Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over de besteding van de coronasteun door de lokale besturen
Verslag
De heer Warnez heeft het woord.
Tijdens de coronacrisis werden we in het hart van onze gemeenschap getroffen. In het bijzonder onze sport-, jeugd- en cultuurverenigingen zijn de plekken van ontmoeting en verbinding en samenkomen. Onze vrees vanuit Vlaanderen was dat zij zouden verbrokkelen, en na corona misschien niet meer zouden bestaan. Daarom was het zeer goed, minister, dat de Vlaamse Regering heeft beslist om hen in 2020 te steunen met een toekenning van 87 miljoen euro subsidies, waarbij het grootste deel van de middelen over lokale besturen werd verdeeld via de sectorale middelen in het Gemeentefonds. De rest ging naar de Vlaamse Gemeenschapscommissie en naar specifieke subsidies voor enkele randgemeenten rond Brussel.
We hebben over dat noodfonds gediscussieerd. Op 9 juni 2020 vroeg ik aan de minister of er nood was aan minimale voorwaarden, wat betreft de besteding. De minister zei toen, namens de regering, dat hij heel veel vertrouwen had in de lokale besturen. Dat was een terechte opmerking. Hij zei: “Wij vragen de besturen om de subsidies aan te wenden voor verenigingen die in de problemen zitten. Het is trouwens de natuurlijke houding van lokale besturen om het lokale verenigingsleven, het kostbare sociale weefsel, te ondersteunen. Zij kunnen dus vrij beslissen.” Er is dus gekozen om die lokale autonomie te respecteren en hen niet te belasten met extra administratie. Het verdelen en inzetten van de middelen werd aan de gemeenteraden overgelaten. De minister gaf in deze commissie aan dat de besteding van de middelen wel gemonitord zou worden, op basis van de reguliere digitale rapportering over de BBC-jaarrekeningen (beleids- en beheerscyclus) over 2020 en volgende jaren. De uitgaven moesten niet noodzakelijk in 2020 gebeuren, maar ondertussen zijn we al tweeënhalf jaar verder.
Journalisten doen wel eens een onderzoek, en dat deed Het Belang van Limburg. Die krant evalueerde dat de besteding van 11,9 miljoen euro coronasteun uit het noodfonds bij de Limburgse gemeenten, niet helemaal correct is aangewend, aldus de journalisten. Uit het onderzoek bleek dat de lokale besturen bijna 1 miljoen euro aan eigen activiteiten en infrastructuur spendeerden. In een reactie op die cijfers reageerde ik, eensgezind met de minister, dat het aan de gemeenteraad is om te controleren en evalueren of de besturen de verdeling op een goede manier hebben aangepakt. Ook vandaag blijft het mijn innige overtuiging dat we de keuze om die middelen te verdelen aan de lokale besturen moeten laten. Het verenigingsleven in elk dorp of elke stad is op een heel eigen wijze georganiseerd. Het is belangrijk dat de lokale besturen inschatten hoe ze die verenigingen kunnen ondersteunen, maar we moeten, uiteraard, ook de vinger aan de pols houden. Ik heb de volgende vragen.
Minister, op welke manier hebt u de besteding van de middelen gemonitord?
Hebt u zicht op de besteding van de middelen uit dit fonds in heel Vlaanderen? Zijn de cijfers gelijklopend?
Zijn alle coronasubsidies uit het noodfonds inmiddels opgebruikt?
Hebt u weet van klachten omtrent de besteding van de middelen door lokale besturen?
Minister, ziet u de manier van omgaan met deze subsidies ook in de toekomst als een goede aanpak?
De heer Janssens heeft het woord.
De collega heeft het goed geschetst. Ik ga proberen om zo weinig mogelijk in herhaling te vallen. Ik zal proberen om vooral een aantal bijkomende punten te maken.
In eerste instantie verwijs ik naar het artikel van eind januari 2023 in Het Belang van Limburg. Het is een onderzoek, specifiek naar de Limburgse middelen die 11,9 miljoen euro bedroegen. Uit die analyse, die trouwens gemaakt werd op basis van gegevens die door de lokale besturen zelf werden verstrekt, blijkt dat minstens een deel van de middelen een bestemming kreeg die noch aan verenigingen werd besteed, noch pandemiegerelateerd was.
Over een heel aantal uitgaven vallen weinig vragen te stellen, zoals de 3,2 miljoen euro die verdeeld werd nadat verenigingen moesten aantonen dat ze door corona inderdaad schade hadden geleden, bijvoorbeeld door het verlies van inkomsten via eigen leden, de onmogelijkheid om tickets voor bepaalde activiteiten te verkopen enzovoort. Vervolgens werd 2,2 miljoen euro in de vorm van subsidies toegekend. 4,6 miljoen euro – of 42 procent van het totaal te verdelen bedrag – werd over alle lokale verenigingen verdeeld, meestal volgens bestaande subsidieregelingen.
Maar er ging toch ook wel wat geld naar uitgaven die weinig met het opzet van het decreet te maken lijken te hebben, bijvoorbeeld: aanpassingswerken aan lokale overheidsgebouwen, de aanleg van een skatepark, de organisatie van een wandeling rond een kinderboek, de aanleg van speelpleintjes of openbare fitness, het aanbrengen van graffiti in een tunnel, een paasactie van Radio 2, een theatervoorstelling in het bos, en zo waren er nog wel een aantal weinig dringende pandemiegerelateerde uitgaven.
Het decreet van 19 juni 2020 dat hierover ging, gaf aan dat de gemeenten volledig vrij over de middelen konden beslissen. Er waren geen voorwaarden, er was geen controle, maar u zou wel monitoren achteraf. Ik heb de volgende vragen, minister.
Heeft deze monitoring reeds plaatsgevonden? Zo ja, welke besluiten trekt u daaruit? Zo neen, wanneer bent u dit van plan?
Kunt u in grote lijnen – het is uiteraard niet de bedoeling om elke uitgave op te lijsten – een overzicht geven waaraan de Vlaamse lokale besturen de middelen gespendeerd hebben? Kunt u aangeven in welke mate de middelen effectief bij lokale verenigingen terechtkwamen? Dat was uiteindelijk toch de bedoeling.
Ik verwijs nog even naar de commissievergadering waar ook de collega al naar verwees. Op 9 juni 2020 zei u in de commissie Binnenlands Bestuur van het Vlaams Parlement: “Wij geven dat aan de lokale besturen en vertrouwen erop dat zij daarin het best geplaatst zijn om die middelen op de juiste manier aan te wenden. Wij vragen hun ze aan te wenden voor verenigingen die in de problemen zitten.” Dat waren uw woorden, minister. Is er met de lokale besturen gecommuniceerd over de besteding van deze middelen of kregen zij een blanco cheque?
Bent u van mening, op basis van de gegevens die u hebt gelezen in de krant of op basis van uw eigen monitoring, indien die al is gebeurd, dat steden en gemeenten her en der te flexibel zijn omgesprongen met de vrijheid die ze van de Vlaamse overheid hebben gekregen? Zo ja, welke gevolgen koppelt u desgevallend aan die vaststelling?
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel aan beide collega’s voor de vraagstelling. Kijk, wij hebben midden 2020 inderdaad 87,3 miljoen euro vrijgemaakt voor de cultuur-, jeugd- en sportsector omdat deze zwaar werden getroffen door de pandemie.
Van die 87,3 miljoen euro is 83,9 miljoen euro verdeeld over de driehonderd Vlaamse gemeenten. De Vlaamse Regering heeft er toen bewust voor gekozen om die middelen onder de vorm van algemene financiering ter beschikking te stellen aan de lokale besturen. In de context van de grote coronaonzekerheid, waar we toen in zaten, was die keuze om geen bijkomende voorwaarden en rapporteringsverplichtingen op te leggen absoluut de juiste keuze. Ik sta daar nog altijd 100 procent achter. Er was geen andere mogelijkheid om het te doen. Ik zou het, als we vandaag in dezelfde situatie zouden zitten, opnieuw op die manier doen.
Waarom? We hebben een vertrouwensrelatie met de lokale besturen. Lokale besturen zijn geen ondergeschikt bestuur, geen bedrijf, geen onderneming, geen private instelling, ze zijn zelfs geen vereniging of geen middenveldorganisatie. Ze zijn een volwaardige democratische partner van de Vlaamse overheid die zelf interne democratische controlemechanismen heeft, namelijk de gemeenteraad, het schepencollege en dergelijke meer. Wat nog belangrijker is: lokale besturen kennen – en dat heeft collega Warnez terecht gezegd – de plaatselijke context het best. Ze weten hoe ze die middelen het meest efficiënt en effectief kunnen inzetten. Dat geldt des te meer voor de crisiscontext waar we ons in het voorjaar van 2020 in bevonden.
Ik heb hier eerder al aangegeven dat ik de besteding van de middelen uit het noodfonds zou monitoren aan de hand van de gegevens uit de jaarrekeningen. In die cijfers kunnen we nagaan hoe de bestedingen in de domeinen Jeugd, Cultuur en Sport op macroniveau geëvolueerd zijn na toekenning van de bijkomende middelen. Let wel, monitoring is heel anders dan een strikte controle. Het is nooit de bedoeling geweest om geld terug te vorderen aangezien we gekozen hebben voor een totaal ander principe, namelijk de algemene financiering. Voor het geheel van de Vlaamse gemeenten hebben we dat kunnen inschatten op basis van de digitale rapportering.
Hoe hebben we dat gedaan? Wel, uit de kwartaalrapporteringen van vorige jaren hebben we voor de beleidsdomeinen Cultuur, Sport en Jeugd een normale evolutie van de exploitatie-uitgaven binnen het jaar kunnen vaststellen. Nu, uit die rapporteringen blijkt dat de exploitatie-uitgaven binnen die drie beleidsdomeinen in 2020 samen 79,5 miljoen euro hoger liggen dan wat verwacht kon worden op basis van een extrapolatie van de cijfers. Voor het jaar 2020 schatten we dus dat de uitgaven met bijna 20 miljoen euro zijn gestegen na de toekenning van de middelen uit het noodfonds ten opzichte van de 83,9 miljoen euro die we hebben toegekend. En dat terwijl ze de middelen ook in de jaren nadien kunnen besteden, wat ook een aantal gemeenten hebben gedaan. Daarnaast zien we ook in de jaarrekening van 2021 verhoogde exploitatie-uitgaven voor de beleidsdomeinen Cultuur, Sport en Jeugd ten aanzien van de jaarrekening 2020 en de jaarrekening 2019. Uit de rapportering van de lokale besturen kan dus worden afgeleid dat de subsidies hun effect niet hebben gemist.
Op basis van die cijfers trek ik dus de conclusie dat het vertrouwen dat we als Vlaamse Regering getoond hebben aan de lokale besturen, terecht was. De keuze voor algemene financiering was de juiste, en naar mijn mening in de concrete situatie waarin we ons toen bevonden, ook de enige mogelijke.
De vraag van collega Janssens gaat specifiek over de Limburgse gemeenten; er is, denk ik, in het Belang van Limburg een nogal uitgebreid artikel verschenen. Ik vind het niet opportuun om specifiek in te zoomen op die groep van gemeenten. De monitoring op basis van de jaarrekeningcijfers geeft een betrouwbaar beeld op macroniveau voor alle besturen en we hebben nooit de bedoeling gehad om op individuele terugvorderingen terug te vallen.
Vlaanderen kan en moet daar rekenen op het gezond verstand van de lokale besturen en op de democratische controle die in de gemeenten bestaat via de gemeenteraden. Want het zijn die raden die in de beste positie zijn om de besteding van deze middelen te beoordelen. Ik geloof in de kracht van lokale besturen en de lokale democratie, ik heb dan ook helemaal geen ambitie om keizer-koster te spelen en mij te moeien in het lokale debat en in de vraag hoe die middelen het best worden ingezet voor Jeugd, Cultuur en Sport op het moment van zo’n crisis. Vandaar ben en blijf ik, mijnheer Warnez, voorstander van het mechanisme van algemene financiering.
Met betrekking tot de klachten, op vraag van collega Warnez, heb ik weet van twee klachten over de besteding van de middelen. In beide gevallen was er geen aanleiding om op te treden en om tussen te komen in de lokale beleidskeuzes. Het is, zoals gezegd, in de lokale gemeenteraden dat die keuzes in de eerste plaats besproken en bediscussieerd moeten worden.
Ik zou daar graag aan toevoegen, mijnheer Janssens en mijnheer Warnez, dat als ik in een van die gemeenten zou wonen en gemeenteraadslid zou zijn, de kans ongetwijfeld heel groot zou zijn dat ik het met sommige beleidskeuzes oneens ben en dat ik andere opportuniteiten zou zien, dat ik het niet eens ben met de beleidskeuzes die daar gemaakt worden. Maar het maakt onderdeel uit van een normaal democratisch debat. Het is een probleem als ik daar in de hoedanigheid van minister moet naar kijken. Dan doorkruis ik dat normale democratische debat, dan zit ik bijna in de plaats van een gemeenteraad. Zodra je gekozen hebt voor de algemene financiering is dat het gevolg.
Natuurlijk, vanuit mijn ideologisch kader zou ik andere keuzes maken, of andere opportuniteiten zien, andere prioriteiten stellen. Maar dan zul je een minister hebben met een bepaalde politieke overtuiging die in een gemeente inbreekt en die zegt: “Hela, ik heb je geld gegeven in het kader van de algemene financiering, je moest daar je cultuur- en sportbeleid mee financieren, maar met de ideologische of politieke keuzes die je maakt ben ik het niet eens, dus ik grijp in.” Dat zou heel ongezond zijn. Het zou voor mij ook niet evident zijn; welk kader zou ik moeten hanteren? Dus ik vind dat daar die lokale democratie voluit moet spelen en dat daar het debat moet gebeuren. Het ultieme oordeel zal gebeuren door de kiezer in 2024. De kiezer gaat oordelen of wat men de voorbije jaren gedaan heeft, onder andere op het vlak van corona, een wijs beleid of een minder wijs beleid is geweest. Men zal daar dan zijn appreciatie over uiten, evident in afweging met andere keuzes die de burgers maken om hun stem uit te brengen.
Ik hoop dat ik daarmee een beetje een antwoord heb gegeven.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, ik volg u eigenlijk volledig. Mochten we het opnieuw doen, we zouden het gewoon op dezelfde manier doen. Ik vind het zelfs een beetje moeilijk, zonder inderdaad op de casuïstiek in te gaan ... In een krantenartikel wordt het afgeschilderd alsof speelpleinplaatsen verkeerd zouden zijn, misschien is dat in die gemeente de vraag van de Chiro om daar een speelplein te hebben. Dan is het aan de gemeenteraad om daarover te discussiëren of dat een goede keuze is of niet. Ik vind het heel moeilijk om te zeggen wat goed is of niet. Ik vind het vooral een goed signaal vanuit Vlaanderen dat we gezegd hebben dat we een heleboel sectoren gesteund hebben en ook onze verenigingen. Zij vormen de kern van ons sociaal weefsel.
We hebben het net nog gezegd, als we mensen in armoede willen bereiken, dan moeten we dat doen via een armoedevereniging. Zij komen daar samen, laat ons daar informatie delen met hen. Laten we er op die manier voor zorgen dat ze weten waar ze terechtkunnen voor bepaalde rechten en getuigenissen kunnen delen. Die verenigingen ondersteunen vanuit Vlaanderen en vanuit de lokale besturen, dat was een goed signaal. Het is al bij al ook goed verlopen.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, ik ga u niet, zoals de collega, helemaal volgen, maar toch gedeeltelijk. Ik heb wel nog enkele kritische bedenkingen.
Bij het begin van de pandemie waren er natuurlijk veel onzekerheden. Eén ding was wel zeker, namelijk dat de jeugd-, cultuur- en sportverenigingen zware hinder zouden ondervinden door de coronacrisis. Ook al omdat er in het begin vaak nogal chaotische en soms naar mijn mening te strenge maatregelen werden genomen, waardoor die verenigingen herhaaldelijk en vaak gedurende lange tijd geen activiteiten konden organiseren, geen inkomsten konden verwerven, hun leden niet aan de slag konden krijgen, hun cafetaria’s moesten sluiten en dergelijke meer. Dus was het vrij snel duidelijk dat die verenigingen allemaal met een financiële aderlating geconfronteerd zouden worden. Evident kunnen lokale besturen niet helemaal zelf voor die financiële buffer zorgen. Het was uiteraard goed dat er vanuit de hogere overheid een financiële ondersteuning kwam.
Ik denk wel, en op dat punt ben ik het met u en de collega eens, dat gemeentebesturen in de meeste gevallen heel correct met die middelen zijn omgegaan. Ze hebben uiteraard ook heel veel inspanningen gedaan om hun lokale verenigingen door die coronaperiode op een zo goed mogelijke manier heen te krijgen. Maar ik denk ook dat in een aantal gevallen de vrijheid die door de Vlaamse overheid gegeven werd, door een aantal lokale besturen misschien toch vooral in het eigen voordeel is aangewend door uitgaven te doen die niet pandemiegerelateerd waren, niet dringend waren of toch al op de planning stonden, los van de coronacrisis. Ik heb daarstraks al verwezen naar een aantal voorbeelden, ik geef het meest absurde nog eens. Graffiti die aangebracht werden in een tunnel, met middelen die dienen voor dringende maatregelen in het kader van een noodfonds, daar zie ik niet veel urgente oplossingen voor een pandemie in.
Ik begrijp uiteraard dat de Vlaamse overheid ervoor gekozen heeft om met zo weinig mogelijk planlast en administratieve verplichtingen voor de lokale besturen te werken. Tegelijkertijd gaf u bijna drie jaar geleden in die commissie van 9 juni 2020 aan dat u aan de lokale besturen zou vragen om de middelen aan te wenden voor verenigingen die in de problemen zitten. Mijn eigen burgemeester, Wim Dries, voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), liet weten, via Het Belang van Limburg, dat er nooit een bindende vraag was van de overheid om het noodfonds enkel aan verenigingen te spenderen. Nu zegt u dat u het opnieuw op dezelfde manier zou doen, terwijl u eerst aangaf dat u van de lokale besturen verlangde dat ze de middelen effectief zouden spenderen aan hun verenigingen. Dat is misschien wel in grote mate gebeurd, maar in beperkte mate niet gebeurd. Dan was het misschien toch beter geweest om daarover ook richtlijnen te geven en te communiceren met de lokale besturen om inderdaad de middelen te geven aan degenen die ze het meest nodig hadden. Dat waren de jeugd-, cultuur- en sportverenigingen die door de coronacrisis in de miserie kwamen te zitten.
Ik zou misschien toch één bemerking willen meegeven, minister. Ik denk dat dit echt wel een voorbeeld is waarbij Vlaanderen een helpende hand gegeven heeft aan de lokale besturen en die lokale besturen ook de volle autonomie gekregen hebben om keuzes te maken. Wanneer er zaken gebeurd zijn die niet conform de geest of het opzet zijn, zou ik zeggen: klop lokaal op die nagel. Ik denk immers dat er in elke gemeente en stad wel organisaties geweest zijn en nog zijn die wel noden hebben. Als men in die stad of gemeente dan een foute besteding gedaan heeft, à la bonne heure, geef daar dan de kritiek. Dat is mijn mening en ik denk ook die van mijn fractie.
Minister Somers heeft het woord.
Je kunt daar heel lang over discussiëren. Maar, mijnheer Janssens, het probleem is als volgt. Ofwel kies je voor algemene financiering en verdeel je middelen aan gemeenten en roep je die gemeenten op – we hebben dat ook gedaan – door te zeggen: dat is nu geld dat we u aanbieden om ervoor te zorgen dat in die crisis uw maatschappelijk weefsel – sport, cultuur, jeugd – overeind blijft. Sommige gemeenten kunnen heel goed een beroep doen op verenigingen, andere organiseren ook wel dingen zelf. Dan geef je dat binnen dat kader. We hebben daar ook een website voor opgericht: VlaanderenHelpt. Daar stond ook een hoofdstukje ‘lokale verenigingen’, met inspiratie. Maar op zo’n moment laat je los. Ofwel zeg je: neen, we gaan geld geven maar u moet dat besteden aan dat en dat. Dan moet je daar een controle op zetten, dan moet je rapporteren. Het is een van de twee, het is tamelijk binair. We hebben nu al gekozen voor het eerste. Neem het concrete voorbeeld dat u nu aanhaalt, die graffiti. Dan moet ik daarover gaan oordelen, of mijn administratie, dan moeten ambtenaren in Brussel gaan oordelen of dat al dan niet een ondersteuning van het lokale culturele veld of jeugdwerk is. Hoe kan ik dat doen?
Ik geef een concreet voorbeeld uit mijn gemeente. Wij hebben graffitikunst in de stad. Dat is een cultureel project, daar zijn internationaal gerenommeerde graffitikunstenaars prachtige muurschilderingen komen maken. Wij hebben een toeristische route daarvoor. Dat is een deel van het cultureel aanbod. Er is een cultuurvereniging die daarrond bestaat, een vereniging van mensen die dat doen. Dat is een heel concreet voorbeeld. Ik geef een tweede concreet voorbeeld van vlak bij het station Nekkerspoel. Ik kijk naar mijn collega die nu kabinetschef is, maar voordien ambtenaar was in Mechelen. Daar hebben wij in een straatje vlak naast … (Opmerkingen van de voorzitter)
Ja, voilà, hij woont daar aan het station, hij slaapt daar, hij ligt daar … (Gelach)
Neen, alle gekheid op een stokje, maar vlak bij het station Nekkerspoel heb je een straatje, tussen het station en het Speelgoedmuseum, waar wij een buurtproject hebben opgezet om daar met de jeugd graffiti aan te brengen. Dat was een deel van een jeugdproject. Hoe kan ik nu vanuit Brussel oordelen als je zegt dat je dat onzin vindt, dat men daar wat graffiti zit te spuiten? Want dat is de eerste reactie: men vindt dat allemaal zever. Maar als je daar jonge mensen bij betrekt in tijden van corona en zegt dat ze dat in open lucht kunnen komen doen, dat ze een stuk ontspanning hebben, een beetje ontmoeting, toch buitenhuis, dat ze meewerken aan een cultuurproject, dan krijgt dat een andere inkleuring.
Ik kan dat niet beoordelen, ik wil daar ook niet mee beginnen. Want als ik dat moet doen, moet ik zeggen dat dat een cultureel project is dat ik moet beoordelen samen met mijn collega-minister van Cultuur, minister-president Jambon. En voor Sport moet ik met mijn collega Weyts gaan beoordelen, want ik heb vanuit het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) niet de competentie om te kijken of dat een interessant sportproject is. Als het over Jeugd gaat moet ik dat met collega Dalle gaan bekijken, want ik ben niet competent om dat te doen, daar is een andere administratie voor. Met wat zijn we dan in godsnaam bezig? Ik denk dat we daar echt de lokale democratie moeten laten spelen. Ik ben ervan overtuigd dat er in alle partijen lokaal mensen zijn die mondig genoeg zijn om, wanneer er inderdaad buiten de lijntjes gekleurd wordt, wanneer men daar dingen mee doet die veel te ver afstaan van de doelstelling, daarop in te hakken, dat aan te kaarten, daartegen te protesteren, alternatieven voor te stellen. Dat voedt toch het lokale debat. Het is echt onmogelijk om in de andere logica te treden.
Waar ik wel blij om ben, mijnheer Janssens, is dat u zegt en erkent dat men in het overgrote deel van het geval, ook vanuit uw perspectief, daar toch op een deftige manier mee omgesprongen is. Nogmaals, als ik ze allemaal zou bestuderen, ben ik ervan overtuigd dat ik er zal tegenkomen waarvan je je afvraagt hoe ze dat nu in godsnaam hebben kunnen beslissen. Maar dat is dan waarschijnlijk ingegeven door een andere politieke keuze of een andere prioriteit die ik misschien politiek anders aanvoel. Gelukkig denken we niet allemaal hetzelfde en hebben we soms heel grote tegenstellingen met elkaar. Dat is ook de essentie van democratie. Maar ik wil niet ingrijpen in die lokale democratie, want op dat moment ben ik opnieuw een keizer-koster en iemand die in de plaats van de lokale democratie staat. We hebben de keuze voor algemene financiering gemaakt en ik denk echt waar dat we geen alternatief hadden dan dat te doen.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, het gaat nog altijd om 87 miljoen euro belastinggeld. Mijn punt is vooral: als je op voorhand had aangegeven of gecommuniceerd, met een richtlijn of wat dan ook, dat dat effectief aan verenigingen uit de cultuur-, jeugd- en sportsector besteed moest worden, dan was er vandaag in plaats van – om het in grote lijnen te zeggen – 90 procent, misschien 100 procent goed besteed geweest. En dus denk ik dat vooral de communicatie vooraf naar de gemeentebesturen toe, iets beter had gekund.
Waarover ik het wel helemaal met u eens ben, is dat lokale mandatarissen daarover uiteraard hun gemeentebesturen moeten bevragen. Ik doe het volgende week alvast in de gemeenteraad in Genk. (Gelach. Opmerkingen)
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.