Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de lange wachttijden voor het diagnosticeren van ontwikkelingsstoornissen bij kinderen
Vraag om uitleg over de lange wachttijden bij de centra voor ontwikkelingsstoornissen
Vraag om uitleg over de wachtlijsten bij de centra voor ontwikkelingsstoornissen
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, dit is een vraag die de afgelopen jaren al meerdere keren aan bod is gekomen, maar die belangrijk genoeg blijft om ze te blijven stellen.
Een kind of jongere kan een diagnose van een ontwikkelingsstoornis, zoals attention deficit hyperactivity disorder (ADHD) of een autismespectrumstoornis (ASS), krijgen in de daarvoor verantwoordelijke referentiecentra autisme en de centra voor ontwikkelingsstoornissen. Aan de hand van die diagnoses kunnen kinderen dan aangepaste begeleiding en ondersteuning krijgen en kunnen ze ook, waar zinvol, worden doorverwezen naar het buitengewoon onderwijs. Het is voor veel kinderen en hun ouders een rechtstreeks ticket naar hulp.
De centra voor ontwikkelingsstoornissen kampen in Vlaanderen al lange tijd met grote wachtlijsten. De wachttijden variëren tussen 12 maanden en 2,5 jaar om de diagnostiek van start te doen gaan. Binnen de 4 centra zouden er in totaal meer dan 2000 kinderen op de wachtlijst staan. Ook in de 160 gesubsidieerde centra waar aan diagnostiek wordt gedaan, zijn de wachtlijsten intussen zo lang dat kinderen van lagereschoolleeftijd of secundaireschoolleeftijd vaak niet meer aan bod komen. De centra beperken zich door de grote vraag tot bepaalde leeftijdscategorieën. Door corona zou de druk op de wachtlijsten, die al groot was, nog meer opgelopen zijn, waardoor ze nu helemaal uit hun voegen barsten.
Kinderen en jongeren een jaar tot bijna drie jaar laten wachten op een diagnose, zorgt ervoor dat de eventuele achterstand die er al is en/of de sociaal-emotionele moeilijkheden die zij en het gezin waarin ze opgroeien, ondervinden, nog groter worden. Het is dan ook belangrijk om bij hen zo vroeg mogelijk een diagnose te stellen. Op die manier kan er ook snel worden ingezet op de verschillende ontwikkelingsdomeinen en kan het gezin handvatten aangereikt krijgen.
In privépraktijken kunnen kinderen vaak sneller terecht voor een diagnose, maar nog los van de expertise, waarvan ik durf te zeggen dat die niet in elk centrum even sterk aanwezig is, lopen de prijzen daar op tot 1000 à 1500 euro, terwijl in gesubsidieerde centra de prijs ongeveer 80 euro is en de kwaliteit helemaal verzekerd.
De directeur van het centrum voor ontwikkelingsstoornissen van het UZ Brussel stelde in de media dat er een organisatiemodel zou zijn voorgesteld bij u om dat probleem aan te pakken, maar dat daar niets mee is gebeurd. Kunt u daar wat uitleg bij geven? Waarom kiest u er niet voor om in te gaan op dat model? Hebt u een ander model voor ogen? Of zijn er andere oplossingen waar u aan denkt?
Wat zult u doen om de wachtlijsten van de gesubsidieerde centra zo snel mogelijk naar beneden te halen? En op welke manier zult u ervoor zorgen dat ook oudere kinderen en jongeren nog recht hebben op die diagnostiek, nu verschillende centra hen uitsluiten? Want ook in de puberteit, wanneer jongeren vastlopen, is er een snelle vraag naar diagnostiek.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Voorzitter, ik zal mij beperken tot mijn vragen. De inleiding kan ik overslaan. Ik heb een viertal vragen, minister.
Kunt u bevestigen dat er een organisatiemodel op tafel ligt? Kan dat worden toegelicht? Waarom is daar nog niet mee aan de slag gegaan?
Welke bijkomende acties zult u ondernemen om, al dan niet tijdelijk, de diagnosecentra te versterken om de achterstand weg te werken?
Wordt er nagegaan welke hulpverlening er aan de jongeren kan worden geboden terwijl ze op de wachtlijst staan?
Er is geen aanbod om lagere- en middelbareschoolkinderen nog te diagnosticeren. Welke acties zult u ondernemen om dat probleem te verhelpen?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, ik zal me ook beperken tot mijn vragen.
Op welke manier wordt de organisatie van diagnostiek in Vlaanderen concreet verbeterd? Welke doelstellingen worden vooropgesteld?
Hoe komt het dat er momenteel nog steeds geen concrete verbeteringen zijn doorgevoerd om dit probleem aan te pakken?
Welke impact zal deze verbeterde organisatie exact hebben op de wachttijden? Hoe zal er gekeken worden of deze optimalisering tegemoetkomt aan de vooropgestelde doelstellingen?
Het project ‘versterking en brugzorg’ werd opgezet om de wachttijd terug te dringen naar de situatie van voor de pandemie. Bovendien werden gezinnen op de wachtlijst gecontacteerd om de meest dringende ondersteuningsnoden in kaart te brengen en een eerste triage van aanmeldingen te doen. Hoe werd dat project geëvalueerd en welke initiatieven neemt u in het kader daarvan?
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ik kom meteen tot mijn vragen. Hoe groot zijn de wachtlijsten precies? Er werden immers verschillende cijfers genoemd. Ik vroeg me af welke de juiste cijfers nu zijn wat dit betreft.
Ik heb dezelfde vragen over het organisatiemodel dat momenteel in het kader van ‘Vroeg en nabij’ wordt uitgewerkt. Wat is precies de inhoud daarvan? Wanneer volgt de politieke besluitvorm ter zake?
Misschien wat breder, we zien de jongste tijd dat heel veel beslissingen worden voorbereid in het kader van ‘Vroeg en nabij’. De visietekst is ook besproken met een aantal actoren ter zake. Zou het misschien een idee zijn om die bredere visietekst ook eens hier in het parlement, in deze commissie of op een andere manier, voor te leggen, zodat we zaken zoals dit misschien in een bredere context kunnen bespreken?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, dank u wel voor de vragen. Ik grinnikte eventjes toen ik ‘Vroeg en nabij’ hoorde. We zijn aan het landen wat dat betreft. Ik heb zelf ook nog een aantal aanzetten tot verbetering gedaan. We gaan natuurlijk eerst naar de regering, en als we daar doorheen zijn, voorzitter, lijkt het me een heel goed idee om dat ook hier eens te bespreken. Dit is immers een visie op hoe je kinderen en jongeren heel vroeg en aanklampend kunt begeleiden. Dat vraagt ook wel wat omschakeling. Dat vraagt deregulering. Wij zijn daar niet goed in: kijk naar de vragen die er komen als ik iets durf te verbreden of af te schaffen. Dan vraagt men zich af: “Oei, hoe gaat dat worden gebruikt?” Dit is dus toch wel een grote hervorming, maar deze vraag past daar nu eigenlijk perfect in. Velen vragen immers of dat organisatiemodel er is. Het antwoord is ja. Het organisatiemodel voor diagnostiek is ontwikkeld in de schoot van de strategische cirkel Diagnostiek en Inschaling binnen ‘Vroeg en nabij’, samen met het diagnostisch aanbod, met de wetenschap en het beleid. Binnen dat organisatiemodel wordt uitgegaan van het huidige diagnostische aanbod en de organisaties die er zijn, maar wordt sterker ingezet op samenwerking en ontschotting tussen diverse diagnostische organisaties. Collega’s, ik steun dat model volledig. Ik wil komaf maken met de versnippering van het diagnostisch aanbod en het altijd maar opnieuw herdoen van bepaalde diagnostiek. Zo ontstaan er natuurlijk ook wachtlijsten, als bij mensen zeven keer hetzelfde moet gebeuren in functie van een ander attest dat ze moeten krijgen.
Het organisatiemodel moet ervoor zorgen dat het huidige aanbod meer toegankelijk en efficiënter wordt georganiseerd, en bovendien overzichtelijker wordt voor iedereen. U moet eens proberen daar wegwijs in te raken. Collega Van den Bossche, u verwees daar ook naar. Dat is zo’n beetje overal. Ik heb daar eens een overzicht van gevraagd, en het is zeer moeilijk om te zien wat er allemaal in die mand zit, waar dat allemaal kan, wat er allemaal nodig is. We willen dus afstappen van het huidige doorverwijsmodel en evolueren naar het bijschakelen van diagnostische expertise op de plaatsen waar kinderen en jongeren en hun gezinnen het meest komen. Het is niet zo dat we wachten met de uitrol, al kan ik begrijpen dat die indruk ontstaat. Het wetenschappelijk rapport van de VUB en de professor hierover dateert van februari 2022, toch bijna een jaar geleden. Het rapport is wel opgepikt, zoals ik zei, door een van de werkgroepen onder leiding van onze administratie, en is door het kabinet ook vertaald in een heel concrete ambitie voor 2023. U kunt die lezen in onze BBT (beleids- en begrotingstoelichting) voor 2023: “De jongste jaren zien we een groeiende nood aan betere en een meer efficiënt georganiseerde en afgestemde diagnostiek in ons beleidsdomein. We bekijken hoe we de conclusies van het ‘Implementatieonderzoek naar een systeemmodel voor de organisatie van diagnostiek voor kinderen en jongeren in Vlaanderen’ naar de praktijk kunnen vertalen.” Het onderzoek waarnaar wordt verwezen, is dat van mevrouw Cloet van februari 2022.
Ik wil het organisatiemodel zeker de komende maanden stap per stap uitrollen. Het moet deze legislatuur volledig zijn geïmplementeerd. De partners zitten al samen met betrekking tot diagnostiek in relatie tot beslotenheid. In de volgende maanden concretiseren we de plannen om dit ook vroeger in ontwikkelingstrajecten een prominente plaats te geven.
Dan de vraag over de hulpverlening. In 2021 liep er een project rond brugzorg binnen de centra voor ontwikkelingsstoornissen. Dit werd zowel door de ouders als door de organisaties als zeer positief ervaren en geëvalueerd. Die ‘lessons learned’ worden dus mee geïntegreerd in de uitrol van het organisatiemodel.
De centra voor ontwikkelingsstoornissen richten zich niet prioritair op lagere- en middelbareschoolkinderen. Deze kinderen en jongeren kunnen zich voor diagnostische vragen richten tot andere gesubsidieerde diagnostische centra zoals de referentiecentra autisme, de centra voor ambulante revalidatie (CAR's), de centra geestelijke gezondheidszorg (CGG's), de observatie- en behandelcentra (OBC's), de onthaal-, observatie- en oriëntatiecentra (OOOC's) en de diensten voor kinderpsychiatrie. U hoort de veelheid aan centra. Ook deze worden mee opgenomen in het organisatiemodel voor diagnostiek. Het organisatiemodel wil voor kinderen en jongeren van alle leeftijden en met elk vermoeden van problematiek een transparant en toegankelijk diagnostisch aanbod faciliteren.
Wat betreft de wachttijden bij de centra voor ontwikkelingsstoornissen kunt u een overzicht vinden in ons antwoord op schriftelijk vraag 633 van 3 juni 2022 van mevrouw Wouters.
Definitieve cijfers voor 2022 hebben we nog niet, maar wat betreft 2020 en 2021 hebben we vastgesteld dat het effect van corona op de wachttijden gemiddeld drie maanden was. Dat is niet zo goed.
Mevrouw van der Vloet stelde op 29 september 2022 schriftelijke vraag nummer 18 rond de activiteiten van de verschillende diagnostische centra. De administratie heeft daarop toen een zo uitgebreid mogelijk antwoord geformuleerd. U kunt daar de details nalezen, maar de conclusie met betrekking tot wachtenden is dat de tendens stijgend is.
Momenteel wordt er binnen de verschillende administraties werk gemaakt van een concreet plan voor de uitrol van het organisatiemodel en het versterken van de diagnostiek. De concrete acties zullen in de komende maanden helder worden.
Op de vragen over ‘Vroeg en nabij’ heb ik eerst geantwoord. De principes rond ‘Vroeg en nabij’ zijn zeer gedragen. Dat is superbelangrijk voor mij maar heeft implicaties op het terrein. Heel de discussie rond de diagnostiek en de vertraging moet de eerste werf worden die gerealiseerd wordt binnen het traject dat gelopen is rond ‘Vroeg en nabij’ of het geïntegreerde gezinsbeleid.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, over de principes zijn we het met zijn allen wel eens: transparant, toegankelijk, geen dubbel werk enzovoort. Hoe u dat in de praktijk wilt realiseren, blijft voor mij een beetje onduidelijk, net zoals het hele ‘Vroeg en nabij’-concept. Ik hoop dat u op het niveau kunt komen waarop een en ander kan worden gerealiseerd. Ik begrijp de visievorming en de grote principes, maar soms vrees ik dat die een beetje het simpele werk op het terrein in de weg kunnen staan en vertragen. Van sommige dingen weten we dat ze moeten gebeuren. Dit is een van die dingen.
Ik kijk uit naar de discussie rond ‘Vroeg en nabij’. Zodra de nota door de regering is goedgekeurd, hoop ik dat we die snel in de commissie kunnen bespreken, zoveel mogelijk vanuit de praktijk zelf. We moeten kunnen zien wat er op het terrein echt nodig is voor die kinderen, die we toch willen helpen.
U hebt het over de overschakeling van het doorverwijsmodel naar diagnostische expertise brengen tot op of tot binnen de plaatsen. Betekent dat dat u een soort mobiele werking wilt opzetten binnen die centra, dat de centra wel blijven bestaan maar dat de medewerkers worden gedispatcht? Hoe ziet u dat concreet, in het geval u daar al een concreet antwoord op hebt? Ik neem aan dat dat niet per se gaat over het afschaffen van die centra, maar om het anders organiseren. Hoe zult u ervoor zorgen dat dit de wachttijd verkort? Want de verplaatsingstijd moet natuurlijk ook meegerekend worden? Het is voor de diagnostici wel een objectief voordeel als de ene na de andere aan bod kan komen.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Minister, het feit dat wij u vandaag samen met drie andere collega’s over dit thema bevragen, wijst op het belang ervan. Wij zien dat men binnen de hulpverlening steeds vaker wordt geconfronteerd met een groep jongeren op wier hulpvraag onvoldoende antwoord wordt gegeven door de hulpverlening. Het gaat over jongeren met onder andere extreme gedragsproblemen, agressie, internaliserende problemen, vaak ook in combinatie met een verstandelijke beperking of met psychiatrische problemen en een ontoereikende gezinscontext. De zo belangrijke continuïteit van de hulpverleningstrajecten wordt vaak belemmerd door een gebrekkige toegankelijkheid van onder meer de gepaste diagnostiek.
Minister, de studie die dit heeft vastgesteld, bevat heel wat interessante aanbevelingen waarmee u aan de slag kunt. Ik vind het wel wat jammer dat er met de aanbevelingen van februari 2022, waarnaar u hebt verwezen, enorm lang niets is gebeurd. En dat terwijl er werkelijk sprake is van een probleem. Ik hoop alleszins dat u er nu wel mee aan de slag gaat.
Ik heb nog een bijkomende vraag. Ik vind niet meteen iets terug over de regionale spreiding van de tekorten en de wachttermijnen. Zijn er regio’s in Vlaanderen waar het echt de spuigaten uitloopt? Zijn er grote verschillen? Als dat zo is, wat gaat u doen om dat op korte termijn bij te schakelen?
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, dank u voor uw uitgebreide antwoord.
Kinderen en jongeren in Vlaanderen moeten helaas vaak wachten, of het nu wachten is op hulp of op de juiste diagnose. Dat is onaanvaardbaar. In het verleden heb ik al meerdere vragen gesteld over deze problematiek. Telkens kreeg ik hetzelfde antwoord. De centra voor ontwikkelingsstoornissen kennen geen centrale uniforme registratie van wachtenden. Ze kunnen daarom geen betrouwbare gedetailleerde cijfergegevens geven over het aantal wachtenden per centrum. Minister, bij een problematiek als deze is dat onbegrijpelijk. Hoe kunnen de wachttijden worden weggewerkt als er geen zicht op is? Alles begint bij het monitoren en bijhouden van cijfers.
Minister, welke initiatieven neemt u, desnoods in overleg met de centra, om te zorgen voor een uniforme registratie van de wachtenden?
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Het is complex op twee vlakken. De materie zelf is complex, want ontwikkelingsstoornissen zitten vaak op het snijvlak tussen verschillende zaken: een handicap, iets wat niet in de andere vakjes thuishoort. Maar ook het landschap is complex, zoals u hebt geschetst, minister. Ik ben blij dat het organisatiemodel er weldra zal zijn, alsook de visienota ‘Vroeg en nabij’. Ik hoop dat we daar resultaten van kunnen zien.
Minister, ik ben in ieder geval al blij met uw antwoord. Daaruit blijkt dat de materie serieus wordt genomen. We zullen de uitwerking van het organisatiemodel zeker verder opvolgen.
Ik heb geen verdere vragen.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Ik wil een heel korte tussenkomst doen, vooral voor het verslag. Dit is een teken dat heel veel mensen de website van het Vlaams Parlement en de aankondiging van de commissie bekijken. Iemand heeft mij attent gemaakt op de aankondiging voor vandaag voor deze rubriek. Er staat dat het attest, de diagnose, toegang geeft tot het bijzonder onderwijs. Maar men reageert dat het niet alleen toegang geeft tot het bijzonder onderwijs, maar ook tot ondersteuning in het regulier onderwijs en de thuisbegeleiding, en dat de diagnosestelling ook een handvat is voor ouders om hun kinderen beter te begrijpen en er beter mee om te gaan. Ik meld dat gewoon voor de mensen die de website van het Vlaams Parlement maken.
Ik wil eerst en vooral meegeven dat het bijzonder onderwijs niet bestaat. Het is het buitengewoon onderwijs. Ik heb daar niets mee te maken.
Er is een nieuwe persverantwoordelijke aangenomen, heb ik gezien.
Minister Crevits heeft het woord.
Bij dezen weten we dat ook weer.
Collega Van den Bossche, u hebt absoluut een punt. De principes zijn goed, maar de vertaling in de praktijk is een huzarenstuk. Ik probeer het eenvoudig uit te leggen. Wat ik niet goed begrijp, is dat je zoveel labels nodig hebt voor kinderen en zoveel attesten voor al die verschillende labels. Vanuit mijn praktische leefwereld denk ik dat als je een diagnosestelling hebt, dat deuren zou moeten openen op verschillende plaatsen. Dat is wat ik probeer concreet te maken. Kunnen we niet tot iets uniformers komen? Als je voor alles aparte attesten nodig hebt, is het logisch dat mensen overal op zitten te wachten. Daardoor heb je een bijschakelmoment als het iets gespecialiseerder moet zijn. Maar het mag niet opnieuw iets nieuws zijn, waardoor je opnieuw moet diagnosticeren. Ik hoop dat dat helder is.
Hoe gaan we dat nu in de praktijk regelen? Dat is natuurlijk het model van mevrouw Cloet. Er is een heel grote gedragenheid geweest in de werkgroep van ‘Vroeg en nabij’. Ook al is ‘Vroeg en nabij’ nog niet geïmplementeerd, in die werkgroep voel je dat dat echt gedragen is en dat men daar samen aan wil werken, om de wachttijden te verkorten en om te vermijden dat de mensen de circuits moeten volgen waarnaar u hebt verwezen.
Ik wil dat de komende maanden echt wel implementeren, omdat dat volgens mij de geloofwaardigheid van ‘Vroeg en nabij’ voor een stuk moet schragen. Dat is voor mij de eerste werf die moet worden geïmplementeerd. Daar kunnen we effecten zien, net omdat er gedragenheid is om het te implementeren.
Waar betekent dat een mobiele werking? We weten uit ervaring dat mobiele werkingen zeer arbeidsintensief zijn. Je moet dat dus afwegen, maar je kunt ook het aanbod gaan organiseren op die plekken die kinderen en gezinnen als zeer laagdrempelig ervaren. Dat is dan niet echt mobiel, dat is gewoon dat men het op die plaatsen ook gaat aanbieden. Dat is dan een vaste plaats maar een plaats waar mensen sowieso komen.
Het organisatiemodel dat uitgewerkt is, is wetenschappelijk onderbouwd en is eigenlijk wel vrij praktisch van aard. Het beperkt zich niet tot grote principes maar is implementeerbaar, zeker als de sector zich daar ook achter wil scharen.
Collega Van den Bossche, ik wil eigenlijk niets afschaffen, maar wel sterker verbinden met onze eerste lijn om zo sneller bij de mensen te komen.
Collega Verheyen, de regionale spreiding staat ook een beetje in het antwoord dat bezorgd is aan collega Wouters, maar de slotsom is eigenlijk even eenvoudig als helder. Je hebt overal lange wachttijden. Ik kan niet zeggen dat het zoveel beter is op de ene plaats als op de andere plaats. Dat is niet goed. Ik moet er ook open over zijn dat het niet goed is. Het is zeker een issue binnen het organisatiemodel. Er zijn diverse soorten voorzieningen betrokken. We kijken dus niet naar elke sector apart maar wel naar netwerken van hulpverlening.
Collega Wouters, je hebt diagnostiek in functie van leerstoornissen, ontwikkelingsstoornissen, psychische problemen, revalidatiedoeleinden, jeugdhulp, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) en gezinsondersteuning. Een uniforme registratie is dus niet evident. Maar anderzijds is het toch wel complex, en dat is een understatement. Vorige week zaten we in de commissie binnen ons eigen beleidsdomein samen over de toekenning van de diverse toeslagen. Ik verwijs naar de vragen die toen gesteld zijn, waar ik toen zei dat we met de toeslagen in mijn beleidsdomein, de zorgtoeslag en de ander toeslagen, we al met drie verschillende diagnostische trajecten in drie agentschappen zitten. Dat moet toch eenvoudiger kunnen. Het kan toch niet dat we dat allemaal gewoon laten bestaan. Het is ‘work in progress’. Het vraagt een andere blik op de zaken maar op die manier zullen we die wachttijden ook naar beneden krijgen.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik zie dat u denkt aan een stukje efficiëntiewinst bij de organisatie, eventueel werken met antennes zal ik het dan noemen. Los daarvan zou het ook zinvol zijn dat sommige vormen van ondersteuning toegankelijk worden gemaakt, zonder dat er een diagnose nodig is. Ik geef een voorbeeld. Een kind verblijft ergens. Men weet heel goed welke noden dat kind heeft want het zijn professionals, multidisciplinaire teams. Maar als ze een eerste diagnose kleven op het kind, raken ze niet door de poort. Dat is jammer want eigenlijk is die diagnostiek niet nodig om te kunnen vragen wat het kind nodig heeft. Ik denk dat u daar een heel belangrijke efficiëntiewinst kunt maken die bovendien een groot vertrouwen uitspreekt in de mensen die multidisciplinair werken in het veld.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.