Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
De heer Maertens heeft het woord.
Minister, u hebt een Masterplan Toegankelijkheid opgesteld, met ambitieuze doelstellingen voor het toegankelijk maken van halte-infrastructuur voor bussen en trams van De Lijn. De haltes op gewestwegen, die exclusief Vlaamse bevoegdheid zijn, worden versneld toegankelijk gemaakt voor personen met een motorische of visuele beperking. Er wordt ook een proactieve samenwerking met lokale besturen beoogd. 50 procent van de haltes van het kernnet en het aanvullend net van het openbaar vervoer moet toegankelijk zijn tegen 2030, zodat ongeveer 70 procent van de reizigers in Vlaanderen zou kunnen rekenen op een voor honderd procent toegankelijke rit. Die haltes worden bepaald in de plannen van de vervoerregio’s. Dat hebt u nog eens bevestigd in de bespreking van de beleids- en begrotingstoelichting 2023.
De uitrol op het terrein verloopt blijkbaar niet elke keer zonder slag of stoot. Zo konden we onlangs vernemen dat er in Overpelt in Limburg nieuwe businfrastructuur in gebruik werd genomen, die deel uitmaakt van een Hoppinpunt. Die halte is verhoogd, net om ze toegankelijk te maken, maar dat blijkt nu voor problemen te zorgen bij bepaalde types belbussen die de rolstoellift aan de achterzijde hebben. Dat zou dus een praktisch probleem opleveren. De Lijn liet weten dat de halte in dat concrete dossiertje door het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) werd gerealiseerd. De hete aardappel werd dus snel doorgeschoven.
Het gaat mij niet om wie waarvoor verantwoordelijk is. Ik denk dat men binnen het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken (MOW) vooral als uit één mond moet kunnen spreken en ervoor moet zorgen dat de oplossingen er zijn die er zouden moeten zijn.
Minister, vandaar een aantal vragen voor u. Ik ga ervan uit en hoop dat we ervan mogen uitgaan dat dit een eenmalig geval is van slechte communicatie tussen De Lijn en AWV. Of hebt u indicaties of kent u voorbeelden die moeten leiden tot de erkenning dat dit een meer structureel probleem kan vormen? Ik ga ervan uit dat de toegankelijkheid van opnieuw of nieuw aangelegde haltes of Hoppinpunten telkens optimaal wordt onderzocht, gecontroleerd en geëvalueerd. Deelt u dat oordeel? Welke verbeteringen zijn daar mogelijk? Hoe beoordelen De Lijn en AWV wat dat betreft hun samenwerking?
Veel mensen hier zijn ook lokaal actief. We weten dat de mensen als ze een probleem hebben eerst en vooral terechtkomen bij het loket van het gemeentebestuur en kijken naar de gemeente, of het nu gaat om een gewestweg, een lokale weg, een bushalte van De Lijn of iets anders. Bij problemen zoals de daarnet geschetste is dat niet anders. Ik denk dat het daarom van belang is om ook goed te communiceren. Vandaar mijn vraag: hoe wordt er door De Lijn of AWV zelf met gemeentebesturen gecommuniceerd voorafgaand aan en na de realisatie van een halte op gewestwegen?
Minister Peeters heeft het woord.
Mijnheer Maertens, dank u wel voor uw vraag. Het siert u als West-Vlaming dat u bekommerd bent over de Hoppinpunten of de haltes in Pelt. Het is niet meer Overpelt. Vandaag wordt het Pelt genoemd, na de fusie.
Die toegankelijkheid is alleszins wel belangrijk. Die ligt ons uiteraard allemaal na aan het hart. We willen uiteraard zo veel mogelijk haltes toegankelijk maken. Daarom zijn we ook een tijdje geleden met ons Masterplan Toegankelijkheid gekomen. Wat mij betreft, mag men zeker bij het toegankelijk maken van die haltes een versnelling hoger schakelen. We willen zeker ook nog meegeven aan de lokale besturen dat zij daar ook subsidies voor kunnen krijgen, om zo veel mogelijk haltes toegankelijk te maken. De meeste haltes liggen aan gemeentewegen.
Samen met u was ik verwonderd door het artikel over het Hoppinpunt aan het ziekenhuis in Pelt dat niet toegankelijk is. Ik denk dat we niet moeten bekijken of er ter zake een discussie of een miscommunicatie was tussen De Lijn en AWV. Dit gaat eigenlijk vooral over het feit dat men niet automatisch heeft gedacht aan die specifieke voertuigen, die minibusjes die een rolstoellift aan de achterzijde hebben. Bij onze reguliere bussen is dat gewoon aan de zijkant. Daar is het makkelijk om met een rolstoel de bus op te gaan. Dat was dus vooral het issue.
De les die we daar vooral uit moeten trekken, is dat het telkens maatwerk is en dat er in de toekomst tout court voor moet worden gezorgd dat die haltes toegankelijk zijn voor alle voertuigen die daar passeren, of de rolstoel nu via de achterzijde dan wel via de zijkant van het voertuig moet kunnen binnenrijden. Alleszins moeten we daar zeker alle aandacht voor hebben en moet dat een les voor de toekomst zijn.
Ik wil u alleszins zeker geruststellen wat de samenwerking tussen De Lijn en AWV betreft. Wanneer we het hebben over de voortgangsrapportages inzake basisbereikbaarheid, maar ook wanneer het gaat over de uitrol van de Hoppinpunten en de aanpassing van de haltes, zitten daar telkens zowel mensen van De Lijn als mensen van AWV aan tafel. Er is ook de Ontwerpwijzer Hoppinpunten, die al duidelijke richtlijnen geeft over hoe een Hoppinpunt eruit moet zien. We zullen echter zeker ook in acht moeten nemen dat er maatwerk nodig is voor mensen met een beperking. Dat zullen we in de toekomst dan ook zeker als opdracht meegeven.
Dan was er uw vraag over de lokale besturen. Op het moment dat een halte wordt heringericht of dat het specifiek over de inrichting van een Hoppinpunt gaat, dan worden die plannen telkens voorgelegd aan de lokale besturen. Ik denk ook dat de berichtgeving in de krant niet volledig correct was, maar ik denk dat het in dezen eigenlijk gaat over een kleine vergetelheid, die helaas heel sneu is voor de rolstoelgebruiker. Hopelijk is het de laatste keer geweest dat de persoon in kwestie, maar ook andere rolstoelgebruikers, met dergelijke problemen moet worden geconfronteerd. Ik denk dat niemand hier gewoon bij heeft stilgestaan, maar laten we dat allemaal zien als een les voor de toekomst, opdat dergelijke zaken niet meer zouden gebeuren.
De heer Maertens heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik onthoud eerst en vooral dat we niet alles moeten geloven wat in de Limburgse pers staat, of toch niet alle details. Belangrijker is dat er lessen worden getrokken. Ik denk dat dat de belangrijkste boodschap moet zijn, dat er aandacht voor is.
Ik denk dat elke collega het ermee eens is dat de toegankelijkheid van haltes echt belangrijk is. Er is een investeringsprogramma bij de Vlaamse overheid. Lokale besturen worden ter zake geresponsabiliseerd. Ik geef echter ook toe, als ik naar mijn eigen stad kijk, dat het niet altijd evident is. Wanneer wordt een halte toegankelijk gemaakt? Dat is ook duur. Dat doe je bij de heraanleg van een weg. Je gaat proberen dat zo in één keer te doen. Dat is soms een heel grote investering, waarvan het zeker in deze tijden niet evident is dat ze boven aan het prioriteitenlijstje komt. Ik ga alleszins mijn best doen om in mijn eigen stad, en ook in de vervoerregio en breder daarrond, die toegankelijkheid toch te blijven benadrukken. Ik denk dat dat van belang is. We moeten echter eens bekijken hoe we dat nog effectiever tot bij de lokale besturen kunnen brengen. Het is immers niet evident om een halte volledig toegankelijk te maken als je weet dat daar dagelijks maar een handvol personen opstappen. Dat zal niet overal prioritair zijn, en ik begrijp dat eigenlijk ook. We moeten dus bekijken of we daar vanuit de Vlaamse overheid misschien nog een extra duwtje in de rug aan kunnen geven.
Mevrouw Lambrecht heeft het woord.
Collega, ik wil u danken voor de vraag. Ik vind het ook zeer belangrijk dat we hier vanuit het parlement het signaal geven dat toegankelijk vervoer voor allen erg belangrijk is. Minister, ik ben persoonlijk een beetje bezorgd over het volgende. Er zijn zeer mooie plannen. Ik heb ze ook toegelicht in mijn gemeenteraad in Brugge. Ik heb zeer mooie cijfers gekregen over wat daar zal gebeuren. Er is de wil, er zijn richtlijnen, maar ik zou u willen vragen om op een of andere manier toch regelmatig toezicht uit te oefenen op hoever het met die toegankelijkheid van de haltes staat. We hoorden de collega immers al: het is lokaal niet evident om dat allemaal te betalen. We kunnen het hier immers allemaal wel mooi zeggen, maar ik hoop dat dit niet iets is wat pas over vijf of zes jaar of later de realiteit zou kunnen zijn.
De heer Bex heeft het woord.
Eigenlijk is er al heel veel gezegd. Zelfs de grap die ik wilde maken over collega Maertens zijn verplaatsing van West-Vlaanderen naar Brussel om een vraag over Limburg te stellen, is al gemaakt door de minister. Ik voel me echter wel aangesproken door wat collega Maertens zei, namelijk dat gemeenten eigenlijk meer ondersteuning van de Vlaamse overheid nodig hebben om in dezen vooruit te kunnen gaan.
Er is nog iets wat ik interessant vind. Oké, zeker in een stedelijke context zijn er heel vaak heel specifieke situaties waarvoor er een oplossing moet worden gevonden, maar vaak gaat het toch ook over standaardwerk. Minister, als collega Maertens op basis van zijn lokale ervaringen zegt dat de gemeenten daarbij toch nog wel wat hulp zouden kunnen gebruiken, hoe gaat u dan daadwerkelijk die helpende hand bieden, bijvoorbeeld met de budgetten voor Hoppinpunten, om ervoor te zorgen dat het geen proces van lange adem wordt, maar dat we vrij snel voldoende haltes toegankelijk kunnen maken?
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Voorzitter, ik wil dit graag opentrekken, in die zin dat het me interessant lijkt te weten hoever het nu eigenlijk staat met de percentages van toegankelijke haltes. Tot voor kort waren die immers nog altijd zeer laag. Het idee is toch nog altijd om tegen 2030 50 procent van de haltes van het kernnet en het aanvullend net toegankelijk te krijgen, en heel specifiek aan de Hoppinpunten zelfs 100 procent van de haltes. 2030 lijkt soms nog veraf, maar zo ver is dat ook niet. Minister, het is misschien veeleer iets voor een schriftelijke vraag, maar hebt u een idee in welke mate er nu vooruitgang wordt geboekt en wat momenteel het percentage is voor heel Vlaanderen?
Minister Peeters heeft het woord.
Collega’s, dank u wel voor de bijkomende vragen. De aandacht hiervoor, die moet worden gegeven, siert ons allemaal, denk ik. Ik ben dus zeker blij dat alle collega’s daaromtrent zijn tussengekomen. Die toegankelijkheid is op zich heel belangrijk. Het is ook daarom dat we het Masterplan Toegankelijkheid hebben gelanceerd. Ik denk dat het voor het eerst is dat we daar echt alle aandacht aan hebben gegeven. Het is sowieso onze ambitie om minstens 50 procent van al onze haltes op het kernnet en het aanvullend net toegankelijk te krijgen tegen 2030. De cijfers lagen laag toen wij dat masterplan hebben gelanceerd. Toen zaten we aan 13,3 procent. Er is dus nog een hele weg te gaan. We weten ook dat meer dan 60 procent van de haltes langs gemeentewegen gelegen zijn. Daarom coachen we lokale besturen via coachingprojecten. Die zijn ook opgenomen. Ook vragen we hun om het charter inzake het Masterplan Toegankelijkheid mee te ondertekenen en daar mee de schouders onder te zetten. Mevrouw Lambrecht, ik ben blij dat u zelf zei dat al te hebben geduid in de gemeenteraad en daar zo al een lans voor te hebben gebroken. Ik denk dat dat zeker heel positief is. Wij financieren ook mee, in die zin dat wij 5000 euro ter beschikking stellen om die haltes bij gemeentewegen toegankelijk te maken.
De lokale Hoppinpunten worden voor 100 procent gefinancierd. Daar zal het probleem dus niet zozeer liggen, maar wel bij de haltes langs onze gemeentewegen. Ik begrijp inderdaad dat men maar werken gaat uitvoeren als er daar ook daadwerkelijk iets is gepland. Als men daar zonder meer een hoger blok aanlegt, dan gaat men ergens anders een probleem qua mobiliteit creëren, zeker voor mensen met een beperking. Zo simpel is het dus niet. Ik begrijp dus wel dat lokale besturen vaak zorgen voor een betere toegankelijkheid van haltes wanneer ze hun weg opnieuw aanleggen of bepaalde herinrichtingen doorvoeren. We zitten alleszins weldra nog samen met alle mogelijke stakeholders, met de mensen van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), met de mensen van Inter en uiteraard ook met de mensen van AWV, om te bekijken hoe we in dezen een versnelling hoger kunnen schakelen.
Mevrouw Brouwers, ik ken de juiste cijfers niet over hoever we vandaag staan. Ik denk echter niet dat we al zo heel veel hebben bijgebeend. We vinden zelf dat we dringend moeten samenzitten om een versnelling hoger te kunnen schakelen en om meer lokale besturen te mobiliseren om toch aandacht te geven aan de mensen met een beperking. Het is al niet goed wat mensen met een motorische beperking betreft, maar voor mensen met een visuele beperking is het zelfs nog slechter. We willen dus zeker een versnelling hoger schakelen wat dat betreft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.