Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme
Verslag
De heer Nachtergaele heeft het woord.
Minister-president, vorige week stelde het Vlaams Vredesinstituut een nieuw rapport voor over de defensiegerelateerde industrie in Vlaanderen. Met dit rapport wil het instituut een bijdrage leveren aan een zeer actuele discussie. De geopolitieke realiteit – zoals daarnet besproken – noopt vele Europese landen er immers toe om hun defensiebudgetten op te trekken.
Het is algemeen bekend dat we in Vlaanderen geen vuurwapens produceren. De sector hier produceert vooral onderdelen van toestellen zoals bijvoorbeeld vliegtuigen – we hebben het bedrijf vorige week met de commissie bezocht – of ‘dual use’-goederen. In Vlaanderen zien we nu een opvallende toename van bedrijven die door hun hoogtechnologisch en innovatief karakter producten produceren die op termijn relevant zouden kunnen zijn voor de defensiesector.
Het Vlaams Vredesinstituut stelt echter vast dat we met de veranderende markt in Vlaanderen ook zullen moeten nadenken over de controle op de export van deze goederen. Hier moeten we steeds het moeilijke evenwicht blijven bewandelen tussen enerzijds het behoud van het level playing field in Europa voor onze Vlaamse industrie en het voorzorgsprincipe anderzijds, zodat onze innovatieve technologieën niet in de verkeerde handen terechtkomen.
Daarom, minister-president, heb ik de volgende vragen. Hebt u kennisgenomen van het rapport van het Vlaams Vredesinstituut? Wat waren voor u de meest opvallende conclusies van dat rapport?
Hoe wilt u beleidsmatig reageren op de tendensen op de defensiemarkt?
Op welke manier wilt u de Vlaamse hoogtechnologische industrie en defensie-industrie ondersteunen met betrekking tot de opportuniteiten die er zijn door de toenemende budgetten, onder meer binnen NAVO-verband?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Ik ben natuurlijk op de hoogte van het rapport. Hierin doet het Vlaams Vredesinstituut enkele vaststellingen die in lijn liggen met de bevindingen van mijn diensten. Er beweegt de laatste jaren heel wat op het vlak van defensieonderzoek en -samenwerking.
Vlaanderen anticipeert op enkele defensieontwikkelingen die het rapport aanhaalt, al zijn onze bevoegdheden tamelijk beperkt. We volgen de ontwikkelingen rond de verschillende fondsen nauwgezet op en waken over de mogelijkheden voor Vlaamse bedrijven om hierin te participeren.
Hoe willen we beleidsmatig reageren op die tendensen? Algemeen verwijs ik voor deze vraag graag naar minister Brouns, die bevoegd is voor onderzoek en innovatie en meer weet over de mate waarin op deze pijlers kan worden ingespeeld.
Graag alludeer ik in dezen zelf ook op onze gedachtewisseling van 19 april over Oekraïne. Toen benadrukte ik reeds dat de beoogde versterking van de Europese defensiecapaciteit aansluit bij de visie van de Vlaamse Regering. Ook sprak ik in april over de kansen voor onze Vlaamse industrie. Vlaamse bedrijven en onderzoeksinstituten kunnen immers een rol spelen in de operationele uitwerking van een efficiënte veiligheidsarchitectuur en in het verder construeren van onze Europese defensie. Wij weten allemaal dat er staten zijn die, bijvoorbeeld, direct of indirect cyberaanvallen tegen ons opzetten. Een antwoord hierop vereist een complexe weerbaarheid die het normale civiele karakter overstijgt.
Ik breng in dezen de nota van de Vlaamse Regering – nog ingediend door toenmalig minister Muyters – uit 2018 in herinnering. Deze wijzigt namelijk de richtlijn Van den Brande uit 1994 en regelt de “steun aan onderzoeksprojecten met een mogelijke militaire affiniteit”, wanneer deze projecten gelinkt zijn aan “Europese beleidsontwikkelingen inzake het Europese defensieactieplan”. Hierdoor kan de Vlaamse defensie-industrie een beroep doen op de verschillende VLAIO-instrumenten (Agentschap Innoveren en Ondernemen) en steunmaatregelen. Zo kunnen onze bedrijven en onderzoekscentra meebouwen aan nieuwe en broodnodige Europese defensiecapaciteiten.
Op het vlak van exportcontrole zal de dienst Controle Strategische Goederen vanuit zijn bevoegdheid een actieve rol opnemen. Dat gebeurt met name in de Europese werkgroep over de richtlijn die de intracommunautaire handel van defensiegerelateerde goederen regelt. In deze werkgroep stelde de Europese Commissie een lijst van voorstellen voor waarover de lidstaten – ook Vlaanderen – zich momenteel buigen. Deze richten zich op een gecoördineerde aanpak van ‘European Defence Fund’-projecten, een versnelde vergunningsprocedure en het uitrollen van capaciteitsopbouw en opleiding inzake wapenexportcontrole voor kmo’s, kennisinstellingen en minder ervaren spelers.
Gezien het snelle tempo van ontwikkelingen in de defensie-industrie en de groeiende focus op technologie, besteedt deze Europese werkgroep ook aandacht aan een gemeenschappelijke definitie van wat als ‘specifiek aangepast of ontwikkeld voor militair gebruik’ wordt beschouwd. Vanuit de dienst Controle Strategische Goederen heeft Vlaanderen reeds actief input geleverd.
Tot slot geef ik u nog graag mee dat zowel mijn diensten vanuit het Departement Kanselarij en Buitenlandse Zaken, als het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie en VLAIO deelnemen aan de intra-Belgische coördinatie over het Europees Defensiefonds.
Op welke manier willen we de defensie-industrie ondersteunen? Ook hier verwijs ik graag door naar minister Brouns. De verschillende Europese programma’s, alsook de NAVO-initiatieven, worden namelijk proactief opgevolgd door zowel VLAIO als door het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie (EWI).
Bij het Europees Defensiefonds en de programma’s van het Europees Defensieagentschap is voor bepaalde projecten een cofinanciering mogelijk vanuit de lidstaten en/of deelstaten. Hiertoe kunnen de deelnemers uit Vlaanderen een projectaanvraag indienen bij VLAIO.
De uitvoering van dergelijke EU- en NAVO-programma’s wordt door de collega’s van VLAIO en EWI trouwens nauw opgevolgd, in samenwerking met de FOD Economie en de Koninklijke Militaire School. Dat stelt onze Vlaamse administratie in staat om zich zo goed mogelijk te informeren over mogelijke opportuniteiten voor de Vlaamse industrie.
Samengevat zien we de defensiebudgetten in Europa inderdaad enorm omhooggaan en ik vind dat onze Vlaamse industrie daar maximaal mee van moet kunnen profiteren. Met industrie bedoel ik onze bedrijven, maar ook onze kennisinstellingen. Ik denk dat wij mee gestalte moeten geven aan de Europese defensie-industrie, met onze technologie en knowhow.
De heer Nachtergaele heeft het woord.
U spreekt terecht over nieuwe kansen voor onze industrie. Wat ik frappant vond, was de vaststelling in het rapport dat de Vlaamse defensie-industrie nog in Vlaamse handen is. Het gaat echt over kleine Vlaamse kmo’s, die fantastische innovatieve zaken realiseren en ik ben het volledig met u eens dat we dat moeten stimuleren.
De vragen van het Vredesinstituut, de bedenkingen die ze maken, zijn natuurlijk ook terecht. Hoe zullen we het evenwicht behouden tussen het Europese level playing field en de controle op het gebruik van de technologie? Het is geen gemakkelijk debat, dat werd voor mij heel duidelijk tijdens het bezoek van vorige week aan een firma die onderdelen maakt voor vleugels van vliegtuigen. Aflijnen wat ‘dual use’ is en wat wapens zijn, is niet zo evident.
Mij lijkt het dat we dat debat eigenlijk op Europees niveau zouden moeten kunnen aankaarten. Het is de Europese Unie die met een gezamenlijk kader zou moeten komen, wij gaan in Vlaanderen al zeer ver als het gaat om exportcontrole.
Ik wil u dan ook vragen of u dat nog eens kunt aankaarten op Europees niveau?
Ten slotte heb ik nog een kleine bijvraag. Ik las vorige week over de plannen op federaal niveau om een industriële defensieraad op te richten. Aangezien de economische return bij defensieaankopen zich vooral afspeelt op het niveau van de Vlaamse bevoegdheden en de economie, lijkt het mij logisch dat de Vlaamse Regering wordt betrokken bij die plannen.
Daarom heb ik ook de vraag of u hierover al werd gecontacteerd door federale collega’s?
De heer Aerts heeft het woord.
Tijdens het paasbezoek hebben we inderdaad in het bedrijf kunnen vaststellen dat de discussie over wapencontrole en ‘dual use’ niet gemakkelijk is. Uit het rapport blijkt dat er meer investeringen gepland zijn, dat is evident, maar ook dat het om nieuwe vormen gaat.
Ik wil toch nog wel eens onderstrepen dat de uitdagingen extra groot zijn, wat betreft het bewaren van de controle. Wanneer is het ‘dual use’? Hoe gaan we de eindbestemming en het eindgebruik controleren? Ik vond het heel frappant dat, hoewel elk onderdeeltje een uniek serienummer heeft en tot in het oneindige zou kunnen worden getraceerd, de bedrijven in kwestie zeggen dat ze niet weten waarvoor het zal worden gebruikt, waar het zal terechtkomen en op welke manier het zal worden gebruikt. Het is immers iets dat de klant aan hen moet laten weten.
Het is toch nog wel een stevige uitdaging om ook die bedrijven te ondersteunen, zodat hun producten niet in de verkeerde handen vallen of op de verkeerde plaatsen worden gebruikt. Ik kan me immers voorstellen dat de meeste van die bedrijven dat niet doelbewust doen en dus ook niet graag op een negatieve manier in de aandacht komen.
Hoe kunnen we ons beleid aanpassen om de bedrijven meer te ondersteunen, zodat we ook iets doen met de gegevens van die onderdelen die tot in het oneindige kunnen worden getraceerd? Zo kunnen de bedrijven ervoor worden gewaarschuwd en kunnen we ervoor zorgen dat die onderdelen niet op verkeerde plekken – en dan zal het vaak als onderdeel zijn van een groter geheel – worden gebruikt in een conflict. Dat is nog maar eens bewezen door het Russische luchtafweergeschut waar vandaag Barco-schermen in worden gebruikt. Het was een andere tijd, maar het is wel de realiteit waar we nog veel meer naartoe gaan.
Op welke manier kunnen we onze bedrijven meer ondersteunen en kunnen we er ook zelf een strikter kader rond opmaken?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Om op de punctuele vragen in te gaan: ik zet de industriële defensieraad op de agenda van mijn volgende gesprek met de eerste minister. Dat staat volgende week gepland, als ik me niet vergis.
Ik denk dat we in Europa op dat vlak naar een level playing field moeten gaan. Als we overal in Europa dezelfde controle doen, denk ik dat het geen probleem hoeft te zijn dat onderdelen en afgewerkte systemen onder Europese lidstaten circuleren. Zolang we maar allemaal dezelfde exportregels en -controle toepassen, om erop toe te zien dat die zaken niet in handen van bepaalde regimes terechtkomen of worden aangewend waarvoor wij ze niet gebruikt willen zien.
Ik denk dat het hier de oplossing moet zijn om binnen Europa een level playing field te creëren, waarbij iedereen met dezelfde regels werkt over welke systemen naar buiten kunnen gaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.