Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het kwaliteitsrapport van het agentschap Zorg en Gezondheid
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Dalle.
De heer Anaf heeft het woord.
Minister, intussen bijna een maand geleden stelde het Vlaams Instituut voor Kwaliteit van Zorg (VIKZ) hier in het parlement de resultaten voor van het Vlaams Indicatorenproject voor de Woonzorgcentra in het jaar 2021. Op een aantal vlakken was er goed nieuws te melden ten opzichte van de jaren voor de coronacrisis: er werden iets minder bewoners gefixeerd, en net geen zes op de tien bewoners had een zorgplan, in plaats van 45 procent in 2016. Dat is een positieve evolutie. Ook de vaccinatiegraad tegen griep was gestegen. De pandemie zal daaraan allicht niet vreemd zijn. Tot daar het goede nieuws.
Ook ongeveer een op de veertig bewoners had in de week van 12 tot 18 november 2021 minstens één incident inzake medicatie. Dat is al veel, maar je ziet ook dat 61 procent van de woonzorgcentra in die periode zogezegd geen enkel medicatie-incident registreerden, waardoor in woonzorgcentra die dit wel registreerden, het eigenlijk bij gemiddeld 5 procent van de bewoners zou voorvallen. Met andere woorden: het zijn vreemde cijfers, zeker gezien de problemen die Zorginspectie hierrond vaststelt.
Andere indicatoren, zoals onbedoeld gewichtsverlies en doorligwonden, zijn ongeveer gelijk met eerdere metingen, terwijl zowel het aantal overlijdens als het aantal valincidenten in woonzorgcentra toeneemt, tegenover eerdere metingen.
Dat brengt mij tot de volgende vragen.
Hebt u kennis kunnen nemen van het sectorrapport? Hoe evalueert u de bevindingen?
Schetst het rapport volgens u een accuraat beeld van het werkelijke aantal medicatie-incidenten in woonzorgcentra? Zo neen, kunt u maatregelen nemen om de correcte registratie en melding van medicatie-incidenten, ook ten aanzien van het agentschap, te verbeteren? We hebben ook al een paar keer vastgesteld dat dit niet altijd gemeld wordt aan het agentschap.
Welke maatregelen zult u nemen om het aantal valincidenten in woonzorgcentra terug te dringen en om verdere verbeteringen te realiseren inzake opmaak van het zorgplan, het tegengaan van ernstig gewichtsverlies en ter preventie van doorligwonden?
Zult u het VIKZ versterken om zo meer gegevens omtrent kwaliteit van zorg te ontsluiten en de representativiteit hiervan voor de sector te versterken?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Zoals de collega al zei, stelde het Vlaams Instituut voor Kwaliteit van Zorg op dinsdag 11 oktober tijdens een symposium hier in het parlement de resultaten van het Vlaams Indicatorenproject voor Woonzorgcentra voor. Dat was voor 2021.
Tegenover de jaren voor de coronacrisis was er hierbij op drie punten goed nieuws te melden. Zo werden er iets minder bewoners gefixeerd, had net geen zes op de tien bewoners een zorgplan, in plaats van 45 procent in 2016, en was ook de vaccinatiegraad tegen griep gestegen. Tot daar het goede nieuws.
Ook ongeveer een op de veertig bewoners had in de week van 12 tot 18 november 2021 minstens één incident inzake medicatie. Dat is al veel, maar je ziet ook dat 61 procent van de woonzorgcentra in die periode zogezegd geen enkel medicatie-incident registreerden, waardoor in woonzorgcentra die dit wel registreerden, het eigenlijk bij gemiddeld 5 procent van de bewoners zou voorvallen. Met andere woorden: het zijn vreemde cijfers, zeker gezien de problemen die Zorginspectie hierrond vaststelt.
Andere indicatoren, zoals onbedoeld gewichtsverlies en doorligwonden, zijn ongeveer gelijk met eerdere metingen, terwijl zowel het aantal overlijdens als het aantal valincidenten in woonzorgcentra toeneemt, tegenover eerdere metingen.
Dat brengt mij tot de volgende vragen.
Hebt u kennis kunnen nemen van het sectorapport voor 2021? Hoe evalueert u de bevindingen?
Schetst het rapport volgens u een accuraat beeld van het werkelijk aantal medicatie-incidenten in woonzorgcentra? Zo neen, kunt u maatregelen nemen om de correcte registratie en melding van medicatie-incidenten, ook ten aanzien van het agentschap, te verbeteren?
Welke maatregelen zult u nemen om het aantal valincidenten in woonzorgcentra terug te dringen en om verdere verbeteringen te realiseren inzake opmaak van het zorgplan, het tegengaan van ernstig gewichtsverlies en ter preventie van doorligwonden?
Zult u het VIKZ versterken om zo meer gegevens omtrent kwaliteit van zorg te ontsluiten en de representativiteit hiervan voor de sector te versterken?
Minister Dalle heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ja, natuurlijk heb ik kennis kunnen nemen van het sectorrapport van de metingen van 2021 zoals opgesteld door het Vlaams Instituut voor Kwaliteit en Zorg. Ik heb het openingswoord daar trouwens ook mogen verzorgen. Het was bijzonder interessant om het kwaliteitsbeleid versterkt te zien met wat het VIKZ deze periode doet. In de woonzorgcentra worden al sinds 2016 kwaliteitsmetingen uitgevoerd aan de hand van verplichte indicatoren. Die dienen jaarlijks te worden geregistreerd op vastgezette tijdsstippen. Elk woonzorgcentrum krijgt daarvan een resultatenrapport, kan zich vergelijken met de sectorresultaten en kan aan de hand van die resultaten gerichte acties tot verbetering en borging van de kwaliteit nemen.
Het gaat wel over loutere zelfregistraties, waardoor het VIKZ eerder oordeelde dat die resultaten niet op het niveau van de individuele voorzieningen kunnen worden gepubliceerd. Wel hebben ze hun waarde als input voor kwaliteitsopvolging op het niveau van de sector en als intern kwaliteitsinstrument voor de woonzorgcentra.
Een volgende stap is deze metingen op een meer systematische en continue manier te verzamelen en op te volgen. Dit wordt door het VIKZ voorbereid door de dataregistratie en -collectie van deze en andere indicatoren te koppelen aan de registraties van de zogenaamde BelRAI Long Term Care Facilities (BelRAI-LTCF). De sectorbrede implementatie van die BelRAI-LTCF start vanaf juni 2023. Doelstelling is dat de resultaten op de indicatoren door het VIKZ kunnen worden verzameld via de BelRAI-LTCF-registraties. Dat moet ook toelaten om vervolgens de resultaten op een valide en betrouwbare manier transparant te communiceren en te vergelijken op het niveau van de individuele voorzieningen.
Het rapport schetst een beeld van het aantal medicatie-incidenten in overeenstemming met de definitie die voor deze meting werd gegeven en binnen de vorm van registratie van medicijnincidenten zoals vooropgesteld. Voor deze indicator spreekt men van medicijnincidenten zodra een van de volgende zaken heeft plaatsgevonden: het medicijn of de medicijnen werden niet gegeven, er werd een verkeerde dosering gegeven, het medicijn of de medicijnen werden op een verkeerd tijdstip gegeven, de toedieningswijze was verkeerd of de medicijnen werden verkeerd gegeven.
Een medicatieproces is een vrij complex gebeuren van opeenvolgende en met elkaar verband houdende deelprocessen en omvat meer dan de hier gemeten indicatoren. Het rapport geeft daarom geen accuraat beeld van het werkelijk aantal medicatie-incidenten omdat niet alle aspecten worden gemeten. Ook het meetproces op zich kan hiaten vertonen. Het betreft een zelfregistratie die door de mensen zelf gebeurt.
Bij gemiddeld 2 procent van alle bewoners werd gedurende de observatieperiode van een week in november 2021 zo’n gedefinieerd medicijnincident geregistreerd. 61 procent van de woonzorgcentra registreerde geen enkel medicijnincident gedurende die week. Internationale studies tonen aan dat het werkelijk aantal medicijnincidenten veel hoger ligt dan wat er effectief wordt gemeld.
In eerste instantie worden medicijnincidenten vaak niet opgemerkt en is er dus sprake van een onderdetectie. Daarnaast worden medicijnincidenten niet steeds gemeld, waardoor er ook een onderregistratie is. Om kwaliteitsverbetering te bewerkstelligen, moet dus op die beide punten worden gewerkt, zowel op de verhoging van detectie als op de verhoging van melding en registratie. De meldingsbereidheid moet ook worden gestimuleerd. Het geeft de kans eruit te leren, te kijken waar de zwaktes in het systeem zitten en die te verbeteren. Het is heel belangrijk dat er daarrond wordt gewerkt.
Er is ook het recente rapport van Zorginspectie dat de resultaten van opvolginspecties en klachtinspecties over het medicatiebeleid in woonzorgcentra bundelt. Minister Crevits heeft gevraagd om daarover een rapport te krijgen. We hebben ook meteen aangekondigd dat een dergelijk rapport van Zorginspectie voortaan jaarlijks zal worden gepubliceerd. Het geeft de woonzorgcentra meer inzicht in de implementatie en opvolging van het medicatiebeleid. Daarnaast biedt het ook beleidsinformatie waarmee we als Vlaamse overheid voorzieningen gericht kunnen responsabiliseren en ondersteunen. Er kan ook actief worden gewerkt aan een remediëringstraject door ons agentschap Zorg en Gezondheid.
Zoals gezegd, wordt niet elk medicatie-incident gemeld aan ons agentschap, omdat er waarschijnlijk medicatiefouten gebeuren die niet worden opgemerkt, maar ook omdat het melden pas verwacht wordt als het wordt gezien als een ernstige gebeurtenis. Een gebeurtenis is ernstig als de zorg en ondersteuning, de gezondheid, de veiligheid, de waardigheid of de integriteit van de zorggebruikers in het gedrang kan komen of daarop een ernstige impact kan hebben. Een medicatie-incident dat zich voordoet en waar gepast op gereageerd wordt door de zorgverleners, moet wel intern worden geregistreerd in de zorgvoorziening, maar hoeft niet altijd te worden gemeld aan het agentschap.
Het VIKZ heeft zich via bijkomende financiering met het Intermutualistisch Agentschap (IMA) en de mutualiteiten als doel gesteld om ook volgend jaar op dit vlak nieuwe indicatoren op te zetten, bijvoorbeeld in het kader van chronisch gebruik van psychofarmaca. Herinner u de discussie in de plenaire vergadering over de Panoreportage waarin het daarover ging.
Een aantal medicijnincidenten bij bewoners met een hogere zorgbehoevendheidsgraad kan mogelijk deels worden verklaard door het hogere aantal medicijnen die die groep bewoners gebruikt. De verklaring ligt deels mogelijk ook bij de multipathologie van die groep en de lagere participatiegraad aan het zorgproces, de lagere mondigheid, kortom: vele persoonskenmerken die inderdaad een hogere zorgzaamheid van de zorgverleners vereisen.
De algemene acties die we ondernemen in het kader van de verbetering van het medicatiebeleid zijn zeker ook van belang voor deze doelgroep.
Ik herinner in het bijzonder aan het belang van de rol van de coördinerend en raadgevend arts (CRA), waarover we het al hebben gehad in de plenaire vergadering, om het medicatiebeleid en bij uitbreiding het zorgbeleid in de woonzorgcentra te ondersteunen, en ook die van coördinerend adviserend apotheker (CAA). Daar is het pilootproject rond CAA in de woonzorgcentra toch ook niet onbelangrijk.
We blijven ook verder inzetten op procesbegeleiding zorg en welzijn in de woonzorgcentra vanuit het Vlaams Instituut Gezond Leven. Dit project zet in op procesbegeleiders die in woonzorgcentra onderbouwde preventiemethodieken aanreiken, onder andere rond het gebruik van psychofarmaca.
In samenwerking met het Expertisecentrum Dementie zetten we in op de referentiepersonen dementie in de woonzorgcentra en op het implementeren van het referentiekader dementie in de woonzorgcentra.
Er zijn ook vragen geweest over valpreventie bij ouderen en valincidenten verminderen. Dat vloeit voort uit de eerder geformuleerde Vlaamse gezondheidsdoelstelling over ongevallen in de privésfeer. De Vlaamse overheid erkent en subsidieert het Expertisecentrum Valpreventie Vlaanderen en het Vlaams Instituut Gezond Leven ter zake. Valpreventie voor bewoners in een woonzorgcentrum vraagt geen categorale benadering, wel een geïntegreerde. Preventiemaatregelen die gelden voor alle ouderen, gelden natuurlijk ook voor bewoners in de woonzorgcentra. Zorgverleners in het woonzorgcentrum moeten vanuit hun eigen functie en competenties en ook interdisciplinair een beleid uitwerken en realiseren om valincidenten zo veel mogelijk te voorkomen.
Specifiek in de woonzorgcentra wordt procesbegeleiding voor preventie gesubsidieerd. Het doel is om de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de bewoners te bevorderen, de kwaliteit van leven zo hoog mogelijk te houden en om de kennis over gezondheidsthema’s te verhogen en er ook expliciet aandacht aan te besteden. Het project kadert in de preventieve gezondheidsdoelstelling ‘Gezonder leven’.
Een eerste doelstelling bij het doorvoeren van een goed valpreventiebeleid is het melden van incidenten verhogen, zodat er gerichter kan worden ingegrepen waar nodig. Eerder onderzoek toonde aan dat er geen klinisch relevant verband gevonden werd tussen het aantal valincidenten en de prevalentie van fixatie. Er is ook nog een andere vraag over dat thema.
Voor val- en fractuurpreventie werd de basis gelegd in het draaiboek ‘Implementatieplan voor val- en fractuurpreventie in Vlaamse woonzorgcentra’, gebaseerd op de praktijkrichtlijn voor valpreventie. Dit wordt ook toegepast in de praktijk.
Navraag bij het Expertisecentrum Val- en fractuurpreventie leert dat initieel 55 woonzorgcentra ingeschreven waren in het project procesbegeleiding voor het thema valpreventie. Door de coronacrisis, personeelsuitval en directiewissels heeft dit project echter een tijdje on hold gestaan. Vandaag zijn er 28 woonzorgcentra opnieuw actief aan de slag met het project. Eén woonzorgcentrum heeft het traject volledig afgerond. Er wordt verwacht dat dit aantal uiteraard zal toenemen. Het project is dan ook tot in 2028 verlengd. Aangezien dit project maar een relatief klein aantal woonzorgcentra betreft en zich nog maar in de beginfase situeert, kan er niet worden verwacht dat dit reeds resultaten oplevert op het niveau van de hele sector. Dat spreekt voor zich.
Voor onbedoeld gewichtsverlies bestaan een gelijkaardig procesbegeleidingstraject en gepaste kwaliteitsindicatoren.
Daarnaast is het aangewezen verder in te zetten op een gestructureerde kwaliteitsmeting en -opvolging. Resultaten uit de verschillende sectoren van het VIKZ tonen aan dat het meten en transparant communiceren van kwaliteit van zorg werkt. Ze ondersteunen en zetten de voorzieningen aan om gerichte acties voor kwaliteitsborging en -verbetering op te zetten.
De verplichting BelRAI-LTCF te gebruiken als zorgplanningsinstrument vanaf juni 2023 voor elke nieuw opgenomen bewoner, zal de inhoud en kwaliteit van het zorgplan structureren en professionaliseren.
Over verschillen tussen provincies wat betreft fixaties, valincidenten en griepvaccinatie, kunnen we vaststellen dat we een relatie zien, maar dat er nog niet noodzakelijk een oorzakelijk verband is. De verklaring is moeilijk te achterhalen en is ook minder relevant gezien de provincie niet meteen een organisatieniveau is waarop effectief kan worden gestuurd op het vlak van kwaliteitsverbetering.
Een noodzakelijke volgende stap is dat de metingen op een meer systematische en continue manier worden verzameld en opgevolgd. Dat is ook bij het VIKZ een absolute prioriteit.
De Vlaamse Gemeenschap sloot een beheersovereenkomst met het VIKZ, die eind 2023 ten einde loopt. Naar aanleiding daarvan en de ontwikkelingen van een nieuw Kwaliteitsdecreet wordt nagedacht over de toekomstige rol en positie van het VIKZ.
In het ontwerp van Kwaliteitsdecreet krijgt responsabilisering van zorg- en welzijnsactoren die gericht is op het meten van outcome op het vlak van kwaliteit, een centrale plaats. Valide kwaliteitsindicatoren spelen daarbij een belangrijke rol. Het VIKZ kan zeker een partnerorganisatie zijn voor de Vlaamse overheid voor de uitvoering van dit Kwaliteitsdecreet, specifiek voor kwaliteitsmeting en -rapportering.
De heer Anaf heeft het woord.
Dank u wel voor uw uitgebreid antwoord, minister.
Ik wil op één aspect nog wat verder ingaan, over de medicatie-incidenten. U geeft aan dat het werkelijk aandeel medicatie-incidenten wellicht veel hoger ligt, door onderdetectie enerzijds en onderregistratie anderzijds. Ik denk dat we dat allemaal samen kunnen vaststellen. We hebben dat ook gezien bij de insulinecases. U geeft aan dat ze het bij ernstige gebeurtenissen eigenlijk wel moeten melden en dat dat niet altijd wordt gedaan. Maar we hebben daar gemerkt dat zelfs bij een dodelijk incident met een overdosis insuline, de melding niet automatisch gebeurd was. Ik denk dat daar inderdaad nog veel werk aan de winkel is.
U geeft ook aan dat er op beide aspecten gewerkt moet worden, zowel aan de onderdetectie als aan de onderregistratie. We komen er straks, in mijn volgende vraag om uitleg, ook nog een stukje op terug, maar ik zou u toch al de vraag willen stellen: hoe wilt u dat dan aanpakken? Welke stappen wilt u samen met uw diensten zetten om ervoor te zorgen dat op die beide aspecten inderdaad vooruitgang wordt geboekt? Vanzelf gaat het niet komen. Ik denk dat het inderdaad belangrijk is om op die twee aspecten echt een beleid te voeren, zodat die meer op de radar komen en er dus ook veel beter op kan worden toegezien.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw uitgebreid antwoord.
U spreekt inderdaad van onderdetectie en onderregistratie. Ik ben daar zeker en vast ook van overtuigd. Hetzelfde geldt voor de valincidenten. Vaak is daar ook een onderregistratie. En ik denk dat het heel belangrijk is dat, wanneer Zorginspectie langsgaat, die op al die punten eerst en vooral goed inspecteert, maar daarna ook hercontroleert. We zien vaak dat dat toch ook wel een probleem is. Ik stel vast dat bij woonzorgcentra waar tekorten worden vastgesteld, onder andere rond bijvoorbeeld medicatiegebruik, die hercontrole eigenlijk ofwel niet gebeurt ofwel veel te laat gebeurt. Dan blijf je natuurlijk met hetzelfde probleem zitten. Ik denk dat dat juist iets is dat toch wel zeker een verbetering kan bevatten en mijn vraag is dan ook: wat gaat u doen ten aanzien van Zorginspectie opdat die evaluatie beter gebeurt, maar ook de hercontrole?
De heer De Reuse heeft het woord.
Minister, de verschillende incidenten waarnaar de collega’s ook al verwezen de afgelopen jaren, tonen hoe belangrijk het is dat er volop wordt ingezet op kwaliteit van zorg. En enige tijd geleden hebt u het rapport van het VIKZ hier in dit parlement voorgesteld, maar bij die voorstelling kwam dan ook de bezorgdheid vanuit de sector over het nieuwe Kwaliteitsdecreet naar boven. Het doel van dat decreet zal inderdaad zijn: ervoor zorgen dat er meer tijd aan de patiënt gegeven kan worden. Maar dat mag er niet toe leiden – en daar zit nu net het punt van bezorgdheid – dat er meer administratieve taken zullen zijn.
Mijn korte vraag hierbij is dus: hoe loopt het overleg met de sector over de inhoud van het Kwaliteitsdecreet – nodig voor het draagvlak –, en niet over de uitvoering en de opvolging, waar u daarnet al naar verwees en waarvan u zei dat u eventueel verder met het VIKZ in zee zou gaan? Wanneer denkt u te kunnen landen met dit nieuwe Kwaliteitsdecreet?
Mevrouw Geerinckx heeft het woord.
Ik wil graag ook even aanvullen.
Het is inderdaad zo: meten is weten. Dat is wel zo, maar de manier waarop we meten, is nog steeds een uitdaging. Ik wil toch graag twee aspecten opnieuw in de verf zetten. Tijdens de plenaire vergadering hebben we het gehad over die medicatieveiligheid en wat daar zo belangrijk aan was, was toch die interdisciplinaire aanpak om een goed medicatiebeleid in de woonzorgcentra te garanderen. Het is en blijft toch belangrijk dat de huisarts over medicatiegebruik in overleg gaat en kan gaan met bewoner, familie en het voltallige zorgteam. Dat is moeilijk om te meten, maar het is toch wel belangrijk om die dialoog in te bouwen. De coördinerend arts en ook de apotheker moeten daar zeker en vast hun rol in kunnen vervullen. Ik wil u vragen daar blijvend aandacht aan te geven.
Een tweede aspect dat ik belangrijk vind om toch ook opnieuw te benadrukken en er aandacht aan te geven, is: u kunt meten, u kunt weten, en het blijft een uitdaging, maar ook de tevredenheid van bewoners moet toch mee in overweging genomen worden. Verslagen van Zorginspectie blijven soms een beetje hangen in procedures en het aanvinken van zaken. Ik denk dat het belangrijk is toch nog de essentiële informatie die we kunnen inwinnen via de partners die daar aanwezig zijn in die woonzorgcentra, mee in beeld proberen te brengen en ervoor te zorgen dat dat vergelijkbare info wordt, zodat men niet enkel en alleen de vinkjes heeft, maar ook bredere zorg in kaart kan brengen.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Minister, ik heb nog een heel korte bijkomende vraag.
De cijfers in het rapport worden nu opgesplitst per provincie, en we zien dat daar eigenlijk toch wel verschillen tussen zitten. Misschien zou het ook interessant zijn om naar de toekomst toe te kijken of er verschillen zitten in de grootte van de voorziening – kleine en grote voorzieningen – en de uitbatingsvorm van bepaalde voorzieningen. Ik denk daarbij aan commerciële vzw’s en openbare. U hebt het antwoord gegeven dat u naar de toekomst nog bijkomende accenten zou leggen in de registratie. Misschien is dat ook wel een relevant gegeven.
Minister Dalle heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, ik dank jullie voor de verschillende vragen.
We stellen inderdaad vast dat er onderdetectie en onderregistratie is. Dat is een realiteit. Dat valt, zeker wat onderdetectie betreft, niet volledig uit te sluiten. Dat is iets waaraan je hard moet werken. Op dat vlak rekenen we op het VIKZ, zeker wat onderregistratie betreft. Dat is een deel van hun taak. De koepels zitten daarin. We proberen alle woonzorgcentra te stimuleren om beter te registeren.
Collega Saeys, voor Zorginspectie is de controle van het medicatieproces zeer belangrijk. Dat is ook de reden waarom we onmiddellijk nadat het rapport werd opgeleverd, enkele weken geleden, hebben gezegd dat zo’n jaarlijks rapport voor ons noodzakelijk is. Met andere woorden: we willen dat jaarlijks op gezette tijdstippen herhalen.
Collega De Reuse, wat betreft het Kwaliteitsdecreet dat werd besproken op de Vlaamse Raad voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (WVG), gaan we op korte termijn in gesprek met de raad over een advies om daarin vooruitgang te boeken.
Het punt rond het afvinken en het rekening houden met het standpunt van de bewoner vind ik bijzonder belangrijk. In mijn toespraak bij het VIKZ heb ik daar de nadruk op gelegd. Alle indicatoren zijn immers belangrijk. De kwaliteit op al die zaken moet worden gemeten en moet worden opgevolgd. Maar ik heb ook de vraag gesteld wie allemaal de film ‘La meglio gioventù’ heeft gezien. Misschien kan ik hier ook even peilen naar wie allemaal die film heeft gezien. La meglio gioventù is een Italiaanse film van bijna twintig jaar geleden. De film bevat een passage waarin een van de twee hoofdrolspelers, Nicola, die uiteindelijk psychiater is geworden, door zijn professor wordt beoordeeld. De professor zegt dat hij hem normaal 18 op 20 zou geven, maar dat hij vanwege zijn ‘il quoziente di la simpatia’, het quotiënt van de sympathie, 20 op 20 krijgt. Want voor iemand die actief is in de zorg, is dat iets essentieels. Hij verwees naar het Griekse ‘sumpathein’, samen meeleven en meelijden. Dat is ongelooflijk belangrijk. Dat komt vandaag niet voor in de indicatoren die worden gemeten, maar het is wel essentieel dat elke zorgkundige, elke medewerker in de woonzorgcentra, maar evengoed in andere zorgsectoren, die mentaliteit van ‘simpatia’ heeft. In die zin ben ik het helemaal met u eens dat daar ook naar moet worden gekeken.
Wat betreft het verdere detail dat zou moeten worden gegeven, vind ik het zeker interessant om dat te bespreken met de sector. Vandaag hebben we het onderscheid tussen groot en klein, publiek en privaat, non-profit en overheid niet. We kunnen met de sector bekijken of we dat gedetailleerder kunnen registreren.
De heer Anaf heeft het woord.
Die onderregistratie zit volgens mij niet zozeer in het feit dat men het niet registreert in het woonzorgcentrum, maar wel dat men het niet voldoende doorgeeft aan het agentschap zodat er kort op de bal kan worden gespeeld.
Maar goed, de discussie daarover zullen we wellicht nog vaak voeren in deze commissie.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.