Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Slootmans heeft het woord.
Dit is een dossier van een heel andere orde. Ik hoop dat u daar evenveel tijd en energie in zult steken, en ik denk dat de collega’s dat samen met mij hopen. Zoals u weet, minister, bleek onlangs uit een juridisch advies dat u inwon samen met uw collega Weyts, dat er wel degelijk juridische argumenten bestaan die het bestaan en gebruik van taalregisters zoals die worden aangewend in de faciliteitengemeenten binnen de huidige juridische en grondwettelijke context, de facto onmogelijk maken.
Het advies van het advocatenbureau Eubelius gaat daarmee frontaal in tegen een eerder arrest van de Raad van State – waar ik u ook al over ondervraagd heb in september 2021 –, waarin gesteld wordt dat inwoners van een facilteitengemeente om de vier jaar de keuze konden maken om in het Frans bediend te worden, waardoor de facto die onwettige taalregisters wel degelijk kunnen worden gebruikt. Uit het advies dat de Vlaamse Regering inwon, blijkt dat de Raad van State hier toch te kort door de bocht ging.
Zo lezen wij in het advies: “Een verwerking van persoonsgegevens met het oog op het bijhouden van een taalregister houdt een inmenging van het recht op privéleven in waarop het in artikel 22 van de Grondwet vervatte legaliteitsbeginsel van toepassing is.” Aldus luidt het advies. Op dit ogenblik is er geen sprake van een wettelijke of decretale basis die een dergelijke verwerking van persoonsgegevens door de gemeenten toelaat, wat uw collega Weyts, mijn inziens terecht, tot de conclusie bracht dat die bestaande taalregisters wel degelijk onwettig zijn en aldus vernietigd dienen te worden.
Nu, allemaal goed en wel, maar zoals ook het advocatenbureau stelt is een van de pertinente problemen daarbij dat de besluiten die betrekking hebben op de reeds bestaande taalregisters – en nu wordt het technisch maar wel pertinent –, niet meer onder het klachtentoezicht vallen, aangezien de voorziene termijn daarvoor al verstreken is. Daardoor zijn we nu dus in een situatie verzeild geraakt waarbij die taalregisters weliswaar onwettig zijn, maar anderzijds niet teruggedraaid kunnen worden omdat die klachtentermijn al verstreken is.
Dat brengt mij tot de volgende vragen.
Zullen, gelet op dit advies, nieuwe besluiten betreffende de taalregisters van lokale besturen in de faciliteitengemeenten door u worden vernietigd, zoals uw collega Weyts ook al aankondigde? Zo ja, zijn er tot heden al dergelijke besluiten vernietigd? Ik ga er vanuit van niet, maar desalniettemin stel ik langs deze weg de vraag.
Ten tweede, welke garanties hebben wij vandaag dat de bestaande taalregisters niet meer worden aangevuld en worden gebruikt voor de communicatie tussen de gemeentebesturen en de burgers, waarbij men zich dan beroept op de reeds bestaande besluiten die dateren van enkele jaren geleden?
Acht u, in het kader van dit advies, een nieuwe omzendbrief noodzakelijk? We lezen in het advies van het advocatenbureau en de vragen die u gesteld heeft, dat daarop gezinspeeld wordt. Is men bezig met een gewijzigde omzendbrief in het kader van deze taalregisters en dus een wijziging tegenover de omzendbrieven Peeters, Martens en Keulen? Ik ben daar, voor alle duidelijkheid, geen voorstander van. Ik denk dat dat ook juridisch gezien niet de meest wijze beslissing zou zijn, maar ik had graag vernomen of men dat van plan is en welke de inhoud daarvan dan wel zal zijn en welke wijzingen deze zal bevatten ten opzichte van de bestaande omzendbrieven.
Ten vierde, wat is nu eigenlijk die wettelijke draagwijdte van het rondschrijven van uw collega Weyts? Hij heeft een schrijven gericht aan alle besturen van de faciliteitengemeenten, waarin hij aangaf dat die taalregisters onwettig zijn, dat ze niet meer mogen worden aangewend. Maar wat is de wettelijke draagwijdte van zo’n schrijven van de viceminister-president?
Welke andere concrete maatregelen ziet u mogelijk naar aanleiding van dit advies in het kader van het aanleggen van taalregisters door lokale besturen?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Slootmans, hartelijk dank voor uw vraagstelling. Sta mij toe dat ik uw vier vragen gebundeld zal beantwoorden.
De Vlaamse Regering heeft met de omzendbrieven Peeters, Keulen en Bourgeois een interpretatie gegeven aan de bepalingen uit de Bestuurstaalwet. Die omzendbrieven stellen onder andere dat een verzoek van een inwoner van een faciliteitengemeente om in het Frans bediend te worden, telkens opnieuw herhaald moet worden. Het regeerakkoord stipuleert dat de Vlaamse Regering de verschillende omzendbrieven onverkort zal blijven toepassen.
In de vijf arresten die de Raad van State op 22 september 2021 heeft geveld, stelde de Raad van State opnieuw dat een verzoek om in het Frans bediend te worden, moet gelden voor een periode van vier jaar en een dergelijk verzoek ook geregistreerd moet kunnen worden. Daarmee bevestigde de Raad van State het standpunt dat ze sinds 2014 hebben ingenomen.
Ik heb vorig jaar in deze commissie en naar aanleiding van een vorige vraag van de heer Slootmans aangehaald dat het uitgangspunt blijft dat de omzendbrieven niet vernietigd zijn en dus van toepassing blijven. Ik kan u alvast meegeven dat dit standpunt aangehouden wordt. Ik heb toen ook aangekondigd dat de Vlaamse Regering juridisch advies ging inwinnen. Ik geef hierna de belangrijkste zaken uit dit juridisch advies mee.
Het advies stelt dat een verwerking van persoonsgegevens met het oog op het bijhouden van een taalregister een inmenging inhoudt in het recht op privéleven waarop het in artikel 22 van de Grondwet vervatte legaliteitsbeginsel van toepassing is. Er moet met andere woorden een wettelijke of decretale grondslag bestaan die een dergelijke verwerking van persoonsgegevens door de gemeenten of door de Vlaamse overheid zou toelaten. Die wettelijke grondslag zou op dit moment niet bestaan. Enkel de Federale Regering is bevoegd om dergelijke grondslag te creëren. Een aanpassing van de Bestuurstaalwet is daarvoor noodzakelijk en vergt een tweederdemeerderheid.
Los van de wettelijke grondslag voor een taalregister moet een taalregister, als dat zou worden ingesteld, ook voldoen aan alle andere verplichtingen die worden ingesteld door de algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het gaat dan bijvoorbeeld over het vaststellen van een verwerkingsverantwoordelijke, het aangaan van overeenkomsten en/of protocollen, enzovoort.
Op basis van dit advies en deze nieuwe juridische elementen, heeft onze raadsman inmiddels ook nieuwe middelen kunnen ontwikkelen in lopende gedingen voor de Raad van State. Ook in nieuwe dossiers die zullen worden behandeld in het kader van het klachtentoezicht, zullen deze elementen worden meegenomen. Indien een schending van het recht wordt vastgesteld, zal de toezichthoudende overheid maatregelen treffen.
Concreet wordt in de hangende zaak tegen de gemeente Kraainem bovenstaande argumentatie aangehaald en verder ontwikkeld. Daarin wordt de problematiek van het ontbreken van de rechtsgrond inzake gegevensverwerking dus opgeworpen, zij het uiteraard slechts in tweede orde. Het hoofdargument blijft dat een taalregister ingaat tegen de omzendbrieven Peeters, Keulen en Bourgeois. Het komt nu aan de Raad van State toe om deze middelen en deze nieuwe middelen in subsidiaire orde te beoordelen.
Daarnaast lopen er nog burgerrechtelijke gedingen. U weet dat de Raad van State vorig jaar niet is ingegaan op de vraag van de Vlaamse overheid om prejudiciële vragen te stellen aan het Grondwettelijk Hof. De lopende burgerrechtelijke gedingen bieden de mogelijkheid om alsnog een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof.
Tot slot, in verband met het schrijven van minister Weyts aan de randgemeenten met taalfaciliteiten, kan ik u meegeven dat deze brief louter informatief is en dat er geen rechtsgevolgen aan verbonden zijn.
Mijnheer Slootmans, ik hoop dat ik daarmee zo helder mogelijk op uw vragen geantwoord heb.
De heer Slootmans heeft het woord.
Minister, ik begrijp uit uw antwoord dat u de assertieve houding, zoals die ook in de beleidsnota en in het regeerakkoord veruitwendigd werd, handhaaft. Dat is uiteraard positief, maar de vraag is natuurlijk in welke mate die houding zich ook zal kunnen veruitwendigen in de praktijk. We kunnen ons allemaal vrolijk maken over een advies van de Raad van State, maar vooralsnog heeft dat natuurlijk geen juridische finaliteit. Wat zal men doen wanneer gemeentebesturen van zes faciliteitengemeenten naar de Raad van State zullen trekken wanneer hun besluiten door u worden vernietigd waarbij zij dan als basis de eerdere arresten van de Raad van State van 2021 zullen gaan gebruiken? Ik denk alleszins dat uw antwoord met betrekking tot de prejudiciële vraag daar uitsluitsel over kan geven. Dat is een pertinent feit. Ik ben zeer blij met dat antwoord. Ik hoop dat dat ook gerealiseerd zal worden.
Een bijkomend element dat ik in dit debat wil toevoegen – en weinig mensen weten dat – is dat het gebruik van taalregisters zich vandaag dus niet beperkt tot de gemeentebesturen van de faciliteitengemeenten. Wij begrijpen uit bronnen van kaderpersoneel dat ook door intercommunales en door vennoten van publiek recht die actief zijn in die faciliteitengemeenten, gebruikgemaakt wordt van taalregisters. Er is het pertinente voorbeeld van onder andere De Watergroep, een coöperatieve vennootschap van publiek recht die zich tot nader order wel degelijk aan de taalwetgeving en aan de Bestuurstaalwet moet houden en die dus bijna openlijk gebruikmaakt van taalregisters om het zogezegd communicatief allemaal wat gemakkelijker te maken en dus de facto overgaat tot een tweetaligheidsstelsel in Vlaamse gemeenten, of toch tot nader order Vlaamse gemeenten. Minister, ik had graag vernomen of u daar weet van hebt en stappen tegen zult ondernemen.
Hoe komt het dat men dat argument van de privacywetgeving van artikel 22 van de Grondwet dat men nu aanhaalt – en terecht aanhaalt –, destijds niet heeft gebruikt in de vernietigingsbesluiten van uw voorganger? Had men dat wel gedaan, dan zaten we nu niet in de situatie waar we nu in zitten. Juist of niet?
De heer Warnez heeft het woord.
Ik moet zeggen dat het me, als jurist, wel een beetje op de zenuwen begint te werken, heel die juridisering van die faciliteiten en daardoor de uitbreiding. Ik denk dat dat op een bepaald moment toch eens mag stoppen. Er zijn vier omzendbrieven: niet alleen die van Peeters, Keulen en Bourgeois, minister, maar ook die van Martens, die u vaak vergeet en die voor de OCMW’s uiteraard heel belangrijk is. Ik denk dat die omzendbrieven eigenlijk gewoon duidelijk zijn. Dat zijn heel duidelijke documenten en ze doen ook wat gedaan moet worden: ze bewaken het Nederlandstalig karakter. Ik verwacht van de Vlaamse Regering en van de minister eenvoudigweg dat we die omzendbrieven strikt handhaven en dat we daar bijzonder waakzaam over blijven. In het kader van die waakzaamheid, minister, wil ik u vragen of u weet heeft van nieuwe initiatieven in de faciliteitengemeenten. Zijn er gemeenten die erover nadenken om zelf nieuwe taalregisters op te starten?
Mevrouw Sminate heeft het woord.
Minister, het bijhouden van taalregisters is iets wat in deze commissie al vaker aan bod is gekomen. We hebben inderdaad die uitspraak van de Raad van State gehad en dan nu het – toch wel heel duidelijke – juridische advies van Eubelius, dat zegt dat het bijhouden van taalregisters in strijd is met de privacywetgeving. Wat mij betreft moet er dan dus ook geen wetgevend initiatief genomen worden. Want als we dat wel zouden doen, dan dreig je natuurlijk net een decretale grond te voorzien voor die taalregisters en dat is net helemaal niet wat we willen bereiken. Mijn vraag aan u is: hebt u überhaupt weet van taalregisters die worden bijgehouden? Ik zag het al wat aan uw lichaamstaal: als die termijn verstreken is, dan is die misschien al heel lang verstreken en dan had u daar niets aan kunnen doen. Maar we moeten misschien nog een stap verder terugzetten en vragen of die taalregisters bestaan en of die naar uw weten officieel zijn. Als die termijn effectief verstreken is, hoe gaan we dat dan rijmen met het juridisch advies dat we hier gekregen hebben?
Minister Somers heeft het woord.
Laat me beginnen, mijnheer Slootmans, met te zeggen dat u eigenlijk een deugniet bent omdat u probeert om mij in een gemakkelijke positie te brengen waarin ik potentieel kritiek zou kunnen uiten op mijn voorganger. Dat is natuurlijk deugnieterij en ik ben net iets te oud geworden om daarin te trappen. (Opmerkingen van de voorzitter)
Vroeger zou ik dat inderdaad gedaan hebben. Er zijn periodes in mijn leven geweest – en misschien komen er nog momenten in de toekomst – waarin ik daar gemakkelijker toe verleid werd. Maar ik ga nu een zekere, en voor mij eigenlijk vreemde, zelfbeheersing aan de dag leggen en daar niet in meestappen. Ik denk dat we beter gewoon kijken naar de situatie vandaag.
Ik probeer ter zake, als minister van Binnenlands Bestuur, zo goed mogelijk de belangen van onze gemeenschap, in lijn met het Vlaams regeerakkoord, te verdedigen. En dat is de reden waarom we aan een gerenommeerd advocatenbureau gevraagd hebben om aandachtig te zoeken naar een stevige juridische onderbouw voor de maatschappelijk-politieke positie die we hebben en waarvan we ook geloven dat die in lijn ligt met het recht. We leven in een rechtsstaat. Het is een confronterende situatie dat de Raad van State daar een paar keer een uitspraak over gedaan heeft. We moeten daar niet flauw over doen: dat is niet comfortabel. Maar ik denk dat we met deze nieuwe juridische argumenten, die volgens mij belangrijk, geloofwaardig en steekhoudend zijn, opnieuw ons dossier goed kunnen onderbouwen en aan de andere kant proberen om via de lopende procedures ook die prejudiciële vraag te verkrijgen, waardoor het Grondwettelijk Hof zich nog meer fundamenteel kan uitspreken. Dat is het eerste kader.
Collega Warnez heeft dus gelijk: vanuit ons Vlaams perspectief hebben wij een zeer consistente en heel heldere houding. We weten allemaal dat de taalfaciliteiten historisch de bedoeling hadden om tijdelijk te zijn. Ondertussen is dat een continuüm. Ik denk dat de positie van nogal wat Vlaamse partijen is dat die tijdelijkheid nog altijd de filosofie is waarin ze geloven. Daarom pleiten sommige partijen ook voor de afschaffing van de faciliteiten en dergelijke. Maar ik begeef mij – en u mag me dat niet kwalijk nemen – binnen een duidelijk juridisch kader en ik probeer met respect voor de rechtsstaat te zoeken welke hefbomen ik heb om onze politieke positie ook juridisch te verankeren. Vandaar dat advies; dat advies heeft ons belangrijke instrumenten aangeleverd die eigenlijk de Raad van State moeten kunnen overtuigen om zijn positie bij te stellen en die ons hopelijk toelaten om de weg te vinden naar het Grondwettelijk Hof. Dat is, mijnheer Slootmans, kort de situatie waarin we ons op dit moment bevinden.
Twee, indien men op het terrein toch impliciet of expliciet bezig is met het aanleggen van taalregisters, dan wil ik de mensen die daar weet van hebben, daar een vermoeden van hebben of aanwijzingen voor hebben, oproepen om klacht in te dienen ter zake. We zijn zeer receptief voor klachten in deze zaak. Dat kan bij de bevoegde minister. Als het gaat over water-link, is de bevoegde minister minister Demir. Als het gaat over intercommunales, ben ik de bevoegde minister. Wij zijn receptief voor klachten en wij onderzoeken die ernstig. Meer nog, wij hebben de gouverneur gevraagd om ter zake een actieve rol te spelen op het terrein, om dus actief te gaan kijken of onze regelgeving ter zake op een juiste manier ingevuld wordt. Ik denk dus, mijnheer Slootmans, als er zulke zaken zijn: aarzel niet om die mensen aan te moedigen om ter zake een klacht in te dienen, te formuleren, contact te zoeken met de gouverneur of met ons. En dan zullen wij ter zake ook handelen.
Heb ik weet van het impliciete of expliciete bestaan van taalregisters? Ik kijk eens goed naar mijn twee medewerkers, die allebei zeer duidelijke lichaamstaal uiten die ik lees als: neen. Het kan ook gewoon een blik van verbazing zijn – dat maak ik vaak mee op het kabinet – maar ik denk dat hier de blik meer is dan alleen maar verbazing maar ook de uitdrukkelijke positie inneemt, namelijk neen. Ik denk dus dat we daar geen weet van hebben, noch expliciet, noch impliciet. We gaan dat verder ook goed blijven opvolgen.
De heer Slootmans heeft het woord.
Dank u, minister, en dank ook aan de collega’s om zich aan te sluiten bij ons pleidooi dat er inderdaad in Vlaanderen en ook in de faciliteitengemeenten maar één bestuurstaal is. Maar we mogen natuurlijk ook niet aan borstklopperij doen. We kunnen ons allemaal vrolijk maken over die interpretatie en ons Vlaams standpunt enerzijds, maar anderzijds is er wel de praktijk op het terrein. Ik wil collega Sminate er in die context op wijzen dat die taalregisters uiteraard bestaan. Ze zijn ook de aanleiding geweest voor de arresten van de Raad van State van vorig jaar, die intussen aanhangig zijn gemaakt door de faciliteitengemeentebesturen. Ik wil er inderdaad – u hebt het over de tijdelijkheid van die faciliteiten – op wijzen dat wij volgend jaar, 2023, zestig jaar faciliteiten gaan ‘vieren’, faciliteiten die er gekomen zijn als integratiebevorderende maatregel. Na zestig jaar mogen we er toch van uitgaan dat die integratie – want u bent ook minister van Samenleving en Integratie – voltooid is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.