms kan een kind ook, door het niet voldoende opnemen van de ouderlijke verantwoordelijkheid, slachtoffer zijn. Dat is een heel moeilijk debat. En ik geef dat ook toe, voor mij als liberaal is dat geen eenvoudig debat, ik denk in alle eerlijkheid, voor niemand van ons rond deze tafel. Want voor een christendemocraat zal dat ook niet eenvoudig zijn, om daarover na te denken. Want je hebt toch een bijzondere relatie tussen ouder en kind en we breken daar niet graag op in, we willen dat respecteren. Daar zit ook een intimiteit in. In hoeverre kan een overheid daarin eisen stellen? Ik vind dat sommige collega’s daar wel heel ver in gaan, en daar heel ver in inbreken – ik zeg niet noodzakelijk in het kader van dit debat. We gaan daar soms ver in. Ik denk dat een zekere terughoudendheid ter zake gepast is.
Ik geef een concreet voorbeeld in diezelfde sfeer: thuisonderwijs. Ik heb het daar persoonlijk moeilijk mee omdat je op dat moment je kind afsluit van de samenleving. De ouderlijke verantwoordelijkheid en het ouderlijke gezag kan daar voluit spelen, maar ik vind het vanuit een bepaald perspectief wel belangrijk dat een kind ook andere dingen hoort en ontmoet dan waar alleen in het gezin over wordt gepraat.
En opnieuw, bekijk dat niet alleen vanuit de migratieproblematiek, maar vanuit een algemene problematiek. Er zit daar een heel duidelijk migratie-element in en nieuwe culturele patronen die binnenkomen, maar het gaat breder dan dat. Dat gaat bijvoorbeeld ook over een gezin waar een kind bijvoorbeeld in kansarmoede opgroeit. Vanuit een middenklasseperspectief zou je daar, kort door de bocht, heel wat vragen en opmerkingen over kunnen stellen. Maar hebben wij wel het recht om in die private sfeer in te grijpen? Dat is een heel moeilijk debat, ik geef dat toe. Het is een complex debat, ik praat daar niet graag ongenuanceerd of in karikaturen en clichés over.
Ik vind een zekere aanklampendheid en een zeker appel op ouderlijke verantwoordelijkheid dat indringender is dan vandaag, een debat waard. Ik vind het goed dat dit debat wordt gevoerd. Maar mijn perspectief is wel het perspectief van collega Warnez. Principieel mag het kind geen slachtoffer worden, maar wil je het kind helpen. Alleen is natuurlijk de vraag hoever je gaat in de aanklampendheid, als je er vrijblijvend over blijft praten. Dat is ook de vraag van collega De Vreese en het is het spanningsveld waar we in zitten. Wat kun je inzetten als samenleving? En als je een wapen, een instrument inzet, wat is dan de collateral damage? Wat zijn de neveneffecten? Dat vraagt, denk ik, heel veel nuance. Die nuance dient niet om het debat weg te moffelen. We moeten het debat maatschappelijk voeren, het kan heel boeiend zijn, ook in het parlement. Hoe gaan we daar in tal van contexten mee om? Dat is geen eenvoudig debat.
Het feit dat ouders geen Nederlands kennen als hun kinderen in de klas zitten, is een probleem. Het is een probleem op de eerste plaats voor het kind zelf. Die ouders kunnen dat kind daardoor niet altijd op de juiste manier helpen en begeleiden. Ze kunnen de agenda niet lezen, verstaan niet wat er in de klas gebeurt. Nederlands kennen is fundamenteel voor het kind, niet alleen in de klas, maar ook daarbuiten: naar televisie kijken, boekjes lezen in het Nederlands. Het is fundamenteel om met de Nederlandse taal geconfronteerd te worden om echt kansen te krijgen in onze samenleving. Dat moeten we heel aanklampend duidelijk maken, we moeten heel veel projecten aanbieden. De ultieme vraag wat de stok achter de deur is, is een belangrijke vraag maar ook een stuk een principiële vraag die, als je ze inzet in dat domein, ook heel snel in andere maatschappelijke discussies uitdijt. Ik wil daar genuanceerd in zijn.
Ik heb daar zelf niet veel taboes in. Ik vind de ouderlijke verantwoordelijkheid belangrijk. Maar ik ben tot nu toe nog altijd op zoek naar de juiste aanpak ter zake. Het debat is door een collega geopend. Dat is goed. Maar we zijn nog niet geland bij een voldoende geconsolideerd concept om daar juist mee om te gaan. Dat is alleszins mijn aanvoelen. Maar we moeten daar verder over nadenken en we mogen dat debat niet uit de weg gaan. Daar ben ik het wel mee eens. Als de heer Van Rooy dat hier op tafel gooit, en het gebeurt op een genuanceerde manier, dan denk ik dat dit het terecht aankaarten van een debat is.
Collega’s, voor ik het woord aan de heer Van Rooy geef, wil ik toch nog even getuigen. Heel lang geleden gaf ik zelf les. Ik moet nog altijd denken aan de avond van een oudercontact waar de papa van een Marokkaans kindje dat niet het beste rapport had, waarschijnlijk zal dat aan de leerkracht gelegen hebben, zijn dochtertje meebracht om te vertalen. Aan de uitdrukking op het gezicht van de papa te zien, had ik niet de indruk dat dat kind de boodschap vertaalde die ik bracht.
De heer Van Rooy heeft het woord.
Dank u, voorzitter, voor de anekdote. (Gelach)
Ik ga er verder niet op in.
Minister Somers, ik wil u bedanken voor uw lange en ook genuanceerde antwoord. Ik ben het uiteraard met u eens dat de taalverloedering in onze samenleving een veel bredere problematiek is. Dat heeft te maken met een tijdsgeest, die ik betreur, van toch steeds meer nonchalance. Ik zal het maar zo noemen. Het gaat ook over minder lezen, zoals u terecht aanhaalt, meer bezig zijn met beeld. We leven steeds meer in een beeldcultuur en steeds minder in een tekstcultuur. We kunnen dat betreuren, maar daar is van overheidswege misschien weinig aan te doen, helaas.
Nu, als ik het woord ‘tirannieke’ gebruikte, mevrouw De Vreese, dan deed ik dat omdat ik bijvoorbeeld Conner Rousseau hoor zeggen dat kinderen verplicht naar de kinderopvang zouden moeten. Dan denk ik, als ik straks ouder ben, dan wil ik kunnen kiezen. (Opmerkingen. Gelach)
Als, indien, … dan wil ik zelf kunnen kiezen of ik mijn kind al dan niet naar de crèche doe. Pedagogen zijn het erover eens dat het beter is voor een jong kind om, indien het mogelijk is, bij de ouders te blijven. Maar natuurlijk wordt dit voorgesteld vanuit de problematiek dat er een taalprobleem is bij kleuters en dat dit zich manifesteert bij mensen met een migratieachtergrond. Dat is wat ik noem een tirannieke maatregel van een overheid die steeds meer te zeggen wil hebben over kinderen van burgers, van mensen, om weliswaar een probleem aan te pakken en op te lossen, maar een probleem dat zich niet bij iedereen voordoet, maar waarbij iedereen onder dat soort maatregelen zal komen te vallen, inclusief mensen waar zich geen taalprobleem manifesteert.
Dat is het enige wat ik wilde aangeven. Dat is een groot spanningsveld. We dreigen daar steeds verder in te gaan met een overheid die steeds meer ingrijpt in het persoonlijke leven van mensen. Ik vind dat geen goede zaak, ook al is het voor een nobel doel, om een probleem op te lossen.
De buddy’s, mevrouw De Vreese, ik heb daar op zich niets tegen. Daarom verwijs ik ook naar mezelf. Dat kan op een natuurlijke manier ontstaan, zonder overheidsingrijpen, minister, maar als u denkt dat dat het taalprobleem zal oplossen, neen, dat denk ik niet. Dat kan een beetje bijdragen, maar dat kan of zal nooit het taalprobleem oplossen. Al was het maar omdat het buddyproject redelijk beperkt blijft. Ik weet dat u dat enorm wilt uitbreiden, minister, maar geef toe dat dit slechts één raderwerkje is. De meeste nieuwkomers zullen waarschijnlijk nooit een buddy hebben via het buddytraject. Die zullen wel autochtonen leren kennen, hoop ik, maar ik blijf wel met iets zitten.
Ik heb u daar niet over gehoord, mevrouw De Vreese, of toch niet positief. Waarom leggen we het taalniveau niet van in het begin veel hoger? Waarom moet dat A2 zijn? Waarom kan dat niet van in den beginne B1 zijn, minister? Ik heb u daar niet op horen ingaan. Laat ons de lat van in het begin veel hoger leggen om problemen in de toekomst te vermijden. Dat is mijn slotopmerking. (Opmerkingen van minister Bart Somers)
Ik noteer soms de taalfouten tijdens de plenaire vergadering en het is soms spectaculair.
De vraag om uitleg is afgehandeld.