Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het voldoende aantal dagen aanwezigheid in het kleuteronderwijs
Vraag om uitleg over aanwezigheid in het kleuteronderwijs
Verslag
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Statistiek Vlaanderen maakte op 19 januari 2023 cijfers bekend over het aantal 5-jarige kleuters dat ingeschreven is in het Vlaamse kleuteronderwijs en dat voldoende op school aanwezig is om naar het lager onderwijs te kunnen doorschuiven. Zowat 76 procent van deze groep was in het schooljaar 2021-2022 voldoende aanwezig om rechtstreeks toegelaten te worden tot het lager onderwijs. Gedurende het schooljaar 2018-2019, dus voor de coronacrisis, was dit nog 95,4 procent. Tijdens de schooljaren waarin de coronacrisis woedde, moesten scholen sluiten en werden schoolvakanties verlengd. De afwezigheden van de kleuters tijdens deze periode werden meegeteld als aanwezigheden.
Ik besef dat in de loop der jaren het minimumaantal verwachte halve dagen aanwezigheid ook werd bijgesteld. Tot en met het schooljaar 2016-2017 lag dat minimum nog op 220 halve dagen. Vanaf 2020-2021 verstrengde die norm naar 290 halve dagen aanwezigheid. In deze periode werden alle 5-jarige kleuters ook leerplichtig. Al deze maatregelen moeten de kleuterparticipatie verhogen.
Collega’s, de cijfers maken het duidelijk: er zet zich een daling in van het aantal aanwezigheden, ondanks de verlaging van de leerplicht van 2020 en ook ten opzichte van de situatie voor de coronacrisis.
Verder merken we nog steeds een heel hoog percentage van het aantal 3- en 4-jarigen die ingeschreven zijn in het kleuteronderwijs: dit cijfer blijft door de jaren heen nagenoeg stabiel op 99 procent.
Minister, hoe evalueert u deze cijfers? Wat is volgens u de invloed van de verlaging van de aanvang van de leerplichtleeftijd naar 5 jaar?
Welke maatregelen zult u nemen om de daling in de aanwezigheden te stoppen en om te buigen?
Ziet u mogelijkheden in acties om de ouderbetrokkenheid te stimuleren?
Op welke manier is na de verlaging van de aanvangsleeftijd van de leerplicht de controle op de leerplicht van de kleuters in het huisonderwijs geoperationaliseerd?
Hebt u zicht op het aantal leerlingen dat op basis van afwezigheid in het kleuteronderwijs de toegang tot het lager onderwijs werd geweigerd?
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Mijn vraag gaat in dezelfde richting.
Een kind dat op 6 jaar de overstap naar het Nederlandstalig lager onderwijs maakt, moet 290 halve dagen aanwezig zijn geweest in het Nederlandstalig kleuteronderwijs. Indien een kind niet aan die voorwaarde voldoet, mag het niet in het lager onderwijs starten, tenzij de klassenraad daar anders over beslist.
Uit de cijfers van Statistiek Vlaanderen blijkt dat 76 procent van de ingeschreven 5-jarigen vorig schooljaar voldoende aanwezig was om rechtstreeks toegelaten te worden tot het lager onderwijs. Afwezigheden die door de directie worden gewettigd, tellen niet mee voor het aandeel verwachte aanwezigheid.
Uiteraard speelde in het schooljaar 2021-2022 nog deels de coronapandemie mee in de afwezigheidscijfers. Toch blijft het belangrijk om waakzaam te zijn bij de cijfers van het aantal aanwezige kleuters, niet alleen bij de 5-jarige kleuters, maar gedurende het gehele kleuteronderwijs. 76 procent bij de 5-jarige kleuters, dat is drie op de vier. Uiteraard is het beleid veranderd, maar ik vind het toch een aandachtspunt.
Er is mij nog iets opgevallen. Uit Dataloep blijkt dat het aantal kleuters dat minstens 5 halve dagen ongewettigd afwezig is, stijgt. In het schooljaar 2021-2022 waren er 1214 kleuters meer dan 5 halve dagen ongewettigd afwezig, in het schooljaar 2020-2021 bedroeg dat aantal 949 en in het schooljaar 2019-2020 759.
Minister, deze cijfers roepen een aantal vragen op.
Ik hoor graag uw reactie op het feit dat slechts 76 procent van de 5-jarige kleuters vorig schooljaar een voldoende aantal dagen aanwezig was om onmiddellijk de overstap naar het lager onderwijs te maken.
Hoeveel van die leerlingen konden via een toelating van de klassenraad toch starten in het lager onderwijs?
Welke maatregelen wilt u nemen om te zorgen dat het aandeel van diegenen die automatisch mogen overgaan stijgt?
Wat is volgens u de reden van het stijgende aantal ongewettigde afwezigheden in het kleuteronderwijs?
Welke maatregelen zult u nemen om dit aandeel te doen dalen?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Sinds 2020-2021 moeten kleuters minstens 290 halve dagen aanwezig zijn doorheen het schooljaar om rechtstreeks toegang te krijgen tot het lager onderwijs. Dit aantal werd de jaren voorheen gradueel verhoogd van 220 halve dagen naar 250 in 2017-2018, tot de 290 van vandaag.
Door de coronamaatregelen van 2020-2021 en 2021-2022 waren er de voorbije 2 jaar heel wat afwezigheden op de kleuterschool. Directies kunnen een aantal van die afwezigheden coderen als ‘gewettigd afwezig’, waardoor ze toch nog meetellen voor bijvoorbeeld het verkrijgen van de schooltoeslag. Deze afwezigheden zijn wel van belang voor het minimum van 290 aanwezige halve dagen dat vereist is voor een rechtstreekse doorstroming naar het lager onderwijs. Kleuters die op die manier onvoldoende aanwezig waren, konden eventueel toch nog worden doorgelaten door de klassenraad.
Zowat 76 procent van de ingeschreven 5-jarigen was in het schooljaar 2021-2022 voldoende aanwezig in de kleuterklas om rechtstreeks toegelaten te worden tot het lager onderwijs, zo blijkt uit de cijfers die werden verspreid door Belga. 2 jaar eerder, dus voor de verhoging van 250 naar 290 halve dagen en de coronamaatregelen, was dit nog 98,1 procent. Dat is dus een groot verschil.
Minister, welke beleidsmaatregelen zult u treffen in het licht van deze cijfers? Maar vooral: zult u ze verder laten onderzoeken? Ik denk dat het belangrijk is om te weten wat er gebeurde met de kleuters die het minimumaantal dagen niet haalden. Hoeveel van die kleuters kregen een uitzondering van de klassenraad? Hoeveel moesten een extra jaar kleuterklas uitzitten?
Welke niet-coronagerelateerde redenen gaven de klassenraden nog aan om het aantal gemiste dagen door de vingers te zien?
Ook denk ik dat het interessant is om te weten of er demografische tendensen schuilgaan achter deze cijfers. Zijn er bijvoorbeeld verschillen tussen provincies of tussen grootsteden en platteland? Zo ja, wat doen we daarmee? Hoe gaat u daar verder mee om?
Is de daling vooral te verklaren door de coronamaatregelen en de verhoging van de minimumaanwezigheid? Zijn er nog andere verklaringen?
Hoe staat u tegenover het idee om de leerplicht te verlagen om de aanwezigheden toch nog weer op te trekken? U hebt daarover in de media al een beetje de sluier opgelicht.
Ik weet dat de scholen regelmatig, ik denk maandelijks, de afwezigheden moeten doorsturen via Dataloep. Hebt u al zicht op de aanwezigheden voor het lopende schooljaar? Zet de trend zich door of is deze trend omgebogen doordat we nu in een coronavrij schooljaar zitten?
Minister Weyts heeft het woord.
Dit is een complexe materie. Het is aangewezen om op grond van de aangeleverde data niet onmiddellijk grote conclusies te trekken. 24 procent van de 5-jarige kleuters was inderdaad minder dan 290 halve dagen effectief aanwezig op school. Het gaat hier – en dat is opnieuw uit de cijfers af te lezen – om een stijging van 11,7 procent ten opzichte van 2020-2021.
Een aantal zaken spelen mee en verantwoorden dat we hier eerst een grondige analyse op loslaten.
Een andere norm heeft natuurlijk een invloed. Dat is evident. In 2018-2019 was de norm nog 220 halve dagen, nu is dat 290 halve dagen. Dat is toch een opmerkelijk verschil.
In haar eerste stappen in de zoektocht naar een verklaring heeft mijn administratie voor het schooljaar 2018-2019 de 290 halve dagen toegepast in plaats van de 220 halve dagen. Zij stelt vast dat ook in het schooljaar 2018-2019 ongeveer 75 procent van de kleuters 290 halve dagen of meer aanwezig was.
We rekenen voor deze cijfers met effectieve aanwezigheid in de klas. Als kleuters ziek zijn, zowel gewettigd door de ouders als door een dokter, of als er een afwezigheid is van rechtswege, bijvoorbeeld vanwege een begrafenis of wat dan ook, tellen deze dagen niet mee. In de berekening voor de schooltoeslag worden deze dagen wel meegerekend. Dan zien we dat 96,7 procent van de 5-jarigen de vereiste 290 halve dagen haalt.
Het derde element dat we in rekening moeten brengen, is corona. De drie schooljaren waarop de norm van de 290 halve dagen daadwerkelijke aanwezigheid van toepassing is, vielen net in de coronaperiode. In die periode werden de verlenging van de vakantie en collectieve schoolsluitingen meegeteld bij de effectieve aanwezigheden van de kinderen. Dit geeft uiteraard een vertekend beeld, zeker in de eerste twee schooljaren waar er nog voor veel langere periodes schoolsluitingen waren. Dit vertroebelt natuurlijk de vergelijkbaarheid tussen de schooljaren 2020-2021 en 2021-2022.
Er is nog een vierde element, om de zaken nog wat complexer te maken. Er zijn ook een aantal redenen die nog verder moeten worden uitgezocht. Waren er gewoon meer kinderen ziek? Of hielden de ouders hun kinderen sneller thuis? Dat werd ook geadviseerd: houd bij twijfel de kinderen thuis. Wat is daarvan het effect geweest? Zijn de kleuterscholen strikter de afwezigheden gaan registreren nu de aan- en afwezigheden gekoppeld zijn aan de toelating tot het eerste leerjaar? Ook dat is een effect dat onmiskenbaar speelt.
Je kunt dus een aantal verklaringen verzinnen, maar om te detecteren wat het effect is van elke piste of elk scenario, dat is misschien wat kort door de bocht. Ik heb alleszins de opdracht gegeven om die analyse volop te maken. Maar wij hebben, net zoals u, de cijfers pas vorige week gekregen.
Ook de vraag naar de stijging van de onwettige afwezigheden van de 5-jarige kleuters heeft verdere analyse nodig. Ook daar kun je de invloed van corona niet wegfilteren, aangezien er voor die kleuters pas sinds het schooljaar 2019-2020, het schooljaar dat het meest werd beïnvloed door corona, cijfers zijn.
Mevrouw Krekels, ook uw vraag naar de demografische tendensen die schuilgaan achter de cijfers is een oefening die we meenemen. De administratie zal dat cijfermatig en in detail bekijken.
Het is niet omdat we nog niet alle verklaringen kennen dat we geen werk maken van het stimuleren van de kleuterparticipatie. Ten eerste investeren we in het basisonderwijs en in het kleuteronderwijs in het bijzonder, onder andere via de verhoging van de uren kinderverzorging die we hebben toegekend met een budgettaire impuls van 23 miljoen euro recurrent op jaarbasis. Ten tweede publiceert het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) tweemaal per schooljaar een kleuterparticipatierapport. Daarmee krijgen de scholen heel zinvolle en nuttige informatie over de evolutie en over of de kleuters voldoende halve dagen aanwezig zullen zijn. Ten derde kunnen lokale besturen en de Lokale Overlegplatforms (LOP’s) bij mijn administratie terecht voor een ondersteuningsaanbod op maat en op vraag. Deze ondersteuning bestaat er onder andere in dat mijn administratie een gedetailleerde omgevingsanalyse maakt van de kleuteraanwezigheden in een gemeente. Ten vierde ontwikkelde mijn administratie verschillende instrumenten die lokale besturen kunnen ondersteunen bij het opzetten van acties voor kleuterparticipatie. Zo kunnen lokale besturen ondersteuning krijgen bij het maken van een netwerkanalyse, waarbij de samenwerking tussen onderwijs- en andere partners in kaart kan worden gebracht. Ten vijfde worden de niet-ingeschreven 5-jarige kleuters gedomicilieerd in Vlaanderen en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest ook door AGODI opgevolgd in het kader van de leerplichtcontrole. Ten zesde begeleiden de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) de leerplichtige leerlingen die zijn ingeschreven maar die de school niet regelmatig bezoeken. Zij zorgen ervoor dat er weer contact is en dat de leerlingen terug naar school gaan, zodat ze opnieuw voldoen aan de leerplicht. Dit geldt dus ook voor de nieuwe categorie van de 5-jarige kleuters.
In uitvoering van de beheersovereenkomst besteedden de ouderkoepelverenigingen in het verleden reeds aandacht aan het belang van kleuterparticipatie en, in dat kader, aan de verlaging van de leerplicht naar 5 jaar. Ook daar bekijken we hoe we extra acties kunnen ondernemen.
U vraagt ook naar de controle op het huisonderwijs. De onderwijsinspectie controleert meestal in het tweede jaar dat de leerling huisonderwijs volgt. Veruit de meeste controles gebeuren dus pas als het kind 6 jaar is. Voor het huidige schooljaar heeft de onderwijsinspectie ook nog maar een select aantal verklaringen van huisonderwijs van 5-jarige kleuters ontvangen.
Tot slot wil ik nog ingaan op de vraag over de overgang naar de lagere school. Dat was de reden waarom we 290 dagen effectieve aanwezigheid vragen van onze 5-jarigen: om ervoor te zorgen dat ze optimaal zijn voorbereid op de lagere school. Daarom hebben we ook de KOALA-test en de taalscreening daaraan gekoppeld.
Van de 5-jarige kleuters die in het schooljaar 2021-2022 waren ingeschreven in de kleuterschool, bleef in het schooljaar 2022-2023 5,2 procent zitten in het gewoon kleuteronderwijs. Die moesten dus hun jaar overdoen. De opsplitsing van onvoldoende aanwezige kleuters levert interessante data op. Van de onvoldoende aanwezige kleuters blijft 12 procent zitten in de derde kleuterklas, van de voldoende aanwezige kleuters 3 procent. Dat is toch wel een opmerkelijk verschil, dat data oplevert in functie van het belang van de aanwezigheid van de 5-jarigen in het kleuteronderwijs. De kans dat onvoldoende aanwezige kleuters blijven zitten ten opzichte van doorgaan naar het gewoon lager onderwijs is dus vier keer groter dan in het geval van voldoende aanwezige kleuters.
Op de redenen van de klassenraad om die leerlingen te laten starten, hebben wij geen zicht. Het zou een titanenwerk zijn om dat allemaal in kaart te brengen. De scholen moeten die adviezen en beslissingen van de klassenraad niet doorgeven. Zij moeten dat niet rapporteren. Dat zou ook nog eens een extra last met zich meebrengen. De kennis van het Nederlands is altijd een element dat moet worden bekeken, maar er kunnen ook andere elementen meespelen voor sommige kinderen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Bedankt voor het uitgebreide antwoord, minister. We weten ondertussen dat u het belangrijk vindt om data te verzamelen en op basis daarvan ook beslissingen te nemen. Ik denk dat ook de aanwezigheid van 5-jarige kleuters in het kleuteronderwijs een grondige analyse behoeft. U had al een aantal redenen, ik ga ze niet allemaal herhalen, maar we weten dat als we de norm verhogen door enkel de lat hoger te leggen, daar dan niet iedereen zomaar over raakt. Dat is een illusie.
Voor mij is het ook belangrijk om de regionale spreiding mee te nemen in de analyse. Uit de cijfers blijkt dat er een verschil is tussen de verschillende provincies onderling en tussen het platteland en de grootstedelijke context. Ik denk dat we daar vooral uit moeten leren dat die lokale inbedding belangrijk is.
Kleuterparticipatie is voor onze fractie een zeer belangrijk punt, maar we vertrekken natuurlijk vanuit het feit dat er in België een leerplicht is en geen schoolplicht. Wat ons betreft – de cijfers bewijzen dat ook –, moeten we er alles aan doen om ouders te duiden op het feit dat naar school gaan een positief verhaal is en dat ze op die manier hun kind extra kansen geven. Maar we mogen niet culpabiliseren. Ouders die kiezen voor thuisonderwijs hoeven daarvoor niet met de vinger te worden gewezen.
Ik heb het geluk gehad om eergisteren een bezoek te brengen aan mijn broer, die directeur is in een basisschool in Gent. Hij wees me erop dat de ouders mogen aansluiten bij het onthaalmoment bij de kleuters. Dat heeft een aantal redenen, maar het zorgt er vooral voor dat sommige ouders die het niet gewend zijn om hun kinderen los te laten, een eerste drempel overwinnen en de school ook beter leren kennen. Ik denk dat dat de weg is die we moeten bewandelen en dat we gaan stimuleren om de drempel naar school te verlagen en kleuters zo veel mogelijk aan het kleuteronderwijs te laten participeren.
Als we de controle op de leerplicht willen laten uitvoeren door de CLB’s en inspecties, dan zijn dat natuurlijk ook extra opdrachten waarvan we moeten bepalen of dat kosten zijn die we willen dragen en of dat dan de beste weg is die we kunnen bewandelen. Dat wou ik ook nog meegeven. Dank u.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw uitgebreide antwoord. Ik denk dat de impact van het optrekken van het aantal verplichte halve dagen en corona absoluut meespelen in de evolutie die we zien. Dat neemt niet weg dat we waakzaam moeten blijven.
Ik heb in eerste instantie nog een aantal opvolgvragen over de cijfers zelf. Het kan zijn dat ik het gemist heb, maar hebt u ons gezegd hoeveel van de leerlingen die minder dan 290 halve dagen aanwezig waren, toch nog konden starten in het lager onderwijs via toelating van de klassenraad?
Ik vond ook het cijfer dat u gaf over de kinderen die toch nog in aanmerking kwamen voor de schooltoeslag omdat de gewettigde afwezigheden wel meetelden voor die 290 dagen, interessant. U zegt daar dus dat 96,7 procent toch voldoende aanwezig was om recht te hebben op de schooltoeslag. Dat betekent ook dat nog altijd 3,3 procent van de kleuters, zelfs als de gewettigde afwezigheden worden meegeteld, nog niet voldoende aanwezig is om in aanmerking te komen voor de schooltoeslag. En dat is een groep die mij ongelofelijk interesseert. Dat zijn net de kleuters die we moeten bereiken, maar die we vandaag niet bereiken. Mijn vraag is heel concreet: wordt daar op dit moment onderzoek naar gedaan? Wie is die groep? Wat is hun profiel? Ik denk dat we het er wel over eens zijn dat kleuterparticipatie ongelofelijk belangrijk is, ook voor kansen van kinderen, en dat de groep die daar uitvalt heel erg onze aandacht verdient.
Laat me nog even verdergaan op die groep kleuters die sowieso minstens vijf halve dagen ongewettigd afwezig is en dat die ook groeit, daar is natuurlijk ook een bepaalde context voor. Ik heb die cijfers op Statistiek Vlaanderen nog beter bekeken, en dan valt mij eerst en vooral op dat jongens vaker minstens vijf halve dagen ongewettigd afwezig zijn dan meisjes. Daarnaast zien we dat dat aantal bij leerlingen met een moeder met een laag opleidingsniveau daalt, terwijl we bij kinderen met een moeder met een hoog opleidingsniveau een stijging zien. Dat vind ik raar en contra-intuïtief. Ziet u daar in eerste instantie ook verklaringen voor? Want dat is voor mij ook een aandachtspunt.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Het is zeer goed dat die cijfers verder zullen worden geanalyseerd. U geeft terecht aan dat er verschillende initiatieven zijn voor het stimuleren van de kleuterparticipatie. Collega Goeman zegt het ook: het belangrijkste is dat onze kinderen naar school gaan.
De groep van 3 procent die dat nog steeds te weinig doet, moet zeker worden opgevolgd. We hadden in de plenaire vergadering nog niet zo lang geleden een discussie over het Nederlands. Het aantal dagen dat kinderen op school zitten, heeft natuurlijk ook een enorme invloed op de kansen die ze krijgen om het Nederlands op een juiste manier te leren, en dat geldt natuurlijk voor alle kinderen. Dat is nog een reden om heel aanwezig te zijn op school.
U gaf een aantal cijfers mee. Dat is moeilijk in een vraag om uitleg, maar ik heb geprobeerd om het te volgen. Ook collega Goeman verwees ernaar. Zoals ik het heb begrepen, hebt u gezegd dat 5,2 procent van de kleuters die onvoldoende aanwezig zijn, blijft zitten in de kleuterklas. Zij moeten effectief de derde kleuterklas overdoen. Dat wil volgens mij zeggen dat 94,8 procent toch nog een goedkeuring van de klassenraad krijgt om door te gaan en dus niet hoeft te blijven zitten.
Ik begrijp dan dat van de kinderen die doorgaan naar het eerste leerjaar, 12 procent blijft zitten in het eerste leerjaar, tegenover slechts 3 procent van de kinderen die blijven zitten maar wel voldoende naar de kleuterschool zijn gegaan. Heb ik dat goed begrepen? Indien nee, is het misschien gewoon gemakkelijker om bij het verslag de opbouw van de redenering mee te geven. Dat elementje van de vraag is misschien ook eerder een schriftelijke vraag dan een vraag om uitleg. Mijn excuses dat ik het niet zo goed heb kunnen volgen.
Ik wil nog even ingaan op hoe die leerlingen verder volgen. De ontwikkelingscommissie Vlaamse toetsen heeft bekeken hoe ze met die Vlaamse toetsen ook leerwinsten op individueel niveau zouden kunnen volgen. Het is heel belangrijk om ook zeker na te gaan hoe die leerlingen die een bijzonder parcours lopen of die in de kleuterklas misschien onvoldoende basis hebben gekregen, scoren op die Vlaamse toetsen. Dat is een extra mogelijkheid om die leerlingen te kunnen volgen en om nog maar eens het belang van kleuteronderwijs te kunnen onderstrepen. Ik dank u.
De heer Laeremans heeft het woord.
Collega’s, ik dank jullie voor de vragen. Minister, ik dank u voor uw antwoord, dat nog maar een tipje van de sluier oplicht. Want u zult het verder laten analyseren, en dat is meer dan terecht. Het benieuwt mij ook om daar eens een grondige analyse van te kunnen krijgen. Is het mogelijk dat uw administratie in de loop van dit voorjaar, tegen mei of juni, met een grondig dossier naar voren komt zodat we die cijfers hier in de commissie eens op een rijtje kunnen zetten en bespreken? Want het is inderdaad zeer belangrijk voor het verder studeren, daar wordt de basis gelegd.
Ik heb nog een paar vragen. Mevrouw Krekels vraagt terecht naar de regionale spreiding. Maar als u de zaken dan toch laat onderzoeken, kunt u daar nog iets aan toevoegen, namelijk hoe het zit met de thuistaal niet-Nederlands? Hoe zit het met die kinderen en hun aanwezigheden? Ik denk immers dat er een belangrijke correlatie is. Het zou ons zeker benieuwen om dat in kaart gebracht te zien.
Wat betreft de gevolgen van de KOALA-test (Kleuteronderwijs Luistervaardigheid) en het eventuele moeten overdoen van het jaar, weet ik dat u de scholen daar niet mee wilt belasten en dat er daarom steekproeven zijn. Maar die cijfers kunnen toch belangrijk zijn om te weten hoeveel ouders dat advies volgen? Ze zijn niet rijp voor dat eerste studiejaar, maar hoeveel ouders volgen dat advies? En vergelijk daarbij de eerste test, de tweede test. Die KOALA-test zou ook mee in kaart moeten worden gebracht om dat dan verder te bespreken. Ik dank u.
Mevrouw Rutten heeft het woord.
Collega’s, minister, op één aspect heb ik nog geen antwoord gehoord. Het was een opmerking die door collega’s werd gemaakt, namelijk of u al zicht hebt op de voorlopige cijfers in een niet-coronajaar. Met andere woorden: is er sprake van een trend of moeten we toch, zoals u zelf aangaf, corona als derde belangrijke kanttekening noteren?
Het lijkt mij noodzakelijk om hier heel voorzichtig mee om te gaan. Iedereen maakt zijn of haar eigen interpretatie van wie er dan is thuisgebleven en waarom, maar gegeven die uitzonderlijke omstandigheden kun je dat eigenlijk onmogelijk zeggen. Persoonlijk ken ik in mijn brede vriendenkring hoogopgeleide mensen die in normale omstandigheden hun kleine kinderen zeker naar school zouden hebben gestuurd, maar die in het coronajaar hun kinderen veiligheidshalve toch maar hebben thuisgehouden. Dat is maar één voorbeeld. Ik vind het dan ook wat voorbarig om hetzij de thuistaal hetzij de socio-economische omstandigheden met de vinger te wijzen.
We weten dat we in Vlaanderen creatief zijn geweest met dit systeem om kinderen toch zo vroeg mogelijk op die schoolbanken te krijgen. Ik heb dat destijds mee mogen helpen uitwerken. Maar de grond van de zaak, het goed aanpakken van die dingen, moet toch via een verlaging van de leerplicht. In welke mate neemt u initiatief om daar federaal op aan te dringen of in een, laten we zeggen, eerder confederale logica, minister, met uw collega's van de andere gemeenschappen, dezelfde eisen op tafel te leggen? Zijn er daarover gesprekken? Neemt u initiatief om dat draagvlak te vinden? Ik dank u.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik ga in op enkele elementen. Ten eerste, de data in verband met de regionale spreiding zijn beschikbaar op de website. Ik roep u ertoe op om daarmee aan de slag te gaan. Dat levert een schat aan informatie op, nog los van welke factoren daar spelen. Maar je kunt dan alleszins gaan vergelijken. En in gemeenten met een opmerkelijk hoger aantal afwezigheden is er een probleem. Want corona heeft niemand gespaard, dus dat kun je op dat vlak niet inbrengen.
Twee keer per schooljaar worden de kleuterparticipatierapporten door AGODI opgemaakt en bezorgd aan de scholen. Maar nog belangrijker is dat de lokale besturen of de lokale overlegplatformen ook bij de administratie terechtkunnen voor nog meer gedetailleerde informatie op wijkniveau, op niveau van de deelgemeenten en van de wijken. Het is zeer zinvol om te gaan detecteren, ook vanuit een preventief sociaal beleid. Waar zitten uw problemen? Het is een goede investering om op deuren te gaan kloppen en te vragen wat er loos is. Ook in latere omstandigheden zijn dat in velerlei gevallen net de deuren waarachter zich een veel grotere problematiek, onder andere op sociaal-economisch vlak, dreigt af te spelen.
Twee, als je veel data en cijfers brengt, is er natuurlijk kans op verwarring. Die 5,2 procent is het totale aantal 5-jarigen dat blijft zitten. Dan maak je de opsplitsing tussen de kleuters die voldoende aanwezig waren en de kleuters die onvoldoende aanwezig waren. Van de kleuters die onvoldoende aanwezig waren, moet 12 procent blijven zitten. Bij de kleuters die voldoende aanwezig waren, is dat maar 3 procent. (Opmerkingen van Kathleen Krekels)
In de kleuterklas, ja. Er is nog geen koppeling aan de data, dat zou een verregaande oefening zijn. Dan zou je moeten gaan kijken of de leerlingen in het eerste leerjaar voldoende aanwezig waren in de derde kleuterklas. Dat is een interessante oefening, maar dan zou je waarschijnlijk ook moeten kijken naar hun aanwezigheid in het eerste leerjaar.
Drie, mevrouw Rutten verwijst natuurlijk terecht naar de impact van corona en daarbij kunnen we ook uitgaan van vooronderstellingen. Maar er zijn ook andere aspecten die ik heb aangehaald, bijvoorbeeld of ouders hun kinderen inderdaad sneller thuishielden bij ziekte. Er was ook de oproep van huisartsen: enerzijds vroegen die om preventief op te treden en de kinderen sneller thuis te houden, maar anderzijds vroegen ze ook om niet voor elke verkoudheid naar de huisarts te lopen. Ook dat heeft natuurlijk een impact met betrekking tot al dan niet gewettigde afwezigheden. Verder was er ook het effect van het feit dat de kleuterscholen de aanwezigheden strikter zijn gaan registreren, want de gevolgen zijn ook totaal anders.
Ik moet even nog iets meegeven over het vorige punt. We zullen ook de koppeling aan de SES-kenmerken, inclusief thuistaal, bekijken. Dat is vanzelfsprekend. Maar corona maakt het vergelijken inderdaad nogal moeilijk.
Ik heb daarnet al gezegd: als je het schooljaar 2018-2019 vergelijkt met de recente data dan zie je dat, als je voor het schooljaar 2018-2019 de 290 in plaats van de 220 halve dagen toepast, in het schooljaar 2018-2019 maar om en bij de 75 procent van de kleuters 290 halve dagen of meer aanwezig was.
Vervolgens heb ik gevraagd of we ook al eens konden kijken naar wie effectief 220 halve dagen aanwezig was. In het schooljaar 2018-2019 was dat 97,8 procent, in het schooljaar 2021-2022 is dat 97,9 procent. Dat zijn dus gelijke cijfers. Opnieuw, voor wat het waard is, maar het geeft u enigszins een indicatie.
Tot slot, wat betreft de verlaging van de leerplicht en de herziening van de Grondwet is het opmerkelijk dat ik daarvoor initiatief zou nemen naar de Federale Regering. Ik zal het zeker ter harte nemen. Ik herinner mij dat dat debat zich destijds afspeelde, dat er een meerderheid in het verschiet was om effectief de Grondwet ter zake te wijzigen, maar dat dat ten langen leste is afgeketst op één individuele demarche. Maar die les geleerd zijnde betekent dat ongetwijfeld, gelet op de brede appreciatie, dat we de Grondwet zullen herzien. Ik stel vast dat alle Vlaamse politieke partijen een grondwetsherziening bepleiten. Kwestie van niets te vergeten en niets te verliezen, kunnen we dan misschien meteen alle artikelen voor herziening vatbaar verklaren. (Gelach. Applaus bij de N-VA)
Om discussies te vermijden hé. Dat is al een tweede beslissing. Ik zou mij inderdaad kunnen richten tot de Federale Regering, die ter zake ook een initiatief zou kunnen nemen. Er zijn twee sporen die je in het kader van de grondwetsherziening kunt bewandelen, namelijk het initiatief dat uitgaat van de regering en het initiatief dat kan uitgaan van het parlement. En als het even goed zit, moeten die twee lijsten ook wel overlappen, want anders heb je een discussie over de artikelen die voor de herziening van de Grondwet in aanmerking worden genomen.
Ik noteer de oproep en zal die ook doorgeven aan de collega’s in het federaal parlement om met de heel brede goedkeuring van dit parlement die oefening te gaan bepleiten. Dan hebben we nu toch al één groot punt van heel grote eensgezindheid, wat mij absoluut positief stemt.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Helaas, helaas. Minister, ik zal het verslag van deze vraag toch nog eens goed bekijken, maar ik denk dat ik nergens ook maar enig punt heb aangegeven dat ik akkoord zou gaan met de herziening van de Grondwet.
Het is een beetje vreemd, collega’s, want we zijn het er allemaal over eens dat er analyses van data moeten worden gemaakt en dat we dit grondiger moeten onderzoeken, en toch wordt er maar één oplossing naar voren geschoven. Excuses, minister, maar ik deel uw analyse niet. (Opmerkingen van minister Ben Weyts)
Misschien is er dan één lastige leerling in de klas, maar ik vind het vooral belangrijk dat we die analyse maken en dat we bekijken wat een goede oplossing is om leerlingen de beste kansen te geven. Wat mij betreft, komt er een grondige analyse van de kosten en baten die er zijn als we gaan sleutelen. Maar ik blijf erbij: het is vooral belangrijk om ouders bewust te maken van de kansen die ze hun kinderen kunnen geven, om die drempel zo veel mogelijk te verlagen, om ouders naar de school te brengen en om hun kinderen te stimuleren.
Minister, ik deel de analyse niet, maar ik zal de cijfers en de informatie die u gaf zeker bekijken. Ik vind het vreemd dat er voorzichtig moet worden omgegaan met data, maar dat de analyse of de oplossing al wordt gemaakt.
Mevrouw Goeman heeft het woord.
Na het horen van de debatten hier denk ik dat we het erover eens zijn dat er voorzichtig moet worden omgesprongen met deze cijfers, gezien de corona-impact. Niemand heeft hier bepaalde groepen met de vinger gewezen, maar we zijn het er wel over eens dat die cijfers goed verder moeten worden onderzocht en dat we waakzaam moeten blijven. Ik heb van ongeveer iedereen hier gehoord dat we het belang van kleuterparticipatie echt niet kunnen overschatten en dat we daar enorm op moeten blijven inzetten.
Voor Vooruit is het heel duidelijk dat het de ambitie moet zijn om 100 procent van de kleuters op school te krijgen. Niet iedereen heeft het geluk om in een sterk of goed gezin op te groeien. Dé plaats om de – soms negatieve – impact van de thuissituatie uit te schakelen, is natuurlijk de school. Wat ons betreft, kun je daar inderdaad niet vroeg genoeg aan beginnen. Voor Vooruit is dat een absolute prioriteit. We zijn er immers van overtuigd dat, op het vlak van de kennis van het Nederlands – zeer belangrijk –, maar ook veel breder de sociale, cognitieve en motorische ontwikkeling van kinderen, het kleuteronderwijs een ongelooflijk belangrijke rol te spelen heeft om ervoor te zorgen dat elk kind een mooi traject kan afleggen. We zien dat als iets in het belang van kinderen, in het belang van gelijke kansen.
En wij zijn ook helemaal mee in de piste om de leerplicht te verlagen naar 3 jaar. Op ons kunt u alvast wél rekenen als partner in dat debat op het federale niveau, om daar ook het grondwetsartikel open te stellen, zoals ook mijn voorzitter al duidelijk heeft aangegeven. (Opmerkingen van Kathleen Krekels)
Ja, ik ben er even niet goed van. Het verbaast mij niet en u ongetwijfeld ook niet, minister, dat op dat punt niet alle partners hier rond de tafel akkoord gaan. Dat belooft nog een pittig debat te worden, al kan ik mij toch niet van de indruk ontdoen, collega’s van cd&v, dat het misschien toch ook iets te maken heeft met het feit dat de leerplicht gekoppeld is aan de plicht om levensbeschouwing te organiseren. Als je die leerplicht gaat verlagen naar 3 jaar, zou de vraag weleens kunnen worden gesteld of de leerplicht en het recht op levensbeschouwing inderdaad gekoppeld moeten blijven en of, als we dat gaan loslaten in het kleuteronderwijs, dat ook zou worden losgelaten in het hele onderwijs. Ook daar zijn wij voorstander van, dus voor ons is dat geen probleem. (Opmerkingen van Koen Daniëls)
Bert Anciaux laten we buiten beschouwing. We zullen ons programma afkloppen, de lijnen zijn daar duidelijk uitgezet.
Nog één ding om af te sluiten: het enige dat voor ons telt, is het belang van die kleuters. En ik herhaal: hoe sneller we eraan beginnen, hoe meer gelijke kansen ze later in hun schoolcarrière zullen hebben. Daarover moet het gaan.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik ga even in op het laatste dat collega Goeman aanhaalt. Het is uiteraard niet zo, collega Rutten, dat we iemand met de vinger willen wijzen, maar we willen wel onderstrepen hoe belangrijk dat kleuteronderwijs is. Uiteindelijk komen we via de ontwikkeling van al onze zintuigen tot leren: dat gaat via taal, via bewegen, via creatief leren zijn, via leren kijken en leren luisteren. Dat gebeurt allemaal in die kleuterklas en is dus uitermate belangrijk. Elke dag dat je naar dat kleuteronderwijs gaat, is een dag die je hebt gewonnen in je ontwikkeling.
Wat de discussie over de Grondwet betreft, sluit ik me uiteraard aan bij collega Goeman. Collega Vandromme, we moeten dat inderdaad breder bekijken dan alleen dit gegeven van de leerplicht. Het is heel belangrijk dat we de Grondwet, en zeker artikel 24, voor ons hele onderwijs nader kunnen bekijken. We moeten daar met een heel open geest over discussiëren, net zoals de discussie over de leerplicht, trouwens, die nu zo’n beetje in de media wordt gevoerd. We proberen bij elkaar te voelen hoe we staan tegenover het verlagen daarvan. Natuurlijk moeten we daar wel iets in meenemen. We hebben nu de cijfers van de 5-jarigen, van de kleuters van de derde kleuterklas. Maar de leerplicht is al verlaagd tot 5 jaar en toch zien we dat niet iedereen aan die 290 halve dagen komt. Er zal dus niet één oplossing zijn, maar het zal breder moeten worden bekeken. We moeten er vooral voor zorgen dat we via die weg en via andere wegen de stimuli krijgen om die 2 à 3 procent die we niet kunnen bereiken en die zelfs die 220 halve dagen niet bereiken, mee te nemen in het bad. Daarom zullen we in de toekomst heel breed verder moeten discussiëren. Uiteraard doen wij daar als N-VA heel graag aan mee.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.