Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Gryffroy heeft het woord.
Iedereen weet het: Vlaanderen is een land van kmo’s. De Vlaamse Regering ondersteunt en stimuleert de ondernemerscultuur in Vlaanderen met het oog op de groei van onze kmo’s. Dat doet men onder meer door de eventuele drempels voor de dienstverlening en de ondersteuning te verlagen en kmo’s te stimuleren om gebruik te maken van de steunmechanismen. Daarnaast ligt de focus eveneens op Europese programma’s voor onderzoek en innovatie.
De analyses toonden aan dat het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) steeds meer de kmo’s bereikt. Van alle ondernemingen die VLAIO in 2019 ondersteunde, waren drie op de vier kmo’s. Van de 200 miljoen euro subsidies werd 60 procent toegekend aan kmo’s en 40 procent aan grote ondernemingen. Tien jaar daarvoor was dat nog netjes omgekeerd, we zijn dus op de goede weg. De minister gaf toen aan dat het de ambitie is om deze tendens verder te zetten en jaarlijks steeds meer kmo’s te ondersteunen.
We hebben nu het VLAIO-rapport bekeken van 2021. Daar zit natuurlijk een coronajaar in, dus nemen we het gedeelte van de coronasteunmaatregelen even niet mee. De kmo-portefeuille nemen we ook niet mee, want dat gaat over een vrij groot budget. Als we die twee specifieke maatregelen eruit halen, stellen we vast dat het merendeel van de directe steun aan ondernemingen, ongeveer 44 procent, naar grote ondernemingen ging, 34 procent ging naar de kleine ondernemingen en 8 procent naar de middelgrote ondernemingen. Een 42 procent van de directe steun aan ondernemingen ging dus naar kmo’s, terwijl we in 2019 nog op 60 procent zaten. We zitten dus met een kleine daling als het gaat over kmo’s.
Natuurlijk is er het corona-aspect, waardoor het misschien wat moeilijker wordt om te vergelijken. Daarom heb ik de volgende vragen:
Hoeveel kmo’s heeft VLAIO bereikt in 2021 en hoeveel euro werd in totaal toegekend?
Hoe zult u de doelstelling realiseren om in 2022 procentueel weer meer Vlaamse kmo’s te ondersteunen? Hebt u daarvoor een bepaald streefcijfer vooropgesteld?
Welke stappen zult u daarvoor nemen? Ziet u nog ergens anders bijkomende drempels?
Wat zult u doen om de Vlaamse kmo’s verder te sensibiliseren om te investeren in innovatie en opleiding?
Ik ga nog een vijfde vraagje stellen, dat niet op papier staat, omdat ik nu toevallig ook de cijfers heb bekeken. Het zal misschien ook puur toeval zijn, maar Limburg loopt enorm achter, en het is uw provincie. Slechts 5 procent van de ondersteuning gaat naar Limburg. (Opmerkingen van minister Jo Brouns)
Als we de terugvorderbare voorschotten voor evenementen wegnemen van het totaal, dan heeft Limburg maar 5 procent van het totaalbedrag aan ondersteuning gekregen, maar ik zie vooral een verschil in de onderzoeksprojecten. Ik vraag me af hoe dat komt. Er zijn toch enkele onderzoeksinstellingen aanwezig? Of zit dat dan in andere schuifjes?
Minister Brouns heeft het woord.
Bedankt, collega Gryffroy, voor uw laatste vraag.
Het zal u niet vreemd in de oren klinken dat kmo-ondernemingen ons ook heel nauw aan het hart liggen, van Poperinge tot in Kinrooi. We zijn op dat vlak dus zeker bondgenoten.
Wat uw eerste vraag betreft, heb ik mij gebaseerd op de door u aangehaalde tabel, meer concreet op pagina 146 van het jaarverslag, over de steunprogramma’s waarbij er een inhoudelijke dossierbeoordeling is gemaakt. Ik vermeld dus niet de bijna 200.000 ondernemingen die coronasteun kregen en ik laat ook de tienduizenden kmo-portefeuillegebruikers, toch goed voor bijna 43 miljoen euro in 2021, buiten beschouwing, net als de Ecologiepremie-plus, goed voor 20,4 miljoen euro in 2021, en de hinderpremie bij openbare werken, goed voor 7,8 miljoen euro in 2021.
Voor de programma’s in die tabel gaat het over 865 unieke kmo’s die steun kregen in 2021 tegenover 261 grote ondernemingen. Bijna 77 procent van de gesteunde ondernemingen in die programma’s zijn dus kmo’s. Naar toegekende steun aan ondernemingen gaat voor deze programma’s zowat 50 procent naar kmo’s, dat is 165,7 miljoen euro tegenover 174,7 miljoen euro.
Om misverstanden te vermijden: in die bewuste tabel staat ook strategisch basisonderzoek in de clusterprogramma’s vermeld, alsook het onderzoeksdeel bij het ICON-programma (Interdisciplinair Coöperatief Onderzoek), dat is bijna 56 miljoen euro. Die VLAIO-steun gaat integraal naar kennisinstellingen en niet naar bedrijven.
Wat betreft uw tweede en derde vraag: het steunen van zoveel mogelijk kmo’s is voor mij geen doelstelling op zich. Ik wil er wel naar streven dat alle kmo’s – en ik herhaal: echt wel alle kmo’s – die ten eerste, meerwaarde voor Vlaanderen kunnen creëren door innovatie en dat, ten tweede, niet op eigen kracht kunnen, op een laagdrempelige manier een vorm van innovatiesteun kunnen krijgen. Dat is uiteraard heel belangrijk.
Het is inderdaad belangrijk dat onze steun het verschil maakt tussen wel of niet innoveren, want daar gaat het uiteindelijk toch om. Uiteraard moet de belastingbetaler, de maatschappij ook iets terugkrijgen van die innovatie. Ik denk dat we die mening delen. Die twee voorwaarden moeten wat mij betreft dus altijd vervuld zijn.
Om de doelgroep van de kmo’s zo goed mogelijk te bereiken, volg ik drie sporen: het bouwen van ecosystemen, kennisdiffusie om innovatievolgers mee te trekken en het verlagen van drempels. Een mogelijkheid waarop we inzetten om meer innovatie te stimuleren bij kmo’s, is de uitbouw van een sterk innovatie-ecosysteem. Bijvoorbeeld brengen we in onze speerpuntclusters bedrijven en kenniscentra samen, zodat ze samen innovaties kunnen aanpakken die te hoog gegrepen zijn voor één bedrijf. Dat bouwen van een groep is natuurlijk het voordeel van het ecosysteem. Samenwerking in internationale consortia creëert gelijkaardige opportuniteiten, en ook die samenwerking ondersteunen wij. Hierbij aansluitend stimuleren we kenniscentra om spin-offs te creëren, die op hun beurt als kmo toegang hebben tot VLAIO-steun.
Vervolgens mogen we ook onze innovatievolgers niet uit het oog verliezen. Dat zijn bedrijven die veel baat hebben bij het snel incorporeren van innovaties die al beschikbaar zijn op de markt. Ook hierop zetten we volop in, bijvoorbeeld via programma’s zoals TETRA (Technologietransfer door Instellingen voor Hoger Onderwijs) of COOCK (Collectief Onderzoek & Ontwikkeling en Collectieve Kennisverspreiding), de kmo-groeisubsidies, de kmo-portefeuille en de programma’s voor innovatieversnelling binnen het contract ondernemerschap, u welbekend. Ik denk wel dat we nog meer inspanningen kunnen doen om die innovatievolgers te bereiken, samen met onze partners, de bedrijfsfederaties en iedereen die actief is in het Vlaamse innovatiegebeuren. Ik ben dan ook blij dat VLAIO in zijn ondernemingsplan een project heeft opgenomen om die kennisverspreiding nog te versterken en zo nog meer innovatievolgers te bereiken. Ik verwacht de eerste voorstellen daaromtrent in het najaar. Een afgeleide doelstelling van kennisdiffusie is dat we zo ook de mature kmo’s ertoe aanzetten om zelf aan O&O te gaan doen.
Ten slotte moeten we systematisch de vraag blijven stellen naar de toegangsdrempels voor kmo’s. VLAIO heeft de voorbije jaren zijn procedures sterk vereenvoudigd. Dat is in deze commissie al herhaaldelijk aan bod gekomen. Het indienen van een steunaanvraag is uiteraard een drempel, maar die ligt laag en vele kmo’s vinden hun weg naar VLAIO. Ook het Team Bedrijfstrajecten speelt een belangrijke drempelverlagende rol. De slaagkans als een aanvraag eenmaal is ingediend, is ook zeer hoog, ver boven de 80 procent. Bovendien hebben we specifiek voor startende kmo’s het programma van de innovatieve starterssteun ontwikkeld. Met dat programma bereiken we deze kleine bedrijven, die anders geen toegang zouden hebben tot de O&O-steun van VLAIO. Ik stel vast dat het aantal goede dossiers voor dit programma een hoge vlucht kent.
Dan is er uw vierde vraag. Via VLAIO blijven we communiceren naar onze bedrijven en hun de weg wijzen naar ondersteuning. We doen dat ook samen met de partners van het VLAIO-netwerk, dus met organisaties die erg dicht bij ons kmo-weefsel staan. Onze sensibilisering en communicatie ter zake zijn echt wel heel performant te noemen. Waar ik me vandaag wel zorgen over maak, is de beschikbare menskracht om te innoveren enerzijds en de economische onzekerheid anderzijds. Dat gaat dus om factoren die VLAIO overstijgen. We zien voorlopig een terugval in de bij VLAIO ingediende innovatiedossiers. VLAIO is enkele weken geleden al gestart met een communicatiecampagne, en ook de bedrijfsadviseurs van VLAIO zetten een tandje bij om bedrijven met innovatieopportuniteiten bij te staan om steun aan te vragen. Wat de instroom van O&O-personeel betreft, wil ik de samenwerking met VDAB versterken, bijvoorbeeld via het Team Bedrijfstrajecten en de speerpuntclusters. Het is nog te bekijken in hoeverre die inspanningen tot resultaten zullen leiden. Ik volg dat in ieder geval van zeer nabij.
Wat uw laatste vraag betreft, over de mooie provincie Limburg, zal het u niet verwonderen dat ik dat in het bijzonder zal opvolgen.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Dank u. Ik heb nooit ontkend dat uw provincie mooi is, meer zelfs, ik heb dit jaar samen met de Universiteit Hasselt, gelegen in Limburg, een onderzoeksproject gedaan met studenten uit de richting die vroeger Toegepaste Economische Wetenschappen heette. Uit die studie over het subsidiebeleid in Vlaanderen kwamen een paar mooie conclusies. Een positieve conclusie was dat subsidies in elk geval bewijzen een impact te hebben op de organisaties: stijging van tewerkstelling, hogere efficiëntie van het productieproces en stijging van de winst. Door de meer klimaatgerichte steun gaven ondernemers ook aan dat de impact op ecologische bedrijfsfactoren zal toenemen. Die studie is gebaseerd op een bevraging, een enquête.
Een aspect dat bij die studie naar boven kwam – ik heb dat zelf al verschillende keren benadrukt in deze commissie en dat keert altijd terug – is dat er vele bomen in het bos zijn. De meeste ondernemers die een subsidie aanvragen en daarmee tot het einde doorgaan en de subsidie ook krijgen, zullen die subsidie heel vaak opnieuw aanvragen en ook andere soorten subsidies aanvragen. Maar er zijn ook heel veel bedrijven die halfweg de aanvraagprocedure stoppen wegens de complexiteit, maar vooral omdat ze niet weten voor welke subsidie ze in aanmerking komen. Want zoals u zelf kunt zien op pagina 146 en 147, is dat toch een vrij omvangrijk lijstje. Ik heb dus een bijkomende vraag. Hoe kunnen we dat nog beter aanpakken?
Een tweede aspect dat blijkt uit deze studie en dat ik vroeger ook al aangekaart heb, is: hoe toegankelijker je een subsidie maakt, hoe meer kans op fraude. En hoe minder toegankelijk, hoe meer kans dat bedrijven een bepaalde subsidie niet zullen aanvragen. Dus, hoe vinden we daarin een balans?
Mevrouw Malfroot heeft het woord. Uit Limburg?
Neen, ik ben van Oost-Vlaanderen. Mijn vraag gaat over de aanvragen van de middelgrote ondernemingen. Dat blijken er maar 8 procent te zijn. Is daar een reden voor? Is onderzocht waarom er zo weinig middelgrote ondernemingen steun aanvragen?
Minister Brouns heeft het woord.
Ik apprecieer de bezorgdheden omtrent Limburg maar ook de waardering die u daarvoor uitspreekt, collega Gryffroy. Ik wil graag ook verwijzen naar de extra steun die de Universiteit Hasselt heeft gekregen, tot 3 miljoen euro extra, voor het onderzoek rond waterstof en membraantechnologie, ook in relatie tot energie. U kent dat wel.
Wat uw laatste vraag betreft, collega Gryffroy, ik denk dat dat bij veel zaken zo is: er moet een evenwicht gezocht worden tussen het toegankelijk maken van subsidies enerzijds maar anderzijds moeten daar natuurlijk een aantal drempels in zitten. Ik geloof op dat vlak nogal sterk in controle. Ik denk dat daarin het evenwicht gevonden kan worden.
Ik denk dat ik daarmee geantwoord heb op de vragen uit de tweede ronde.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Er is dus blijvende aandacht. Ik denk niet dat er een antwoord gekomen is op de vraag van collega Malfroot. Zelf denk ik dat die 8 procent puur toeval is. (N.v.d.r.: Tijdens de behandeling van de samengevoegde vragen om uitleg 3228 en 3235, respectievelijk van Maaike De Vreese en Ilse Malfroot, komt minister Jo Brouns hier nog even op terug.)
De twee voornaamste vragen waar we altijd rekening mee houden en die ik altijd voor ogen houd, zijn de volgende. Ten eerste: hoe kan er een balans gevonden worden tussen het toegankelijk maken en er toch voor zorgen dat er geen fraude gepleegd wordt? Ten tweede: hoe zorgen we ervoor dat de kmo’s door de vele bomen het bos nog kunnen zien? Daarvoor kan misschien meer gewerkt worden aan de communicatie, of misschien moeten we het aantal subsidies of het aantal soorten subsidies, vereenvoudigen of verminderen. Maar dat kan nog voer zijn voor later.
De vraag om uitleg is afgehandeld.