Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het publiek thuis, aan iedereen mijn beste wensen. We hopen op een goede samenwerking en een goede inzet voor Brussel. Ik denk dat iedereen daar beter van wordt.
Minister, deze vraag betreft een beetje een ‘never ending story’, maar voor mij is het echt wel van belang. Het feit dat ik de vraag moet stellen, toont aan dat er toch een gebrek aan respect is van bepaalde collega’s ten aanzien van wat Vlaanderen en wat u als minister doet in Brussel.
U hebt een brugfunctie, minister, tussen de Vlaamse overheid en de vele andere overheden die er zijn in Brussel. Die brugfunctie is wat ons betreft – maar ook voor u, weet ik – belangrijk om de band tussen Vlaanderen en zijn hoofdstad Brussel intact te houden en wat ons betreft ook zeker te versterken. Die koppeling manifesteert zich vanzelfsprekend op een informele en op een formele manier. Informeel is dat door de vele informele contacten die er zijn tussen u als Vlaams minister, op die manier de vertegenwoordiger van de Vlaamse Regering en dus eigenlijk van de Vlaamse overheid, en de collega’s in Brussel, de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC), de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC).
Ik moet u niet uitleggen – u kent het ongetwijfeld zelfs beter dan ik – dat artikel 76 van de bijzondere Brusselwet heel expliciet in die formele rol voor de Vlaamse minister voor Brussel voorziet. En dat is door de deelname aan het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, wat wij dan toch ons ondergeschikte bestuur noemen in Vlaanderen, maar ook aan de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. We hebben natuurlijk gezien dat de bevoegdheden van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie uitgebreid zijn en de voorbije jaren eigenlijk bijzonder belangrijk zijn geworden, met onder andere de coronacrisis, de gezondheidscrisis. Daar moest er toch ook op Brussels niveau een beleid worden gevoerd, en daar hebben we misschien wat mankementen gezien in Brussel. Ik verwijs onder meer naar het feit dat er een lagere vaccinatiegraad was en meer coronazieken in Brussel in deze grote crisis. Dan waren er nog geregeld problemen in verband met de tweetalige dienstverlening en zorgverlening in onder andere het vaccinatiebeleid. Ik ben er zelf getuige van geweest dat een dokter-verpleegkundige op geen enkele manier vragen kon beantwoorden, bijvoorbeeld wanneer men een vraag stelde over medicatie, en of dat geen probleem zou zijn wanneer men het coronavaccin kreeg. Maar dat is één onderdeel.
Het tweede onderdeel is natuurlijk de hele problematiek van de tweetaligheid. We zien de jaarlijkse rapporten van de vicegouverneur. Dat is een bepaalde bevoegdheid die het GGC-college ook heeft. We zien dat rapport van vicegouverneur Jozef Ostyn telkens terugkomen. En dat is echt een groot aanslepend probleem, dat wij en ook u ter harte nemen. Maar degenen die er een bepaalde verantwoordelijkheid in hebben, onder meer met betrekking tot benoemingen rond OCMW, waarvoor de voogdij door het GGC-college wordt uitgeoefend: dat gebeurt jammer genoeg niet. Dit gewoon om te benadrukken hoe belangrijk de GGC is. Dat is een bijzonder moeilijke naam: de GGC, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Maar het woord ‘gemeenschap’ zit er natuurlijk in.
Ondanks die wettelijke bepaling blijft die formele rol geen evidentie. Tot dusver bleef de deelname van uzelf als Vlaams minister aan het GGC-college dode letter. Ik stel vast dat dat eigenlijk al twintig jaar het geval is. Uw voorganger, minister Gatz, had er ook iets minder interesse voor. Pascal Smet heeft er wel wat interesse voor gehad. Hij heeft er ooit een studie naar laten doen. Ik weet niet of die studie nog bestaat of dat die ergens in een lade is weggestopt. Ik weet ook dat uw derde voorganger, minister Anciaux, er ook de nodige aandacht aan heeft besteed, maar dat het nooit succesvol is geweest om gewoon de wet te laten toepassen. Dat is eigenlijk het enige wat wij, maar ook u, vragen: de wet toepassen.
We hebben daar bij het begin van deze legislatuur op ingezet. We hebben eigenlijk gewoon gevraagd dat artikel 76 van de bijzondere wet zou worden toegepast en u het recht zou hebben om naar de colleges van de GGC te komen. Als ik vaststel dat u niet uitgenodigd wordt of daar niet toegelaten wordt of er niet mag komen, zie ik dat niet zozeer als een vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid, maar als een soort bestuurlijke ongehoorzaamheid om een wet toe te passen. We zien al dat taalwetten hier dag in dag uit met de voeten worden getreden. We zien nu eigenlijk ook dat zelfs bijzondere wetten met de voeten worden getreden, want u krijgt blijkbaar geen toegang of wordt niet uitgenodigd tot die vergadering.
U hebt ten minste de beleefdheid om samen met uw collega van de Franse Gemeenschap – ik vind dat ook een goede zet die u gedaan hebt – te vragen om toegelaten te worden tot die vergadering. Ik herinner mij dat die brief dateert van februari, dus een klein jaar geleden. En daar krijgt u geen antwoord op. Men legt wetten naast zich neer, anderzijds worden bijzondere wetten niet gerespecteerd. Men antwoordt niet op brieven. De elementaire beleefdheid zou toch zijn dat men u een vriendelijk briefje zou sturen, maar daarin moet men zeggen dat men eigenlijk gewoon de wet niet gaat toepassen. Het getuigt van een gebrek aan eerbied en beleefdheid ten aanzien van de Vlaamse Regering, die toch wel belangrijke bevoegdheden heeft in Brussel.
Ik heb u hier al meermaals ondervraagd. Ik denk dat het nu de vijfde keer is. Voor alle duidelijkheid, ik heb me niet alleen tot u gericht. Ik heb dat ook bij uw voorganger Sven Gatz gedaan. Daarvoor heb ik het niet gedaan, want toen zat ik hier nog niet, maar ik volgde het dossier toen ook al op, omdat ik vind dat het echt van belang is.
In een vergadering van deze commissie in november hebt u toegegeven dat er eigenlijk nog altijd geen beterschap is. Er werd verwezen naar de minister-president om de kwestie aan te kaarten bij zijn collega, minister-president Vervoort. Er werd toen gezegd dat ik mijn vragen aan de minister-president moest richten, maar het is uw verantwoordelijkheid, minister. Het is uw bevoegdheid tot deelname aan de GGC-colleges. Ik denk dat u alles moet proberen om dat af te dwingen.
U hebt niet alleen een regeerakkoord. Want dat bindt natuurlijk de partijen. Maar u hebt ook de wetgeving, een bijzondere wet, aan uw kant staan. Het is dan ook uw taak om daarop te blijven aandringen en ons als parlement daarover in te lichten.
Ik kom tot mijn vragen, minister, die al dateren van enkele weken geleden. Welke actie hebt u ondernomen om toch te kunnen deelnemen aan het GGC-college, om daadwerkelijk uw wettelijke bevoegdheid te kunnen vervullen? Zult u bijkomende stappen zetten om uw deelname aan het GGC-college af te dwingen? Ik zal niet zeggen wat ik zou doen. Ik zou daar gewoon binnenstormen als het nodig is, omdat u het recht hebt om daar te zijn. Maar ik weet dat dat misschien niet heel orthodox zou zijn.
Minister Dalle heeft het woord.
Voorzitter, collega Vanlouwe en alle andere leden van deze commissie Brussel, mijn allerbeste wensen voor een nieuw jaar, een gezond jaar en hopelijk ook een positief jaar wat betreft onze projecten voor onze stad, onze hoofdstad.
Collega Vanlouwe, u weet dat ik heel veel belang hecht aan samenwerking met alle overheden van dit land, en in het bijzonder met de Brusselse overheden, omdat het ook mijn overtuiging is dat de uitdagingen waarmee onze hoofdstad vandaag geconfronteerd wordt, niet oplosbaar zijn door één overheid alleen. Vanuit de Vlaamse Gemeenschap nemen we volop onze verantwoordelijkheid om oplossingen aan te reiken rond die verschillende uitdagingen, maar we hebben natuurlijk nood aan een goede samenwerking met al die Brusselse overheden.
Wat de GGC betreft, weet u dat dit tot op vandaag niet georganiseerd is conform de vereisten die gesteld worden door de bijzondere Brusselwet. Ik betreur dat. Ik heb dat ook al verschillende keren gezegd. In de commissievergadering van 25 mei 2022 en op verschillende andere momenten hebben we het daar uitgebreid over gehad.
U peilt concreet naar de formele acties die ik heb genomen. U weet dat ik daar bij het begin van de legislatuur onmiddellijk mee gestart ben. In een eerste overleg op 6 december 2019 met de twee minister-presidenten, Vervoort en Jambon, heb ik dit punt op tafel gelegd. Minister-president Vervoort toonde zich toen bereid om dat concreet te maken. In 2020, enkele weken nadien, zijn we gestart om ook overleg te hebben met het kabinet van minister-president Vervoort. Er zijn toen verschillende contacten geweest tussen mijn kabinet en het zijne. We hebben daar ook gevraagd om dat te concretiseren. De agenda en de notulen van de vergaderingen werden sindsdien ook overgemaakt.
Omdat er rond het punt van de aanwezigheid van mezelf op de GGC-vergadering geen vooruitgang werd geboekt inzake de eerdere afspraken om tot een gestructureerd overleg te komen, heb ik op 5 februari 2021 al een schrijven gericht aan de minister-president, samen met mijn Franstalige collega Valérie Glatigny.
U weet dat ik ook, conform het regeerakkoord, rapporteer over de VGC- en de GGC-vergaderingen aan de Vlaamse Regering. Eind 2021 heb ik dat ook gedaan en heb ik in de marge van die mededeling ook aan de minister-president en aan de Vlaamse Regering gemeld dat er geen vooruitgang is op dat punt. Er is toen afgesproken dat de minister-president het mee zou opnemen ten aanzien van de Brusselse minister-president.
Tot op vandaag hebben wij nog steeds geen reactie gehad op ons schrijven van 5 februari 2021. Ik heb dat ook al herhaaldelijk aangekaart, onder meer bij de collegevoorzitter van de VGC.
Dan kom ik bij uw tweede vraag. Eind december 2022, bij de laatste ministerraad van de Vlaamse Regering, heb ik met onze minister-president Jambon afgesproken dat we nogmaals een brief zullen richten aan minister-president Vervoort, deze keer een gezamenlijke brief van de minister-president en mezelf. Ik hoop dat daar snel een reactie op komt, zodat wij effectief uitvoering kunnen geven, op een verstandige manier, aan artikel 76 van de bijzondere Brusselwet. Ik herhaal dat ik dit zeer belangrijk vind. Ik denk dat dit in een logica van samenwerking relevant is.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, ik dank u. In uw antwoord geeft u niet alleen een opsomming van wat u allemaal hebt gedaan, maar zegt u vooral dat er een nieuw initiatief zou komen, wat ik ten zeerste apprecieer. Er zal opnieuw een brief worden gestuurd naar de minister-president. Ik raad u aan om een aangetekende brief te sturen, zelfs met ontvangstmelding. (Opmerkingen)
Dat is een goed idee, ik ben blij dat u daaraan denkt. Misschien kunt u het inderdaad via deurwaardersexploot betekenen. Dat wil nog altijd niet zeggen dat er een antwoord zal komen, maar ik apprecieer het dat u inderdaad een initiatief neemt. Ik zal steeds op de nagel blijven kloppen, maar wil u wel heel uitdrukkelijk vragen dat daarin een deadline wordt vermeld. Want wanneer u een brief schrijft en er blijkt daarop toch geen antwoord te komen, tja. De vorige dateert van een jaar geleden. Als we nu nog eens een jaar wachten, zijn we nagenoeg in campagneperiode. Misschien zullen ze u op het laatste GGC-college even toelaten om een glas te drinken voor de afsluiting van deze legislatuur en dat zou ook niet echt de bedoeling zijn.
Ten slotte durf ik erop aan te dringen om hiermee naar het Overlegcomité te gaan. Dit dossier lijkt mij de moeite waard. Er wordt geen voorrecht gevraagd voor de Vlaamse overheid, voor u als minister. Er wordt gewoon gevraagd dat de wet wordt toegepast. En inderdaad, zoals u zegt, maken goede afspraken goede vrienden. U wilt inzetten op een goede samenwerking, maar men kan natuurlijk pas goed samenwerken als men bereid is of openstaat tot samenwerking. We hebben dat niet gezien in het hele coronabeleid, maar bepaalde expertises of beslissingen die de Vlaamse Regering heeft genomen in het coronabeleid waren misschien ook nuttig of opportuun voor Brussel.
U doet het aanbod tot samenwerking en ik hoop dat uw collega’s uit het GGC-college daar inderdaad ook toe bereid zijn. Wat vooral van belang is, is dat u vele van die collega’s ook ziet in het VGC-college. Twee van de drie collega’s uit het VGC-college zitten althans ook in het GGC-college. Dan zou ik toch denken dat die twee collega’s absoluut uw medestander zijn om uw standpunt daar te verdedigen en u ook toe te laten op het GGC-college.
Ik weet het, het lijkt een heel institutionele discussie, maar het is een fundamentele discussie. Hoe kan er op een optimale manier worden samengewerkt? Wat ons betreft, moet dat structureel zijn, zoals voorzien in de wet: Vlaanderen moet wat het doet ook in Brussel kunnen uitrollen of in overleg met de Brusselse collega’s van de VGC. Het blijft eveneens van belang in verband met de tweetaligheid.
Minister, ik heb nog twee vragen of suggesties. Ten eerste, zult u heel uitdrukkelijk een deadline stellen, met een antwoord? Ten tweede, zult u het dan via de minister-president agenderen op het Overlegcomité?
Minister Dalle heeft het woord.
Wat die twee bijkomende vragen betreft, lijkt het mij inderdaad beleefd om binnen een redelijke termijn te antwoorden. Ik ga ervan uit dat, als de minister-president dat mee ondertekent, dat ook zal gebeuren. En ik ga er ook van uit dat er een gunstig antwoord komt, zodat een agendering op het Overlegcomité niet nodig is.
Mocht blijken dat er geen antwoord komt binnen een redelijke termijn of mocht blijken dat men niet bereid is om de wet toe te passen, dan denk ik dat het een interessante suggestie is om het vervolgens te agenderen op het Overlegcomité.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Ik dank u, minister. Ik zie toevallig dat collega Bex hier zit, dat had ik daarnet niet gezien. Collega Bex, ik zou zeggen: dring er bij de collega’s en bij uw partijgenoot collega Van den Brandt, die jammer genoeg tijdelijk afwezig is wegens ziekte – ik heb haar beterschap gewenst – op aan om de minister dan wel gewoon op die vergaderingen toe te laten, om er zo voor te zorgen dat de wet wordt nageleefd. Ik ga ervan uit dat minister Van den Brandt en uw partij daartoe bereid zijn. Het gaat over het naleven van de wet. Iedereen pleit voor samenwerkingsfederalisme. Wel, dit is nu eigenlijk eens een voorbeeld van waar die samenwerking zou kunnen gebeuren. Maar dan moet men de Vlaamse minister en uiteraard de Franstalige collega van de Franse Gemeenschap ook toelaten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.