Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Ik heb een kort gedicht meegebracht.
Laten we vanavond even vergeten
Wat we morgen opnieuw zullen weten.
Dat is een gedicht van Rhea Cecile.
Uit cijfers die Statistiek Vlaanderen recent publiceerde, leren we dat bijna 1 procent van de werkende Vlamingen is tewerkgesteld in de sociale economie. Concreet gaat het om 28.639 personen. In 2021 waren meer mannen dan vrouwen tewerkgesteld in de sociale economie, namelijk 64 procent ten opzichte van 36 procent, wat een opvallend verschil is met de reguliere arbeidsmarkt. Daarnaast valt het ook op dat er veel oudere werknemers aan de slag zijn. 35 procent van de collectieve maatwerkers zijn 50-plus, voor medewerkers in de LDE-initiatieven (lokale diensteneconomie) is dat zelfs 39 procent.
Ook regionaal zijn er verschillen. Er zijn vooral veel doelgroepmedewerkers in de provincies Antwerpen en West-Vlaanderen, namelijk 25 en 23 procent van het totaal binnen Vlaanderen. Specifiek in de categorie lokale diensteneconomie scoort Limburg naast Antwerpen ook hoog.
Minister, hoe evalueert u de cijfers van Statistiek Vlaanderen?
Er zijn opvallend meer mannen dan vrouwen tewerkgesteld in de sociale economie. Wat is daar de verklaring voor?
We zien dat ook de sociale economie te maken heeft met uitstroom door vergrijzing. Een relatief groot deel van de werknemers is 50-plus, terwijl er amper nog mensen werkzaam zijn na hun 65. Zijn er initiatieven mogelijk in de sociale economie om jonge mensen aan te trekken om zo de vergrijzingsgolf tegen te gaan? Is het vandaag eenvoudig genoeg om ook na je 65 aan de slag te blijven in de sociale economie als iemand dat wenst?
Antwerpen en West-Vlaanderen vertegenwoordigen samen bijna 50 procent van alle tewerkstelling in de sociale economie. Welke redenen ziet u voor deze regionale verschillen?
Minister Brouns heeft het woord.
Collega Vandromme, de tewerkstelling van meer dan 28.000 mensen in de sociale economie geeft duidelijk het belang van de sector weer. De sector draagt duidelijk bij tot het realiseren van de Vlaamse ambitie om tegen 2030 een werkzaamheidsgraad van 80 procent te bereiken en zorgt voor de realisatie van een inclusief, leefbaar en zorgzaam Vlaanderen. Minder gekend is dat de sociale economie onmisbaar is voor de verankering van onze Vlaamse industrie. Heel wat van onze industriële bedrijven werken immers nauw samen met een maatwerkbedrijf. Volgens mij mag er geen enkele muur staan tussen de reguliere economie en de sociale economie.
U maakt terecht twee vaststellingen.
Ten eerste, er werken meer mannen dan vrouwen in de sociale economie. Ik vermoed dat de sector waarin de bedrijven actief zijn, hierin een belangrijke rol speelt. Heel wat maatwerkbedrijven zijn actief in de maakindustrie en minder in sectoren waar vrouwen ten opzichte van mannen oververtegenwoordigd zijn. Een instroomanalyse van mijn administratie leert ons dat het aandeel vrouwen in de maatwerkbedrijven toeneemt en dat er zich een inhaalbeweging heeft ingezet.
Ten tweede, er werkt inderdaad een groot aandeel 50-plussers in de sociale economie, terwijl er amper nog mensen werkzaam zijn na hun 65 jaar. De tewerkstelling en ondersteuning van personen boven de leeftijd van 65 jaar wordt echter niet uitgesloten zolang de persoon in dienst is bij een maatwerkbedrijf. Binnen de lokale diensteneconomie wordt het inschakelingstraject van personen die de leeftijd van 60 jaar hebben bereikt automatisch verlengd. Ondanks de hoge aanwezigheid van 50-plussers, zien we stilaan dat een relatief grote groep van jongere profielen instroomt. Dit percentage is al enkel jaren constant, wat maakt dat er toch een soort vergroening optreedt.
Bij de regionale verschillen speelt het toegekende contingent binnen de maatwerkbedrijven toch wel een rol. Vandaag hebben de provincies Antwerpen en West-Vlaanderen samen 49 procent van het totaal toegekende contingent. Het hebben van een groot contingent is opnieuw historisch gegroeid. Wellicht hangt dit samen met de economische dynamiek en met activiteiten in de reguliere economie, vermits maatwerkbedrijven vaak fungeren als partner van reguliere bedrijven.
Sinds de start van de maatregel ‘collectief maatwerk’ wordt bij de verdeling van het contingent steeds rekening gehouden met een provinciale spreiding op basis van de aanwezigheid van de doelgroep. De provincie Antwerpen, die op een relatief kleine oppervlakte veel inwoners telt, scoort steeds hoog en kan op die manier telkens rekenen op een overeenstemmende verdeling van het contingent. West-Vlaanderen heeft dan weer een hoger percentage contingent op het aandeel van de beroepsbevolking in vergelijking met de andere provincies. Dat is historisch altijd zo geweest. We zien nu wel dat Vlaams-Brabant een kleine inhaalbeweging aan het maken is.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik denk dat het vooral is gebaseerd op historische verschillen, die dan regionaal zijn ingebed. Blijkbaar werkt de traditie, maar het zou wel mooi zijn als de deelname aan de tewerkstelling in de sociale economie ook in de andere provincies zou kunnen stijgen, en als de beste van de klas als voorbeeld zou kunnen worden genomen.
Ik heb nog een bijkomende vraag. Hoe zit het met de invulling van die duizend klimaatjobs? Dat is het competentieprognoseonderzoek, het ESF-project (Europees Sociaal Fonds) waar Groep Maatwerk mee bezig was? Blijkbaar zijn de maatwerkbedrijven vaak een stapje voor in het valideren van de competenties van hun medewerkers via allerlei tools, zoals digitalisering, maar ook een consistent hr-beleid. Daar wordt uitgegaan van werk zoeken voor talent in plaats van talent voor werk. Dat onderzoek is zeker belangrijk om sociale economieën verder uit te bouwen. Hebt u daar al kennis van genomen? Of bent u bereid dat verder te onderzoeken?
Ik denk dat u net de vraag van collega Claes van volgende week hebt gesteld. Minister, als u die vraag nu volledig kunt beantwoorden, valt hij volgende week weg. Ik veronderstel dat dat misschien net iets te veel parate kennis zou vergen, maar, minister, ik wil u niet onderschatten.
Minister Brouns heeft het woord.
Ik wil de vraag zeker graag beantwoorden. Ik heb van Groep Maatwerk nog geen feedback gekregen over hoe het staat met dat onderzoek. We hebben wel al 350 klimaatjobs gelanceerd. De resterende 650 worden gefaseerd toegekend. De ambitie van die 1000 staat nog altijd voorop.
We zullen dus wel een bevraging doen om die resultaten te kennen. Dan zullen we die kunnen delen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dan kijk ik uit naar de regionale spreiding van de 650 die nog moeten worden ingevuld, en naar de vraag volgende week, waarop ik wellicht graag zal aansluiten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.