Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over het verhogen van het inschrijvingsgeld in het hoger onderwijs
Verslag
De heer Warnez heeft het woord.
De inflatie heeft op iedereen in de samenleving een grote impact, dus ook op de studenten en hun ouders. Dat bleek uit het Kotkompas 2022. Daarin kon je duidelijk zien dat de studentenkoten vorig academiejaar met gemiddeld 6 procent zijn gestegen. Dat is uiteraard minder dan de inflatie, maar het blijft een grote brok uit een gezinsbudget. De gemiddelde kotprijs bedraagt nu ongeveer 440 euro per maand. Intussen werd ook duidelijk dat de inschrijvingsgelden zullen verhogen. Ze worden met 11 procent geïndexeerd, naar 1092 euro. We hoorden intussen stemmen in de media, van onder andere rector Luc Sels, die pleiten voor een gedifferentieerd tarief, waarbij gezinnen met een groter inkomen meer zouden moeten betalen.
Daarnaast blijkt dat de afgelopen 5 jaar het aantal leefloonstudenten in Vlaanderen met meer dan de helft is gestegen, tot 8691 studenten in 2021. Dat blijkt uit cijfers van de Federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie en een bevraging bij de provinciehoofdsteden. Ik wil dat graag positief bekijken, in die zin dat het misschien betekent dat steeds meer studenten uit kwetsbare gezinnen toegang vinden tot het hoger onderwijs en verder studeren. We zien dat OCMW’s meer een meer een actieve rol opnemen en studenten ondersteunen. Zo heeft men in Gent en Hasselt zelfs specifiek een onderwijsexpert aangesteld binnen de sociale dienst. Maar aan de andere kant is dit ook een grote alarmbel. Als je weet dat een leefloon voor een alleenstaande student op ongeveer 1100 euro per maand komt, dan weet je dat het niet evident is om rond te komen.
Bovendien mogen we niet vergeten – ik vind dat de media dat te weinig belichten – dat ook de studentenvoorzieningen (stuvo's) een heel belangrijke rol opnemen. Uit recente cijfers van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) blijkt dat de ondersteuningsaanvragen bij de stuvo’s met meer dan 35 procent zijn gestegen in vergelijking met vorig jaar. Het aantal voorschotten op studietoelagen stijgt met 16 procent, het aantal leningen met 28 procent. Voor de studentenvoorzieningen is dit geen evidente extra opdracht, zowel op het vlak van personeel als op het vlak van werkingsmiddelen. Het is ook een opdracht die we niet hadden verwacht. Het is een crisis boven op een crisis, want er was al eerder de coronacrisis, waarbij stuvo’s 1,5 miljoen euro extra kregen voor hun extra opdracht. Dat is in deze energiecrisis nog niet het geval.
We zien ook dat studenten zich roeren. De Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) heeft een heel duidelijk standpunt gepubliceerd, met concrete aanbevelingen. De toegankelijkheid van ons hoger onderwijs is iets waar we in Vlaanderen heel trots op mogen zijn. We moeten er blijven voor vechten en waakzaam zijn. De financiële drempel mag nooit een reden zijn om een student een onderwijskans te ontnemen.
Ik heb een aantal eenvoudige vragen.
Hoe kijkt u zelf naar de stijgende kosten voor studenten en hun ouders?
Bent u recent in gesprek geweest met de studentenvoorzieningen? Wilt u onderzoeken hoe u hen extra kunt ondersteunen naar aanleiding van deze energiecrisis?
Hebt u hierover recent gesproken met de Vlaamse Vereniging van Studenten? Zo ja, welke elementen neemt u mee uit het overleg met de studentenverenigingen omtrent dit thema?
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega Warnez heeft al geschetst wat er voorligt. In onze Codex Hoger Onderwijs wordt bepaald dat het inschrijvingsgeld voor universiteiten en hogescholen gelijk is en jaarlijks wordt geïndexeerd op basis van de gezondheidsindex.
Ik wil toch meegeven, collega’s, dat het Vlaamse hoger onderwijs nog steeds een toegankelijk hoger onderwijs is, en wel op twee vlakken. Eén, op het vlak van toegankelijkheid, hoe je erin komt. Dat is heel eenvoudig: iedereen kan eraan beginnen, behalve voor twee opleidingen waar er een verplicht toelatingsexamen is, zijnde diergeneeskunde en geneeskunde. Twee, dat kan aan een lage private kost die ongeveer 10 procent is van de werkelijke kost. Moeten we daarom niet letten op de stijging van de kosten? Absoluut niet. Maar ik wilde het toch even in dit grotere verhaal kaderen. In landen waar men veel minder of niets betaalt, is de toegang beperkter of zit men met een ander socialezekerheidssysteem. Collega's die daarnaar verwijzen, moeten dan wel het volledige verhaal mee overnemen.
In september 2022 was het verschil tussen de indexwaarden 11,25 procent. Dat wil zeggen dat het inschrijvingsgeld zal stijgen met 11,25 procent. Voor een niet-beursstudent die 60 studiepunten opneemt, stijgt het inschrijvingsgeld van 979 euro naar 1092 euro. Dat inschrijvingsbedrag stond in de krant. Dat is een stijging van 113 euro. Ik vind het alleen wat jammer dat men laat uitschijnen dat er maar één tarief zou zijn in ons hoger onderwijs voor iemand die 60 studiepunten opneemt. Dat is uiteraard niet zo. Want de geachte collega’s in deze commissie weten natuurlijk beter, ze weten dat er ook het bijna-beursstudententarief is. Dat stijgt van 517 naar 576 euro. Dat stijgt met 59 euro. Maar er is ook het beursstudententarief. Dat stijgt ook – men moet eerlijk zijn – een beetje, van 115 euro naar 128 euro. Daar komt 13 euro bij. Daarnaast hebben ze natuurlijk ook een studiebeurs.
Ik steek niet onder stoelen of banken dat alles stijgt. Want het gaat niet alleen over dat inschrijvingsgeld. Het gaat ook over de boeken, over het kot, over voeding in de studentenrestaurants. De cumulatie van al die zaken zijn de werkelijke studentenkosten.
De indexering is natuurlijk niet nieuw. Ik neem aan dat de mensen hier aanwezig het ook normaal vinden dat de lonen van de mensen die werken in onze instellingen hoger onderwijs geïndexeerd worden. Toch vreest de Vlaamse Vereniging van Studenten dat dit de drempel voor een studie aan het hoger onderwijs verhoogt en dat een deel van de studenten hun kosten niet zal kunnen dragen. Er zijn nu al studenten – de collega heeft er net naar verwezen – die hun inschrijvingsgeld spreiden, die voorschotten vragen enzovoort.
In Vlaanderen hebben we ook een uitgebouwd studietoelagesysteem. Ik verwijs er toch nog even naar dat die bedragen variëren tussen 281 euro en 5862 euro. Dat gaat alleen over de studietoelage. Dat gaat niet over het groeipakket, niet over participatietoeslagen enzovoort. De studietoelagen volgen dezelfde gezondheidsindex als de inschrijvingsgelden, alleen zit daar twee jaar vertraging op. Dat is omdat men bij de berekening rekening houdt met het inkomen. Dat gaat over het fiscaal vastgesteld inkomen, waarbij ik ook alleen maar kan vaststellen dat de fiscus daar altijd twee jaar over doet. Want dit jaar dien je de belasting in van vorig jaar en dan krijg je je afrekening. Het lijkt me goed dat we daar inderdaad ook rekening houden met het eigenlijk vastgesteld inkomen. Dat spreekt voor zich.
Minister, toen het indexmechanisme werd ingevoerd voor de inschrijvingsgelden, werd dit bepaald op één moment. Door de vrij grote schokken die zich nu voordoen in de index, krijg je ook dergelijke relatief grote sprongen in het inschrijvingsgeld. Minister, overweegt u eventueel een aanpassing van de indexformule? We kennen heel veel soorten van indexsprongen. We hebben gemiddelden, klikmechanismen, dingen die voortglijden, over een grotere afstand, procentuele stijging: er zijn heel veel variaties. Overweegt u dergelijke aanpassing?
De bedragen van de studietoelage hoger onderwijs worden ook geïndexeerd met dezelfde index. Zullen er door de inkomensgrenzen meer studenten in aanmerking komen voor een studietoelage en dus ook het corresponderende lagere inschrijvingsgeld, dan wel met het bijna-beurstarief?
Door het verlengen van de studieduur af te remmen, dienen studenten minder lang het inschrijvingsgeld, een kot of transport te betalen. Dat wordt heel dikwijls vergeten in het debat. De doorgeslagen studieduur verkorten is een onwaarschijnlijke besparing voor de ouders en voor de student in kwestie. Dan heb ik het nog niet over zijn studiecarrière in het licht van zijn pensioen. Minister, welke maatregelen voorziet u daar eventueel nog?
Minister Weyts heeft het woord.
De hoge inflatie heeft natuurlijk een impact op alle segmenten van de samenleving, ook op studenten en hun ouders. Een deel van de studenten komt in de problemen door de prijsstijgingen in de samenleving. Dat is nog iets anders dan prijsstijgingen in het onderwijs. Ik begrijp de ongerustheid van studenten en hun ouders, maar we moeten ons de vraag stellen of we onderwijsmiddelen moeten gebruiken om prijsstijgingen in de samenleving op te vangen: de stijging van de prijs van de mobiliteit, van de huurprijzen, van de voedingsprijzen. Dat maakt mee deel uit van de totale prijsstijging in globo.
Ik wil benadrukken dat de verhoging van de studiegelden, die daar trouwens aan gekoppeld werd, geen actieve overheidsbeslissing is. Dat is gewoon de continuïteit. De lonen zijn geïndexeerd en hetzelfde geldt voor de inschrijvingsgelden. Dat is nooit anders geweest. Zonder die indexeringen zouden hogescholen en universiteiten trouwens moeten besparen op hun werking en kwaliteit. De inschrijvingsgelden maken ook deel uit van de werkingsmiddelen van de hogeronderwijsinstellingen.
Intussen hebben we wel, ten voordele van de onderwijskwaliteit, de basisfinanciering van ons hoger onderwijs versterkt, onder andere door vanaf volgend jaar te voorzien in een correcte indexering. Vroeger werkten we met een fictieve index, een virtuele index, die spijtig genoeg in de realiteit niet overeenstemde met de werkelijke index. Nu werken we dus met een indexprovisie en hebben we – heel belangrijk – de basis verhoogd, wat een financiële impuls inhoudt ten voordele van de hogeronderwijsinstellingen van 64 miljoen euro. We hebben ook nog eens 8 miljoen euro voorzien aan recurrente middelen voor energie. Daarnaast was er 20 miljoen euro in het kader van de onderwijsbelastingseenheden, 26 miljoen euro in het kader van de cao en waren er ook nog andere tussenkomsten. Alles samen hebben we daarmee een serieuze extra financiële inspanning geleverd voor het hoger onderwijs.
De discussie over de indexering van de studietoelagen is vrij complex, omdat de berekening van die studietoelage gekoppeld is aan het standaardinkomensjaar, namelijk het inkomensjaar twee jaar voor de start van het academiejaar. Dat is het inkomensjaar waarmee het overgrote deel van de studietoelagen wordt berekend. Daardoor wordt gegarandeerd dat de inkomens van de ouders en studenten worden vergeleken met de geïndexeerde maximumbedragen die voor het standaardjaar van toepassing zijn.
Het effect van de stijgende inflatie is dus complex en hangt af van het type inkomsten van de ouders en studenten en van het paritair comité waaronder tewerkgestelden vallen. Werkende ouders en studenten die niet vallen onder een paritair comité waarbij rekening wordt gehouden met een spilindex, hebben doorgaans profijt bij die werking. Hun inkomen wordt dus pas het jaar volgend op de indexstijging bijgesteld en zij zullen dus een relatief lager inkomen hebben ten opzichte van de reeds geïndexeerde inkomensgrenzen. Voor het academiejaar 2023-2024 zullen de inkomensgrenzen met 5,3 procent worden geïndexeerd. Voor 2024-2025 wordt dat eind december van dit jaar bepaald.
Daarbij aansluitend wil ik nog meegeven dat het bedrag dat de grens vastlegt voor een bijna-beursstudent – dus ten hoogste 3000 euro boven het referentie-inkomen van de financiële maximumgrens voor een studietoelage – op dezelfde manier geïndexeerd wordt als de studiegelden. Als je aan de ene knop draait, is het systeem dus volledig uit balans. Het klinkt wel aannemelijk wat u zegt, maar daarmee wordt ingegrepen op de totaliteit.
Al sinds de eerste signalen in september is mijn kabinet in dialoog met de voorzitters en beleidsmedewerkers van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) en van de werkgroepen studentenvoorzieningen om een vinger aan de pols te houden. Al sinds september vraagt mijn kabinet ook naar cijfers en meer informatie. Er werd aangekondigd dat die in januari zullen volgen.
Maandag lanceerde de Vlaamse Vereniging van Studenten in de pers haar veertig voorstellen om studeren betaalbaar te houden. Ik heb daarop contact opgenomen met VVS met de vraag hun voorstellen te komen toelichten, en dat is ook gebeurd. Ze lieten weten dat vele van hun voorstellen gericht zijn aan de studentenvoorzieningen (stuvo's) en de instellingen voor hoger onderwijs zelf.
Mijnheer Warnez, wat de studentenvoorzieningen betreft, wil ik u nog meegeven dat in Vlaanderen de studenten voor 50 procent vertegenwoordigd zijn in de stuvoraad. De stuvoraad is een formeel adviesorgaan voor het beleid van de studentenvoorzieningen en stelt een beleidsplan en een begroting op voor de werking en organisatie van studentenvoorzieningen. De studenten beslissen dus wel voor de helft mee over de prijzen in de studentenrestaurants, over het beleid rond zorg en mentaal welzijn, over de huisvesting van de eigen hogeronderwijsinstelling en andere praktische zaken. De studentenvertegenwoordigers keuren de begroting, jaarrekeningen en beleidsplannen mee goed. Ik denk dat die vorm van meebeslissen, meebeheren, meebesturen vrij uniek is. Ze geven dus zelf het sociale beleid mee gestalte.
De prijsstijgingen op het vlak van mobiliteit, huur en dergelijke staan los van het onderwijs op zich en het kan niet de bedoeling zijn dat het onderwijsbeleid gebruikt wordt om die op te vangen. Wel vind ik dat we meer moeten kijken naar de prijs van het onderwijs zelf. Daarom heb ik aangeboden om ter zake te fungeren als een intermediair figuur tussen studenten en hogeronderwijsinstellingen en om de prijs van het studeren en van de leermiddelen zelf eens kritisch onder de loep te nemen. We moeten de reflex hebben om in vraag te stellen of de leermiddelen die opgelegd worden, wel altijd nodig zijn in de vorm waarin ze worden aangeboden en of er geen alternatieven zijn. Ik denk dat we daar wel mee aan de slag kunnen en ik wil een intermediaire rol spelen om altijd de kritische reflex te hebben om facturen tegen het licht te houden, specifiek wat betreft de kost van het onderwijs zelf.
De heer Warnez heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord. Ik weet uiteraard dat studenten mee participeren in de studentenvoorzieningen, maar ik wilde toch vooral de rol van die stuvo's in deze benadrukken, en het belang van het grote werk dat zij zelf in de praktijk leveren, beklemtonen.
Mijnheer Daniëls, mocht het verkeerdelijk overgekomen zijn, ik ben er zeker en vast van overtuigd dat ons hoger onderwijs vandaag nog steeds zeer toegankelijk is en dat we daar ook trots op moeten blijven. Dan gaat het uiteraard ook vooral over die studietoelagen die wij geven, die bijna-beursstudententarieven in het kader van de laagste inkomens.
Nu, we zagen die oproep van rector Sels, die eigenlijk zegt dat we misschien moeten kijken naar de andere kant van het spectrum, namelijk de gezinnen met de hoogste inkomens. Misschien moeten we hen meer inschrijvingsgeld laten betalen. Ik ben wel eens benieuwd naar het standpunt van de minister ter zake daar.
En ik denk dat u ook wel gelijk hebt, minister, dat we naar de leermiddelen moeten kijken. Ik vermoed dan dat u bedoelt of al die boeken nog wel nodig zijn; kunnen we dat ook niet allemaal digitaal ter beschikking stellen, en dat allemaal goedkoper doen? Kunt u dat misschien nog wat concretiseren? Want ik vind die doelstelling zeker terecht en legitiem. Maar ik denk wel dat het niet zo evident is om dat allemaal te gaan monitoren, wat welke prof nu doet, en hoe we dat aan banden gaan leggen bij wijze van spreken. Is dat sensibiliserend, is dat regelgevend? Dat lijkt mij niet zo evident; daarom ben ik wel benieuwd naar hoe u dat concreet ziet.
De heer Daniëls heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord en voor uw intermediaire rol. Dat lijkt mij inderdaad niet onbelangrijk.
Ik wil toch nog even verder gaan op de werkelijke studiekosten. In mijn tijd, toen ik studeerde, hadden wij van die groene Accocursussen en gekopieerde cursussen. Die waren eigenlijk relatief goedkoop, en proffen werkten die bij. En dat was eigenlijk de netto kopiekost. Meer was dat eigenlijk niet.
Maar toen deed de prof die boeken schreef zijn intrede. De prof schrijft een boek in de boekhandel, en de prof schrijft elk jaar een nieuw boek. Want elk jaar zijn er nieuwe ideeën, een nieuwe kaft en uiteraard ook nieuw wetenschappelijk onderzoek. Dat is goed. Maar dat was een boek met een mooie kaft en met een uitgever die zich natuurlijk op de commerciële markt richt. En die was in vergelijking met die groene Accocursus twee tot drie keer duurder. Maar op een groene Accocursus kreeg de prof 0 euro, en op dat boek had hij wel nog een extra inkomst. Dat is toch echt iets wat ik aan de kaak wil stellen. Als dat een goed boek is, zal de wereld buiten de studenten, die het verplicht moeten kopen, het ook wel kopen. Maar om dergelijke cursussen uit te geven? Het lijkt mij toch wijs dat ook het zelfstandig academisch personeel (ZAP) daar eens in de spiegel kijkt. Ik denk dat u daar inderdaad een intermediaire rol kunt spelen.
Ten tweede, de website centenvoorstudenten.be – ik vind dat eigenlijk wel een goede website – is een website waar heel veel nuttige informatie voor studenten op te vinden is. En ik raad dat eigenlijk aan, omdat daar heel veel mogelijkheden voor studentenvoorzieningen op staan, maar ook allerlei andere niet onzinvolle info.
Een derde punt is iets waar we studenten echt op moeten sensibiliseren, denk ik. Dat is de studie-efficiëntie. Als je voor je thesis een volledig jaar extra op kot moet, dan kost je dat niets aan inschrijvingsgeld voor die tien studiepunten, maar dan kost je dat wel gigantisch veel aan levensonderhoud voor dat jaar. En dat geldt ook als je nog heel weinig studiepunten hebt. Op dat vlak is de studie-efficiëntie ook een belangrijk onderdeel.
Een laatste punt is dat ik hoor dat u overleg hebt gehad met de Vlaamse Vereniging van Studenten. Het ene idee is al creatiever dan het andere, en het ene is inderdaad al meer ingrijpend. Maar ik denk dat zij daar inderdaad de boer mee op moeten, ook langs de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad, om te kijken wat daar mogelijk is, en wat we op ons niveau nog kunnen doen.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Minister, ook vanuit onze fractie maken wij ons zorgen over de stijgende kosten in ons hoger onderwijs. Ik deel zeker en vast heel wat bezorgdheden. Maar er is inderdaad ook de inflatie.
Het aantal leefloonstudenten is inderdaad fors gestegen. Als we die cijfers wat meer zouden gaan analyseren, valt op dat 28 procent van de studenten die zowel een leefloon als een studietoelage ontvangen, niet-Belgen zijn en dat een groot deel daarvan van buiten Europa komt. Daar stel ik mij toch de vraag of de Vlaamse belastingbetaler voor die groep nog zou moeten betalen. Vlaamse studie-uitkeringen moeten in de eerste plaats toch gaan naar mensen die over onze nationaliteit beschikken en die moeten ook voldoende hoog zijn, zeker in de huidige crisistijden.
Minister, hebt u ook een zicht op het afstudeerpercentage van studenten die een leefloon en een studietoelage ontvangen? Ik vraag mij af of dat systeem van deze financiële tegemoetkomingen uiteindelijk ook zijn vruchten afwerpt. Een financiële drempel mag zeker en vast geen reden zijn om jongeren hun onderwijskansen af te nemen, maar zomaar een blanco cheque geven lijkt me ook niet correct ten aanzien van de belastingbetaler, toch als zou blijken dat het afstudeerpercentage zeer laag zou zijn of als er zich bepaalde misbruiken zouden voordoen louter en alleen maar om financiële tegemoetkomingen binnen te rijven.
Dus ook in dezen blijft het streng bewaken van de instroom in ons hoger onderwijs voor alle betrokken partijen zeker aangewezen. Beginnen aan een opleiding is immers niet hetzelfde als slagen voor een opleiding. Bent u dus bereid om het afstudeerpercentage waarover ik het zonet had, te laten onderzoeken? Ik denk niet dat men daar al een zicht op heeft. Het kan interessant zijn om daar een duidelijk beeld over te krijgen. Dank u.
Mijnheer Verbeurgt, proficiat en welkom in de commissie Onderwijs.
De heer Verbeurgt heeft het woord.
Dank u, voorzitter.
Voor mijn eerste tussenkomst is er meteen een thema dat mij zeer hard boeit, namelijk de toegang tot ons hoger onderwijs. Ik heb een verleden als studentenbegeleider voor werkstudenten. De thematiek is mij dus zeer bekend.
Ik denk dat het belangrijk is dat we in deze discussie niet alleen kijken naar het inschrijvingsgeld, maar naar de totale studiekosten. Ik ben blij dat collega Daniëls daarnaar verwijst. Dan is het toch wel een ander beeld dan het vaak geciteerde internationaal lage inschrijvingsgeld. Als we kijken naar de totale kosten, is het toch wel een stuk hoger dan enkel het inschrijvingsgeld. Ik herinner me nog dat bij de verhoging van het inschrijvingsgeld de toenmalige minister van cd&v zei: “Het zal niet boven de 1000 euro gaan, daar leg ik mijn kop voor.” En kijk, we zitten boven de 1000 euro. Tot daar die belofte.
Ten tweede hoor ik collega Daniëls zeggen dat het toch logisch is dat de lonen geïndexeerd worden. Neen, wat ik logisch vind, mijnheer Daniëls, is dat wanneer de kosten stijgen, ook de inkomsten stijgen. Dat is natuurlijk wel de politieke keuze die deze regering maakt. Deze regering kiest ervoor om de hogeronderwijsinstellingen niet te geven waar ze recht op hebben. Ik verwijs naar het Vlor-advies (Vlaamse Onderwijsraad) op de begroting: 82 miljoen euro die men misloopt door het niet volledig indexeren van de looncomponent in de werkingsenveloppe en het niet indexeren van de werkingsgedeelten en de investeringstoelagen. 82 miljoen euro minder. Men kiest er dus wel voor – en dat is wel een politieke keuze – om de kosten door te schuiven naar de ouders en de studenten zelf. Men had er ook voor kunnen kiezen om de middelen voor de hogeronderwijsinstellingen te verhogen, en dan zouden ze niet hoeven te besparen. Want dat zegt de minister hier, ik heb het genoteerd: “Als we het inschrijvingsgeld niet laten stijgen, zouden de hogeronderwijsinstellingen moeten besparen.” Dat is natuurlijk niet waar als je de middelen geeft waar het hoger onderwijs recht op heeft. Onze fractie is dus zeer bezorgd over de tendens waarbij de hogeronderwijsinstellingen niet krijgen waar ze recht op hebben en de factuur vervolgens wordt doorgeschoven naar de ouders.
Ik heb twee heel concrete vragen. Ten eerste: de stuvo’s zien zich geconfronteerd met steeds meer vragen. Wanneer zou blijken dat de middelen die de Vlaamse overheid voorziet voor die stuvo’s, onvoldoende zijn, is de Vlaamse Regering dan bereid om nog in 2023 extra middelen te voorzien voor de stuvo’s? Want ook daar verwijst u naar: ze beslissen zelf over wat ze betalen, natuurlijk binnen het budgettaire kader dat hun gegeven is. Wanneer je een taart geeft en je zegt ze in zoveel stukken te snijden, is het niet hun schuld dat de taart niet groter is, natuurlijk.
Ten tweede: om toch studenten tegemoet te komen die moeten werken om het te betalen – er is vandaag een bepaalde grens om in aanmerking te komen voor het werkstudentstatuut –, is de Vlaamse Regering eventueel bereid om die drempels te verlagen, waardoor meer studenten in aanmerking zouden kunnen komen voor het werkstudentstatuut? Dank u.
Minister Weyts heeft het woord.
Mijnheer Verbeurgt, eerst wil ik verduidelijken dat de koppeling van het inschrijvingsgeld aan de inflatie geen nieuw gegeven is. Dat principe is bij alle ministers van Onderwijs, van welke kleur dan ook, gehuldigd. Dat is niet nieuw.
Wat nieuw is, is dat deze Vlaamse Regering mijns inziens een ongelooflijke inspanning doet ten voordele van de financiering van het hoger onderwijs. Alles kan beter, maar wij hebben onmiskenbaar eindelijk een einde gemaakt aan die regeling waarbij men werkte met een virtuele index, dat systeem waarbij op grond van een schatting van de inflatie de dotatie voor de volgende jaren werd bepaald. Dat is eigenlijk altijd in het nadeel uitgedraaid van de hogeronderwijsinstellingen. Dat systeem hebben we fundamenteel voor heden en toekomst vervangen door een indexprovisiesysteem met een serieuze budgettaire impact en daar nog eens aan gekoppeld een verhoogde vertrekbasis, want als je indexeert, is een vertrekbasis van cruciaal belang. Dat betreft een gevoelige extra structurele financiering voor onze hogeronderwijsinstellingen. Dát is wat deze Vlaamse Regering heeft gedaan, en wel heel recent.
En dan heb ik het nog niet gehad over de eenmalige middelen die werden overgemaakt in het kader van het Voorsprongfonds en dergelijke en die natuurlijk ook een recurrent aspect hebben. Alleen al dat Voorsprongfonds betekende een injectie van 60 miljoen euro.
Ik denk dat de Vlaamse Regering, ook als we terugkijken naar het verleden, naar wat andere regeringen vóór ons hebben gedaan op het vlak van de financiering van het hoger onderwijs, hier niet met rode kaken hoeft te zitten.
Wat de democratisering van ons onderwijs of de toegang tot het hoger onderwijs betreft, heb ik mij wel wat gestoord bij sommige reacties of commentaren op dat pleidooi van VVS en dat de toegang tot het hoger onderwijs in het gedrang zou zijn. Sorry hoor, maar ook op dat vlak hoeven wij geen rode kaken te hebben in internationaal perspectief. Vandaag opnieuw hebben we records gebroken. 280.000 inschrijvingen bij hogeronderwijsinstellingen. 280.000, dat is opnieuw een stijging ten opzichte van vorig jaar, opnieuw een doorbreken van het record. Qua democratisering van ons hoger onderwijs zit het dus echt wel snor. We hoeven onszelf echt geen verwijten te maken op dat vlak. En dat geldt zowel voor deze regering als voor de vorige regeringen. Er zijn dus 2700 inschrijvingen bij gekomen. De grootste stijging bevindt zich bij de graduaatsopleidingen en ook bij de zogenaamde generatiestudenten zie je een hoge toename van het aantal inschrijvingen. Qua democratisering en de toegang tot ons hoger onderwijs, dat zit echt wel goed.
Desondanks mogen we niet blind en doof zijn voor de noden die worden vertolkt door VVS. Daarom ook heb ik dat initiatief genomen. Wil ik zover gaan als mee treden in suggesties zoals Luc Sels deed en een apart inschrijvingsgeld gaan toepassen, een hoger inschrijvingsgeld voor de hogere inkomenscategorieën? Ik weet niet waar men dan de lat zou willen leggen, maar dat zou opnieuw een herverdelingssysteem zijn. En je moet als student maar de pech hebben dat je ouders een hoger inkomen hebben, ook al heb je daar zelf als twintigjarige geen enkel profijt van, terwijl dat er wel voor zorgt dat je gestraft wordt en dat je daardoor hoger inschrijvingsgeld zult moeten betalen. Dat staat nog los van de meer principiële overwegingen in welke mate we nog eens een systeem van herverdeling moeten installeren, zoals er al herverdelingen bestaat in de fiscaliteit, in de sociale zekerheid. Daarbovenop nog eens een extra herverdelingsmechanisme tot stand brengen, daar word ik nu toch niet zo warm van.
Mijnheer Slagmulder, u zegt dat ik toch eens de relatie moet nagaan tussen het leefloon en de afstudeerkansen. Stel nu dat we dat zouden doen. ‘Et alors’? Om dan wat te doen met die informatie? Om dan te zeggen dat we van wie aanspraak maakt op een leefloon, maar de eerste 80 procent of zo zullen laten starten?
Nee, ik denk dat we met deze regering heel duidelijk op basis van prestaties gaan toelaten en desgevallend heroriënteren. We hebben heel de discussie gevoerd over het decreet Hoger Onderwijs, waarbij we net de studie-efficiëntie willen verhogen en niet op basis van inkomen, maar op basis van prestaties zeggen aan iemand dat we hem geen verder perspectief kunnen bieden op een loopbaan in ons hoger onderwijs omdat de resultaten gewoon tegenvallen, dat hij meer inspanningen zal moeten doen. Dat is een goed criterium om via die weg te zorgen voor een verhoging van de studie-efficiëntie, trouwens een maatregel die verhoudingsgewijs het meest diegenen ten goede komt die een lagere sociaal-economische status hebben. Studie-efficiëntie is altijd in het voordeel van diegene met een lagere sociaal-economische status. Daarom begreep ik ook absoluut niet waarom partijen ter linkerzijde daar zo tegen stormliepen, hoewel dit losstaat van de discussie over een democratische toegang tot ons hoger onderwijs. Integendeel, dit zorgt ervoor dat we diegenen die absoluut baat hebben bij een zo kort mogelijke studieperiode, daartoe net gaan aanmoedigen met onze systematiek.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik wil toch nog eventjes reageren op twee collega’s. Collega Slagmulder, ik vind uw opmerking eigenlijk echt wel verwerpelijk, in dit zin dat u eigenlijk vindt dat wie als oorlogsvluchteling naar hier, naar België komt, geen steun kan krijgen van een OCMW om te gaan studeren, terwijl die eigenlijk wel zin heeft om zijn talenten te ontwikkelen en zich op die manier te kunnen inzetten op de arbeidsmarkt.
Collega Verbeurgt, uw opmerking is uiteraard niet verwerpelijk, maar wel niet helemaal correct. Minister Crevits heeft in 2014, toen er binnen de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR) een discussie was over het verhogen van het inschrijvingsgeld tot meer dan 1000 euro, tot 1100 euro, daar neen op gezegd. Ze heeft gezegd dat ze die inschrijvingsgelden niet tot boven 1000 euro zou laten verhogen, maar dat ging over een discussie waarbij de universiteiten zelf voorstelden om die inschrijvingsgelden te verhogen. Dat is wel een discussie van 2014. Vandaag hebben we een indexering. (Opmerkingen van Thijs Verbeurgt)
Ik denk dus dat die uitspraak niet helemaal correct was, dat u die uit de context hebt getrokken.
Maar welkom in de commissie, collega. Ik ben in elk geval heel blij dat u erbij komt. Dat betekent dat hoger onderwijs een belangrijke rol zal spelen in deze commissie.
De heer Daniëls heeft het woord.
Mijnheer Verbeurgt, inderdaad, de mensen die u voor de eerste keer hoorden spreken en niet zouden weten tot welke partij u behoort, wisten het direct. U zei immers: “Geef gewoon 82 miljoen euro bij, klaar.” Vanwaar dat dan moet komen, dat doet er niet toe. Dat is natuurlijk typisch socialistisch. (Opmerkingen van Thijs Verbeurgt)
Gewoon 82 miljoen euro erbij. Klaar is kees, hoppa. Bij dezen is het duidelijk tot welke partij u behoort.
Dan was er het tweede dat u zei. Ik sluit me enigszins aan bij collega Warnez. Dat was een heel ander discours, wat in de vorige legislatuur is geregeld. Dit is het indexmechanisme dat al jaren bestaat in de Codex Hoger Onderwijs. Ik denk dat het nog is van toen wij allebei nog aan het studeren waren. Het is toch al een tijdje dat dat er op die manier in staat.
Ik wou nog even terugkomen op twee zaken. Wat rector Sels zegt, daar zijn we als N-VA-fractie geen vragende partij voor. We hebben dat systeem al. Er is het inschrijvingsgeld, met een vast stuk en een stuk per studiepunt. Dan zijn er de tarieven voor bijna-beursstudenten en voor beursstudenten. Wat gaan we dan maken? Een inschrijvingsgeld van de ‘meer andere’, weet ik veel? Ik ben daar persoonlijk geen vragende partij voor. Ik vraag me dan ook af welk bedrag dat dan wel moet zijn. Hoe hoog moet dat dan zijn? Als we de totaliteit bekijken van de inkomsten van hogeronderwijsinstellingen, dan is dat toch niet een groot deel, denk ik.
Minister, wel wil ik mijn oproep van daarnet herhalen over die boeken en proffen die eigen materiaal met winstmarges aan studenten verkopen, die hen verplichten om die boeken te kopen. Ze werken die dan jaarlijks bij met hier en daar een tabel met een aantal cijfers, zodat men die boeken ook niet meer kan doorverkopen. Op die manier verhoogt men de studiekosten. Dat is toch wel iets waarover ik mij wel zorgen maak. Daarnaast zijn er een aantal andere zaken, een aantal creatieve zaken die VVS naar voren brengt. Daar moeten we echt nog wel naar kijken. Met ‘we’ bedoel ik zowel het hoger onderwijs als alle instellingen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.