Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, collega’s, als je lief het uitmaakt hebben we hartpijn, als je met je voet op een stukje lego stapt, heb je verschrikkelijk veel pijn. Maar er is ook nog zoiets als pendelpijn. Ik weet niet of u bekend bent met die term. Het is de negatieve impact van pendelen op ons welzijn.
Ongeveer een op de tien werknemers in Vlaanderen is twee uur of langer onderweg van en naar het werk. Meer dan bij andere werknemers, die minder lang onderweg zijn, zien we dat deze pendelaars het moeilijk hebben om werk en privé in evenwicht te houden. Ook herstellen ze moeilijker van de psychische vermoeidheid die tijdens het werk opgebouwd wordt en is het risico op motivatieproblemen groter. Dat blijkt uit een recente analyse van de cijfers van de werkbaarheidsmeting 2019 van de Stichting Innovatie & Arbeid (SIA).
Van de verschillende beroepsgroepen zien we dat vooral veel middenkaders, professionals en kader- en directieleden lang onderweg zijn van en naar het werk. Dat is op zich misschien niet zo onlogisch. Maar daarna volgen uitvoerend bedienden, geschoolde arbeiders/technici, kortgeschoolde arbeiders, onderwijskrachten en tot slot zorgmedewerkers. Ik moet u niet vertellen dat die laatste twee groepen ook wel groepen zijn die het al zwaar genoeg hebben op de arbeidsmarkt als het gaat over werkbaar werk. Ze zijn daar het meest kwetsbaar voor.
Eerder onderzoek heeft al uitgewezen dat gemiddelde pendeltrajecten in België langer zijn dan in onze buurlanden. En dan is er nog de onzichtbare, maar daarom niet minder belangrijke component van vervoersarmoede. Voor veel mensen is een pendeltraject, of het nu lang of kort is, niet haalbaar om praktische of andere redenen. Daardoor vallen ze uit de boot voor jobs waarvoor ze nochtans goed gekwalificeerd zijn. Mobiliteitsbarrières zijn een van de grootste barrières voor langdurig werkzoekenden. En dat kunnen we ons niet permitteren met de huidige krapte op de arbeidsmarkt. Het is een ambitie die we kamerbreed delen om meer mensen aan de slag te krijgen.
Minister, hebt u kennis genomen van het rapport 'Pendelen en werkbaar werk' van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) en de Stichting Innovatie & Arbeid? Welke aanbevelingen neemt u mee uit deze studie?
Hebt u er een zicht op in hoeverre de problematiek van vervoersarmoede speelt om mensen aan de slag te krijgen of om vacante functies in te vullen? Bent u het met mij eens dat dit een complexe problematiek is en welke stappen zult u nemen om deze problematiek nog verder in kaart te brengen?
Welke beleidsinitiatieven neemt u om vervoersarmoede aan te pakken?
In hoeverre houdt VDAB rekening met het mobiliteitsprofiel van werkzoekenden? Is VDAB op de hoogte van de mobiliteitsbarrières van werkzoekenden? Welke instrumenten hanteert VDAB hiervoor?
Welke instrumenten zijn er voor VDAB om werkzoekenden op een laagdrempelige manier toegang te geven tot openbaar vervoer of fiets?
Weet VDAB in hoeveel vacatures een autovereiste staat?
Kent u het platform 'Naar jobs in West-Vlaanderen'? Is dat platform al geëvalueerd, en is het interessant om dit platform uit te breiden naar Vlaanderen?
Kent u de campagne 'Ik geraak er niet!' van Mobiel 21? Welke lessen trekt u hieruit voor het beleidsdomein werk?
Minister Brouns heeft het woord.
Het is een belangrijk thema, en we zijn inderdaad vaak allemaal lang onderweg naar ons werk. Zoals u hebben wij ook met veel interesse naar het onderzoek van SIA gekeken. De conclusie lag wat mij betreft ook wel voor een stuk voor de hand: hoe langer je onderweg bent naar je werk staat in relatie tot werkstress, motivatie en een onevenwichtige werk-privébalans. Ik denk dat u het met mij eens bent dat dat niet hoeft te verwonderen. Maar inderdaad, die cijfers benadrukken nogmaals het absolute belang van een gezonde werk-privébalans in het kader van niet alleen het aantrekken van mensen, maar ook het aan de slag houden van mensen in duurzame, werkbare jobs.
Ik ben dan ook benieuwd hoe deze cijfers zouden zijn als we de enquête vandaag afnemen. Want het is materiaal uit 2019, voor corona. En we hebben sindsdien toch een hele transitie doorgemaakt op het vlak van de voordelen rond telewerk, die we toch meer dan voorheen ontdekt hebben. Waar de aard van het werk dat toelaat, wordt ook steeds meer gebruik gemaakt van dat telewerk, bijvoorbeeld twee tot drie dagen per week. Dat is ook vooral het geval voor beroepsgroepen die net als kwetsbaar in het onderzoek van SIA werden geïdentificeerd: middenkader, kader en directieleden.
Vanuit Vlaanderen blijf ik inzetten op het stimuleren van werkgevers in het vormgeven en inbedden van een structureel telewerkbeleid, onder meer via het Actieplan Telewerk. Maar ook via de werkbaarheidscheque kan daarmee aan de slag gegaan worden.
Dan was er uw vraag over het exacte aantal Vlamingen voor wie vervoersarmoede een drempel vormt. Daar hebben we geen cijfers over, maar uiteraard zijn er wel de vele signalen. Zo hebben we bijvoorbeeld recent geleerd uit het lerend netwerk Activate Together – dat de ESF-projecten (Europees Sociaal Fonds) ‘Outreach & Activering’ overkoepelt – dat mobiliteit, naast kinderopvang, een vrij grote drempel vormt tot de arbeidsmarkt voor kansengroepen. Dat ook werkgevers vaak op die problematiek stuiten bij het aanwerven van personeel, blijkt uit een binnenkort vrij te geven VIONA-onderzoek (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering) over niet-beroepsactieven.
Ik ben het dus zeker met u eens dat dit een complexe problematiek is, die ik ook al heb vastgesteld in onze ambitie om via de interregionale mobiliteit – een belangrijke pijler in ons werkgelegenheidsakkoord – meer mensen uit Brussel en Wallonië naar Vlaanderen te verleiden voor de vele vacatures. Daar hebben we ook een overzicht gemaakt van drempels, en dat komt daar ook naar voren. Dat is dus absoluut iets waar meer aandacht voor moet zijn. Dat doen wij ook binnen ons beleidsdomein, want daar is natuurlijk ook een belangrijke mobiliteitscomponent aan verbonden. Heel de hervorming van het openbaar vervoer met onze lokale besturen en onze regio’s is daarbij een heel belangrijk aandachtspunt.
Vanuit het domein Werk ondernemen we alvast enkele belangrijke acties. Zo hebben de werkzoekenden vandaag via VDAB reeds toegang tot een aantal drempelverlagende initiatieven op het vlak van mobiliteit. Ik denk daarbij aan de samenwerking met De Lijn en de NMBS in functie van de gratis abonnementen en tickets. Daarnaast is er ook in forfaitaire tussenkomsten met betrekking tot vervoersonkosten voorzien. Er moet echter natuurlijk aanbod zijn.
Wat uw vragen rond VDAB betreft, de mobiliteit van de werkzoekende komt systematisch aan bod in de begeleiding en bemiddeling voor werkzoekenden door VDAB en de partners. Bemiddelaars bekijken samen met de werkzoekenden welke vervoersmogelijkheden er zijn in functie van de concrete jobdoelwitten. Concreet vraagt VDAB tijdens de inschrijving in welke regio de klant wil werken. Het is ook mogelijk om aan te geven over welk rijbewijs de klant beschikt en of de klant een eigen wagen heeft. Zoals reeds aangegeven hebben werkzoekenden vandaag reeds toegang tot diverse drempelverlagende initiatieven in het kader van de mobiliteit, zoals de verplaatsingsvergoeding en gratis trein- of bustickets. Daarnaar werd al verwezen. Daarnaast zijn ook de werk-welzijnsbemiddelaars van VDAB maximaal op de hoogte van lokale initiatieven, waarnaar ook heel gericht kan worden doorverwezen.
Tot slot, het is ook mogelijk om via VDAB als werkzoekende je rijbewijs te behalen. Het is belangrijk om dat hier nog eens te benadrukken. Daarvoor is in 2021 4 miljoen euro vrijgemaakt. Vanuit VDAB hebben we inderdaad een zicht op de vacatures waarvoor een rijbewijs wordt gevraagd. Voor 2022 ging het tot en met oktober in totaal over 69.972 vacatures. Dat is ongeveer 20 procent van het totale aantal vacatures. Tegen het einde van het jaar zullen we normaal gezien komen tot hetzelfde aantal als in 2021. Dat waren toen 80.858 vacatures. We kunnen nog een tabel als bijlage aan het verslag laten toevoegen die een overzicht geeft van de aantallen en de evolutie sinds 2016.
Ik kom tot uw laatste twee vragen, met de concrete verwijzingen naar bestaande initiatieven. Het initiatief van het platform naarjobsinwestvlaanderen.be is een samenwerking tussen de provinciale ontwikkelingsmaatschappij, de provincie West-Vlaanderen en VDAB West-Vlaanderen. Het platform biedt niet alleen een overzicht van het aantal openstaande vacatures rondom de woonplaats van de werkzoekende, maar ook hoe die zo vlot mogelijk tot bij de betrokken werkgever kan geraken. Dat is inderdaad een heel mooi project. Daarbij wordt ook rekening gehouden met het eigen vervoer en het openbaar vervoer. Het project wordt als succesvol ervaren. We onderzoeken op dit moment dus met VDAB of het kan worden uitgerold naar de rest van Vlaanderen. Dat is een good practice, die inderdaad navolging verdient. We zullen dat in het voorjaar van 2023 dan ook verder opnemen.
Bij de campagne ‘Ik geraak er niet!’ van Mobiel 21 ben ik als minister bevoegd voor Werk niet rechtstreeks betrokken. Het breed promoten van de fiets is uiteraard een heel belangrijke actie. Ik denk dat er nog weinig steden en gemeenten in Vlaanderen zijn die de fietsvriendelijkheid niet hoog op de agenda hebben staan. Dat zijn natuurlijk ook allemaal belangrijke maatregelen om het fietsgebruik ook voor het woon-werkverkeer verder te stimuleren. Bij de diverse acties rond mobiliteit die we vanuit Werk en Sociale Economie (WSE) nemen, zit de fiets uiteraard ook in de scope. Als er zich een probleem van mobiliteit voordoet, dan bekijkt de VDAB-bemiddelaar, zoals aangegeven, ook telkens de verschillende mogelijkheden in functie van de situatie van de persoon, het huishouden en de werkplek of plaats van opleiding. Er zijn daarnaast ook nog de maatwerkbedrijven die met een lokaal bestuur samenwerken om mensen te leren fietsen, werkgevers die fietsen ter beschikking stellen of een samenwerking met een sociale-economie-initiatief hebben om fietsen te huren.
Ik benadruk hier ook opnieuw de samenwerking met de lokale besturen, die natuurlijk meer dan in het verleden ook mee aan het stuur van het mobiliteitsbeleid in de regio komen te zitten, met de nieuwe werking binnen de vervoerregio’s. Daar kunnen wat mij betreft ook al die elementen inzake mobiliteit en relatie tot werk op de agenda komen.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoorden. Het is inderdaad een belangrijk thema. Ik ben tevreden met een deel van uw antwoorden. Ik heb nog enkele bedenkingen en wat vragen. Ik ben ook wel benieuwd naar de cijfers vandaag. Het zou heel interessant zijn om die in kaart te brengen. U geeft aan dat dat voor corona is gebeurd en dat er nu meer wordt ingezet op telewerk. Gisteren hebben we in dit parlement echter nog een debat gehad over de files, die niet per se zijn verminderd ten opzichte van ervoor. Er zijn de verhalen over het openbaar vervoer. Diegenen die de trein nemen naar hier, die de auto nemen naar hier of die op om het even welke manier naar hier proberen te komen, stellen allemaal wel vast dat er echt wel een probleem is wat die mobiliteit betreft. Ik zou willen denken of geloven dat het nu beter is, maar ik twijfel eraan. Het is interessant om dat nu in kaart te brengen. Hebt u er een zicht op wanneer dat opnieuw in kaart zou worden gebracht? Ik denk immers dat dit soort dingen wel opvolging verdienen.
Dat onderzoek van Mobiel 21 is echt interessant. Zeven op de tien langdurig werkzoekenden die zij hebben bevraagd, geven aan dat mobiliteitsdrempels inderdaad een van de problemen zijn. Dat is 70 procent. Zoals u terecht aanhaalde, dat is een grote problematiek: men geraakt er niet, men weet niet hoe men er moet geraken. We zien dat langdurig werkzoekenden en oudere mensen, waaronder gepensioneerden, de twee meest kwetsbare groepen zijn als het gaat over ergens proberen te geraken. Persoonlijk vind ik dat echt absurd. We delen ongetwijfeld allemaal die mening. Vlaanderen is een kleine, compacte regio, en toch is het zo moeilijk om van de ene plek naar de andere te geraken. Dat is historisch zo gegroeid, en als Antwerpenaar heb ik minder te klagen dan de collega’s uit Limburg, West-Vlaanderen of de Kempen, maar dat blijft zo’n historisch nadeel waarmee we elke keer opnieuw worden geconfronteerd. Ik denk dus dat dit beleidsdomeinoverschrijdend is. Als u dit wilt aanpakken, zult u ook bijvoorbeeld moeten samenwerken met de Vlaamse minister van Mobiliteit, maar ook met de Federale Regering. Wordt daar ook werk van gemaakt? Hebt u daar contact mee? Dit verbindt immers – zo ben ik, een verbinder – stad en platteland. We komen allemaal in aanraking met die problematiek.
U zei 4 miljoen euro te hebben vrijgemaakt opdat mensen via VDAB hun rijbewijs zouden kunnen halen. Hoeveel mensen hebben daar daadwerkelijk van gebruikgemaakt en hebben effectief een rijbewijs behaald via VDAB? Zou ik het antwoord daarop later kunnen krijgen? U zei dat er tot nu toe bij 69.000 vacatures een rijbewijs vereist is. Wordt gemonitord of dat echt nodig is om die job te doen, of vragen werkgevers dat gewoon omdat ze er zeker van willen zijn dat die mensen toch op hun werk geraken als er een treinstaking is of de trams niet rijden?
Ik heb daar een bijkomende vraag bij. Geraken die vacatures ingevuld? Wat is de graad van invulling? Is er een drempel? Als je dan hoort van die zeven op de tien langdurig werkzoekenden, ben ik daar wel benieuwd naar.
Ik vond die opmerking over jobs in West-Vlaanderen interessant. Dat is letterlijk een kaart waarop je ziet waar de jobs zich fysiek bevinden en hoe je er kunt geraken. Als dat positief is bevonden, dan denk ik dat alle beetjes helpen en dat het inderdaad interessant zou zijn als we dat verder zouden uitrollen.
De heer Ongena heeft het woord.
Dank u, collega Annouri, voor de interessante vraag. Ik heb een klein bijkomend puntje, dat daar natuurlijk helemaal bij aansluit: de vraag naar VDAB en rijbewijs. Minister, u focust op de opleiding die VDAB geeft om het rijbewijs te behalen. Maar in het verleden heb ik er toch ook al vaak op gewezen dat VDAB vandaag niet systematisch aan werkzoekenden vraagt of ze een rijbewijs hebben, tout court. U zei daarnet bijna letterlijk dat men de mogelijkheid aanbiedt om aan te geven of men een rijbewijs heeft. Daaruit leid ik dus af dat men nog altijd niet systematisch bij werkzoekenden opschrijft of hij of zij een rijbewijs heeft. Ik vind dat echt heel vreemd. Waarom doet men dat niet? Als men de ambitie heeft om op maat te werken, en als men aan werkzoekenden vacatures geeft die aansluiten bij hun profiel, dan lijkt het al dan niet een rijbewijs hebben mij toch een belangrijk onderdeel om op maat te kunnen werken. Leid ik uit uw verklaring af dat men het nog altijd niet systematisch opvraagt? Waarom blijft men zich daar hardnekkig tegen verzetten? Is er een reden voor die ik niet zie en niet begrijp? Ik wil die reden heel graag begrijpen maar op dit moment begrijp ik het niet.
Dit is een belangrijke problematiek. Ik herken ook een aantal analyses uit de conceptnota die we hier twee weken geleden hebben voorgesteld en die we binnen twee weken tijdens de hoorzittingen zullen bespreken. De mensen van de provinciale ontwikkelingsmaatschappij (POM) West-Vlaanderen komen dan ook. Dan kunnen we het zeker ook over dat inderdaad zinvolle project hebben.
Mobiliteit brengt inderdaad een aantal drempels met zich mee. We moeten altijd ook de vraag stellen of het zinvol is om mensen zo ver te laten rijden. Of is het ook zinvol om mensen te begeleiden naar een verhuizing? Ook dat is een element in het beleid: mensen stimuleren om in de file te staan is niet meteen het juiste beleid, ook al is het een arbeidsmarktbeleid. Dat wordt ongetwijfeld in onze hoorzitting opgenomen.
Minister Brouns heeft het woord.
Collega’s, dank u wel voor de bijkomende vragen.
Collega Annouri, met betrekking tot de nieuwe evaluatie hebt u terecht een punt. In de werkbaarheidsmonitor van 2023 zullen we daar meer informatie over krijgen. We moeten dat op de radar houden.
In het slot van mijn antwoord heb ik aangegeven dat als wij vandaag met de regio’s, de steden en gemeenten en VDAB, samenwerkingsovereenkomsten sluiten om mensen te activeren, het een wezenlijk onderdeel is om de mobiliteit daarin mee te nemen. Daar geloof ik heel sterk in. Ook met betrekking tot de aanpak van de lokale vervoerregio’s, de gelaagde mobiliteit, moeten we nog meer kansen benutten.
Wordt de noodzaak om het rijbewijs op te nemen in de vacatures gemonitord? Daarop moet ik het antwoord schuldig blijven. Ook met betrekking tot de graad van invulling. Het is mijn ervaring dat er vandaag nog te veel auto’s op de industrieterreinen in Vlaanderen staan. Er wordt vaak onvoldoende uitgekeken naar alternatieven. Ik neem uw vraag mee want ik heb er nu niet meteen een concreet antwoord op. Ik geloof wel heel sterk in het alternatief van de fiets voor het woon-werkverkeer. Daar zien we wel een heel grote stijging.
Collega Ongena, ik kan u alleen maar volledig bijtreden. Bij de voorbereiding van deze vraag was ik enigszins verontwaardigd en bij het voorlezen van het antwoord kwam dat gevoel terug. Ik heb het vrij recent vastgesteld. Het staat bij mij op de agenda, om mee te nemen naar de raad van bestuur. Ik wil daar ook een verklaring voor krijgen. Het lijkt mij een heel kleine moeite om dat toe te voegen bij de inschrijving.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, dank u voor uw bijkomende antwoorden, en ook dank aan de collega’s om aan te sluiten.
Het is inderdaad een belangrijk onderwerp. Minister, u mag die antwoorden zeker ook schriftelijk doorsturen. Het is goed om dat in kaart te brengen. Hoe meer we daarover weten, hoe beter we het kunnen aanpakken.
Toen ik vroeg of er overleg komt met de minister van Mobiliteit hebt u ja geknikt. Ik neem dus aan dat dat effectief het geval is. Het is absoluut nodig dat dat beleidsoverschrijdend wordt aangepakt.
Dit is ‘to be continued’. Er is heel wat werk. Het is een belangrijk probleem. Collega Bothuyne, u vraagt of het zinnig is dat mensen zo lang onderweg zijn en of ze niet beter zouden verhuizen. Ik vind dat ook wel een debat waard. Hoe zit het met de mobiliteit in de ons omringende landen? Zijn mensen daar gemakkelijker geneigd om op basis van vacatures zich ergens anders te vestigen? Hebben we in Vlaanderen een andere reflex? Moeten we daar meer op inzetten? Wat kunnen we daaruit leren? Deze vragen moeten we stellen om hier meer en gerichter op te kunnen werken. De eerste stap zal worden gezet als we hier binnen twee weken verder over discuteren. To be continued!
De vraag om uitleg is afgehandeld.