Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over het delen met de lokale besturen van de gegevens van kansarme gezinnen
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Crevits.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, collega’s, het nieuwe themarapport van het agentschap Opgroeien ‘Gezinsinkomen en (kans)armoede’ geeft een beeld over het aantal kinderen dat opgroeit in een gezin met beperkte materiële en financiële middelen.
De kansarmoede-index 2021 voor het Vlaamse Gewest bedraagt 12,71 procent en ligt 0,9 procent lager dan in 2020. In Antwerpen ligt de index met 16,1 procent het hoogst, in Vlaams-Brabant het laagst, met 7,6 procent. De kansarmoede-index bij kinderen van wie de moeder bij haar geboorte niet de Belgische nationaliteit had, ligt met 30,2 procent heel wat hoger dan de 5,2 procent bij kinderen met een moeder van Belgische origine. Kansarmoede doet zich meer voor in steden dan in kleinere gemeenten. In de grootsteden wordt bijna een op de vier kinderen in kansarmoede geboren, in de centrumsteden is dat 17,1 procent. Kansarmoede komt veel minder voor op het platteland: 7,2 procent. Kansarmoede heeft vooral te maken met een beperkt inkomen en met een laag opleidingsniveau van de ouders.
Er is in 2021 een verhoogd armoederisico bij 8 procent van de kinderen onder de 18 jaar. De subjectieve armoede bedraagt in deze groep 10 procent. Bij jongvolwassenen tussen 18 en 24 jaar zou de situatie iets beter zijn.
De armoedesituatie in Vlaanderen is schrijnend, minister. Uit de recente grote peiling van Het Laatste Nieuws blijkt dat een groot deel van de Vlamingen momenteel amper genoeg geld heeft om elke maand rond te komen. In Vlaanderen gaat het maar liefst over 41 procent van de bevolking.
Hierbij heb ik de volgende vragen, minister.
Welke conclusies trekt u uit de nieuwe kansarmoedecijfers van het agentschap Opgroeien? Welke beleidsmatige gevolgen krijgen deze conclusies?
Op welke manier zult u de grootsteden ondersteunen in het terugdringen van kansarmoede? Onderkent u de noodzaak om samen te werken met lokale besturen? Op welke manier gebeurt dit momenteel?
Hoe verklaart u de zeer grote kloof in kansarmoede tussen kinderen met een allochtone en autochtone moeder? Zult u minister Brouns aansporen om voor allochtone vrouwen een activeringsstrategie richting arbeidsmarkt te voorzien?
Zult u deze cijfers meenemen in een nieuwe evaluatie van het groeipakket, meer bepaald voor de sociale toeslag en de schooltoelage? Hoe evalueert u de efficiëntie van de sociale toelagen in het terugdringen van het armoederisico?
Gaan de bevindingen in dit rapport meegenomen worden door de verschillende beleidsdomeinen met betrekking tot de acties geformuleerd in het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding (VAPA)?
Bent u bekend met het vermelde onderzoek van Het Laatste Nieuws? Hoe interpreteert u de bevindingen?
De heer Veys heeft het woord.
De vraag gaat over een Vooruitvoorstel dat we al sinds 2018 naar voren brengen en gaat over de kinderarmoederisicocijfers van Kind en Gezin. Het voorstel is het voorstel van decreet nr. 870 inzake onder meer de gegevensdeling tussen het agentschap Opgroeien en de lokale besturen, dat op 2 februari 2022 werd aangenomen in de plenaire vergadering en op 11 maart bekendgemaakt in het Staatsblad. Ik was daar toen heel erg blij mee, ik ben daar nog steeds blij mee, omdat dat natuurlijk een situatie was die al lang rechtgezet kon worden. Die cijfers bekijken namelijk indicatoren bij gezinnen waarop een lokaal bestuur weinig vat heeft. Maar ik denk dat heel veel lokale bestuurders hier weten dat als die cijfers verschijnen, je een debat hebt in de gemeenteraad, waarbij er gezegd wordt: ‘En uw armoedebestrijdingsbeleid doet er niets aan’. Dat was eigenlijk de ongezonde situatie, dat het agentschap Opgroeien wist wie de gezinnen waren met een risico op armoede, terwijl de lokale besturen er continu naar op zoek waren om aan armoedepreventie te kunnen doen. Het is op zich een goede zaak dat die gegevensdeling door deze meerderheid mogelijk gemaakt is.
In de week van 6 juni werden de nieuwe kansarmoedecijfers vrijgegeven. Alle gemeenten kunnen nagaan hoeveel kinderen van 0 tot 3 jaar in hun gemeente opgroeien in kansarmoede. Maar zij kunnen nog steeds niet aan die cijfers komen – daar heb ik althans geen indicatie voor. Er is vandaag nog geen samenwerkingsovereenkomst tussen enige gemeente en Kind en Gezin gesloten, voor zover ik weet.
Daarom heb ik de volgende vragen. Waarom heeft het agentschap Opgroeien deze gegevensdeling nog niet mogelijk gemaakt? Wat wordt er nog van de lokale besturen verwacht vooraleer ze die gegevens kunnen ontvangen? Wanneer zullen lokale besturen toegang kunnen krijgen tot deze gegevens? Hebt u de ambitie om dat binnen een bepaalde timing voor een bepaald aantal gemeentes mogelijk te maken of niet? Het liefst voor de driehonderd, neem ik aan.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijn ambities zijn ongelofelijk, collega Veys, zeker nu de windpokken gepasseerd zijn.
Het is een belangrijke vraag, ik probeer op alle onderdelen apart te antwoorden.
De dalende kansarmoedecijfers zijn op zich een voorzichtig goede zaak. Maar zoals jullie beiden hebben gesteld, wordt het leven duurder, en dat treft degenen die minder inkomen hebben nog meer dan degenen die er meer hebben. Ik kan dus zeker niet het signaal geven dat we op het vlak van armoedebestrijding gerust mogen zijn en op onze twee oren kunnen slapen – al is dat technisch gezien bijzonder moeilijk.
U kunt in ons VAPA lezen welke acties in elk beleidsdomein al zijn genomen en nog te nemen zijn. Mogelijk zullen we ook moeten bekijken welke acties we kunnen versterken. Wat Welzijn betreft, weet u dat het groeipakket bijvoorbeeld belangrijk is om koers te houden.
Wat betreft de grootsteden: ook de lokale besturen hebben inderdaad een belangrijke rol. Toen de Vlaamse Regering op vraag van het Vlaams Parlement extra middelen uittrok voor armoedebestrijding in het kader van corona, ging niet voor niets 30 van de 45 miljoen euro naar de lokale besturen. Ook inhoudelijk wordt in heel veel dossiers samengewerkt met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG).
Terecht wordt door de parlementsleden opgemerkt dat kansarmoede vooral wordt gelinkt aan een beperkt inkomen en een laag opleidingsniveau. Ik ben het met u eens dat op beide sporen moet worden ingezet om zowel op korte als op lange termijn oplossingen te bieden. De collega’s hebben echter ook verantwoordelijkheden, collega Wouters. Collega Weyts zal u kunnen toelichten welke maatregelen er op het vlak van toegankelijk en kwaliteitsvol onderwijs worden genomen. Bij mij ligt de focus op het versterken van zijinstroom, waarbij we effectief ook kijken naar doelgroepen die vandaag minder participeren aan opleiding of arbeidsmarkt. Op korte termijn is tewerkstelling een belangrijke hefboom om uit de armoede te geraken. Ik wil gerust achter de veren van collega Brouns zitten, maar ik weet dat hij zeer actief inzet op het wegwerken van drempels in trajecten naar werk voor alle mensen die ver van de arbeidsmarkt staan.
Niet eerder dan gisteren las ik een advies van de Hoge Raad voor Werk, waarin wordt gesteld dat er massieve actie zal moeten worden gevoerd om mensen die vandaag niet actief zijn op de arbeidsmarkt, daarnaartoe te halen. Dat is een verantwoordelijkheid van ons allen.
Collega Wouters legt de link tussen kansarmoede en het groeipakket. De kansarmoedecijfers slaan evenwel, collega, op meer dan inkomen alleen. Een gezin wordt door Kind en Gezin als kansarm beschouwd als het op minstens drie van de volgende criteria zwak scoort: het beschikbaar maandinkomen, de opleiding van de ouders, de arbeidssituatie van de ouders, het lage stimulatieniveau, en huisvesting en gezondheid. Het is dus veel meer dan inkomen alleen, maar uiteraard is het groeipakket daar relevant, dat heb ik al gezegd. De impact van de sociale toeslagen uit het groeipakket op het armoederisico werd enkele jaren geleden door de KU Leuven grondig bestudeerd en becijferd. De resultaten daarvan kunt u online terugvinden.
Wat het VAPA betreft, zijn we momenteel halfweg. De tussentijdse evaluatie en bijsturing is lopende en tegen eind september zal die klaar zijn. De oefening gebeurt door alle ministers van de Vlaamse Regering en voor mij is dit rapport een belangrijke bron van gegevens om die evaluatie te maken. Natuurlijk is collega Dalle verantwoordelijk om het op te maken. De coördinerende minister van Armoedebestrijding neemt in het kader van de evaluatie en bijsturing van het VAPA zijn verantwoordelijkheid ten volle op.
Collega Veys, wat betreft uw vragen omtrent gegevensdeling: ik begrijp dat u ongeduldig bent, dat ben ik ook. Het is de West-Vlaamse aard, denk ik.
U hebt terecht gezegd dat de basis wordt geboden in de wijziging van het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Opgroeien regie, wat de gegevensdeling met het OCMW en de samenwerking met de kraamklinieken betreft. De wijziging werd door het Vlaams Parlement goedgekeurd op 4 februari 2022 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 11 maart 2022. Dat is natuurlijk nog niet lang geleden. Het betreft hier de individuele gegevens die vanuit de individuele lokale dienstverlening kunnen worden doorgegeven onder bepaalde voorwaarden. Dat is luik nummer één.
Daarnaast is er een decreetswijziging nodig om de persoonsgegevens uit het groeipakket te kunnen delen met de lokale besturen. Dat is luik nummer twee, en daar vraagt u specifiek naar. Hiervoor zijn we het stadium van de eerste en de tweede principiële goedkeuring vanuit de Vlaamse Regering gepasseerd. De wijziging ligt nu voor bij de Raad van State.
Ik herhaal het nog een keer: de persoonsgegevens van het groeipakket moeten enerzijds worden gedeeld met de lokale besturen. Dat kunnen we nog niet doen, omdat de decreetswijziging nog in het parlement moet worden goedgekeurd. Anderzijds is er de individuele gegevensdeling tussen OCMW-kraamklinieken, waarvoor we alles al hebben goedgekeurd in het parlement. Dat is gepubliceerd in het Staatsblad. Er zijn dus twee luiken die moeten passeren.
Lokale besturen kunnen wel al een budgettaire inschatting maken over de maatregelen die zij overwegen op basis van de lokale dashboards. Die lokale dashboards worden wel al ter beschikking gesteld vanuit Opgroeien. Om zoekwerk uit te sparen, kunt u gewoon 'groeipakket' en ‘lokaal’ intikken in Google, dan vindt u deze dashboards. Die zijn ook interactief.
Wat kunnen we nog verwachten? Wat het delen van persoonsgegevens vanuit het groeipakket betreft wordt er van een lokaal bestuur verwacht dat er een lokale beslissing is genomen die aantoont dat de gegevens nodig zijn om een lokaal voordeel of tegemoetkoming te kunnen toekennen aan gezinnen. De beleidskeuze ligt dus in handen van het lokale bestuur en als ze dat doorgeven, kunnen de identificatiegegevens worden bezorgd. Het doorgeven van identificatiegegevens vanuit individuele lokale dienstverlening is onderworpen aan specifieke bepalingen.
Inhoudelijk zullen er tussen het lokaal team Kind en Gezin en het OCMW samenwerkingsakkoorden worden gemaakt. Die akkoorden bevatten afspraken over de gegevens die worden meegedeeld, aan wie ze worden meegedeeld, wat het doel is, wat er met de gegevens gebeurt en wat het gezin mag verwachten na de aanmelding bij het OCMW. Op die manier kan de uitwisseling voor alle partijen in alle transparantie verlopen en waar de General Data Protection Regulation (GDPR) wordt gerespecteerd. Dat is ook belangrijk.
De gegevens uit het groeipakket zullen toegankelijk zijn vanaf de definitieve goedkeuring van het voorstel tot decreetswijziging, dat momenteel voorligt bij de Raad van State.
Voor de lokale besturen die zelf aangesloten zijn bij Digitaal Vlaanderen, zullen de gegevens beschikbaar zijn via de gegevensstroom ‘GeefKindVoordelen’. Voor kleinere gemeenten, die niet aangesloten zijn bij Digitaal Vlaanderen, zal de toepassing maximale gegevensdeling tussen administraties (MGDAG) Online de gegevens van het groeipakket ontsluiten. Dat kan onmiddellijk na de decretale goedkeuring.
Het agentschap Opgroeien en de VVSG werken goed samen om dat allemaal voor te bereiden, in sjablonen te voorzien en ervoor te zorgen dat alle nodige formaliteiten zo vlot mogelijk kunnen verlopen.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Ik dank u voor uw uitgebreide antwoord, minister.
Vragen over armoede staan heel vaak op de agenda in deze commissie en ook in de plenaire vergadering. De eerste vraag vandaag was trouwens ook een armoedegerelateerde vraag. We hebben al heel wat positieve antwoorden gekregen van minister Dalle, die nu bevoegd is voor de armoedebestrijding.
Minister, ik heb nog een concrete vraag. Kwetsbare gezinnen kunnen worden geholpen door gezinscoaches. Dat staat ook in het regeerakkoord. Maar we zijn daar nog altijd op aan het wachten. Kunnen die gezinscoaches niet vervroegd worden ingevoerd zodat ze op het terrein het verschil kunnen maken?
De heer Veys heeft het woord.
Minister, u hebt gelijk over mijn ongeduld. Ik heb collega De Rudder bijna gestalkt om te weten wanneer het voorstel van decreet zou worden goedgekeurd. Mijn ongeduld is een beetje aan het omslaan in ongeloof. Ik weet dat dit voor uw fractie gevoelig ligt, maar tenzij ik me vergis, is het niet mogelijk om de armoederisicocijfers van Kind en Gezin mee te delen aan de lokale besturen. U hebt het alleen gehad over gegevens uit het groeipakket. Tenzij ik het verkeerd heb begrepen, maar dan heb ik ook het voorstel van decreet niet echt goed verstaan. Een collega van de meerderheid heeft me toen verzekerd dat Kind en Gezin alle gemeentebesturen zal aanschrijven en dat ze een protocol zullen kunnen afsluiten. Dat kan dus niet voor die armoederisicocijfers van Kind en Gezin, en daar gaat het net om. Ik vind dat eerlijk gezegd nogal straf. Kunt u dat verduidelijken?
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
We wilden in het decreet de gemeenten de mogelijkheid geven om een samenwerkingsovereenkomst af te sluiten, zoals we ook tijdens de coronacrisis gedaan hebben, zodat ze aan cijfers konden geraken. Dat waren ook de cijfers van Kind en Gezin, zoals de minister aangaf. Normaal gezien gaf dat decreet dat het parlement heeft goedgekeurd, de mogelijkheid … De minister heeft gezegd dat het agentschap de samenwerkingsovereenkomsten nog moest opmaken en die ter beschikking stellen van de gemeenten. Dat betreft volgens mij geen privacygevoelige gegevens meer. Ik weet dat niet zeker over de gegevens waar u naar verwijst. Het goedgekeurde decreet zou normaal gezien volgens het antwoord van de minister kunnen worden uitgevoerd als de samenwerkingsovereenkomsten aan de gemeentebesturen ter beschikking worden gesteld. Dat is tot nu toe nog niet gebeurd.
Mevrouw Verheyen heeft het woord.
Voorzitter, ik wil twee zaken aanhalen. Ten eerste, wat betreft de dalende armoedecijfers wijzen de cijfers, de statistieken, de grafiek van de tendensen doorheen de jaren op een kentering. Ik hoop dat die kentering structureel is en dat het een continu dalende tendens zal zijn. Maar we moeten daar voorzichtig in zijn, ook gezien de huidige energiecrisis.
Maar ik wil iets aanhalen dat ik al een paar keer heb herhaald. Er wordt hier door sommige collega’s in de commissie een beeld geschetst van een koud en kil Vlaanderen, alsof we net geen derdewereldland zijn. Dat beeld wil ik met klem tegenspreken. De cijfers sterken ons daarin.
In verband met het tweede luikje over de gegevensdeling hoor ik u graag zeggen, collega Veys, dat het een voorstel was van Vooruit. Maar je hebt denken en doen. Wij hebben gedaan, denk ik. Maar goed, het is een grapje. Maar het siert u ook wel dat u ernaar vraagt. En ik heb er begrip voor dat de uitvoering op het terrein tijd vraagt, omdat er privacywetgeving mee gemoeid is. Collega Veys, u weet dat dat allesbehalve evident is. De mensen van de administratie hebben maar twee handen. Maar als medehoofdindiener en schepen van Welzijn in mijn eigen gemeente wil ik natuurlijk niet liever dan dat dat zo snel mogelijk tot uitvoering komt.
Minister, ik heb ten slotte nog een vraagje. Bent u bereid om die lokale besturen en OCMW’s breed in kennis te stellen van de mogelijkheid om gegevens op te vragen en van wat ze allemaal moeten doen? Ik denk dat er daarover nog wat verwarring en onduidelijkheid bestaat.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik probeer hier zo helder mogelijk te antwoorden. Maar soms is het voor mij ook niet helemaal helder, zeker wanneer ik collega Veys hoor.
Ik probeer het schema nog eens mee te geven. Het antwoord op de vraag of identificatiegegevens van gezinnen die ondersteuningsnoden hebben, kunnen worden doorgegeven, is: ja. Dat was uw vraag. De basis is de wijziging van het decreet van 30 april die we allemaal hebben goedgekeurd. Dat is dus in orde.
Maar dat gaat altijd over individuele gegevens die vanuit individuele lokale dienstverlening onder bepaalde voorwaarden kunnen worden doorgegeven. Het gaat dus over individuele kwesties. Collega De Rudder verwees er al naar dat je daarvoor een samenwerkingsovereenkomst moet hebben. Dat is mogelijk. En mocht er worden getalmd met de mogelijkheid om die samenwerkingsovereenkomst te sluiten, dan zal ik dat opnemen. Oké? Dat is lijst nummer één.
Lijst nummer twee zijn de persoonsgegevens uit het groeipakket. Die zijn ook heel belangrijk. De regering heeft hierover al twee keer een ontwerp van decreet goedgekeurd. Dat komt ook naar het parlement. Hier willen we een automatische gegevensuitwisseling mogelijk maken.
Het wordt dus mogelijk op twee fronten, maar het ene is via het ene decreet geregeld en het andere via het andere decreet.
De kansarmoede-index wordt opgemaakt door de consultatiebureaus. Al die precieze gegevens kun je niet zomaar geven, maar individueel kan dat wel.
Uw derde vraag, of het al dan niet gaat over de gegevens van die consultatiebureaus, moet ik navragen. Je hebt het ene decreet en het andere, dat is helder voor mij.
Voor mij is het simpel: alles wat de lokale besturen nodig hebben, moeten ze kunnen krijgen, GDPR-proof uiteraard. We hebben straks twee decreten die worden goedgekeurd. Ik herhaal dat, mocht er worden getalmd, we ervoor moeten zorgen dat die samenwerkingsovereenkomst in orde komt. Collega De Rudder verwees er ook naar.
Uw vraag over de consultatiebureaus en de kansarmoede-index moet ik bekijken, omdat dat volgens mij iets anders is en niet onder die twee decreten valt.
Was dat helder?
Dat zullen we straks horen.
Mevrouw Wouters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb geen bijkomende vragen.
Collega Veys, alles duidelijk?
Minister Crevits heeft het woord.
De kansarmoede-index is op gemeentelijk niveau beschikbaar, maar niet alle gezinnen daarachter.
Maar dat is net wat we vragen. En minister Beke zei net dat dat in dit decreet zou gebeuren. Hij zei een jaar geleden, voor het zomerreces, dat het ter indiening klaarlag in het parlement en begin dit jaar werd het goedgekeurd. Ik weet het heel goed. Ik was kabinetschef van de stad Kortrijk toen wij in een project de uitwisseling van die gegevens – wie zijn de mensen achter de cijfers? – konden realiseren. Dat project staat vermeld in de toelichting bij het voorstel van decreet. Er staat niet bij dat het van de stad Kortrijk is, want zo correct zijn we wel, mevrouw Verheyen. Maar goed, ik zal het onthouden als we nog eens iets van de meerderheid mee goedkeuren.
Een lokaal bestuurder uit Zuid-West-Vlaanderen had toen Kind en Gezin gecontacteerd, waarop Kind en Gezin had gezegd dat het protocol nog niet op punt stond. Minister, wanneer zullen we die cijfers kunnen uitwisselen? Het is immers mogelijk op basis van het decreet. En wat is de timing? Kunnen wij ervan uitgaan dat tegen volgend jaar, als die nieuwe cijfers verschijnen in juni, zoveel mogelijk lokale besturen daar toegang tot krijgen om hun preventief armoedebeleid op af te stemmen?
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.