Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Ronse heeft het woord.
Dank u wel. Het is een heel rare formulering: ‘werknemers die onvrijwillig minder uren presteren’. Maar er is een bijzonder interessant onderzoek geweest van het Steunpunt Werk. Zij hebben eigenlijk gezocht waar er nog potentieel zit om de arbeidskrapte aan te pakken en ze zijn toch tot een aantal interessante invalshoeken gekomen die ik zelf niet op mijn radar had staan.
Kort samengevat: zij zeggen dat van de honderd Vlamingen tussen de 20 en de 64 jaar – de beroepsactieve leeftijd – er 75 aan het werk zijn, 3 uitkeringsgerechtigd werkloos en 22 niet-beroepsactief. Zij zeggen: er wordt al gekeken naar de uitkeringsgerechtigde werkzoekenden, naar langdurig zieken, leefloners, vervroegde uittreders en huisvrouwen en -mannen.
Maar 1 groep is onderbelicht, en dit gaat over die groep. Het gaat eigenlijk over mensen die aan het werk zijn, en die de ambitie hebben om voltijds te werken, maar die door omstandigheden deeltijds werken, omdat ze geen voltijdse job vinden. Daar gaat het over. Dat zijn dus mensen die meer uren willen kloppen, en die bij voorkeur voltijds willen gaan werken. Ik denk niet dat dit de oplossing zal zijn voor het personeelstekort, maar alle beetjes helpen. Er zijn dus 75 mensen op 100 aan het werk, en daarvan zouden er dus 6 in dat geval zitten. Het gaat dus toch over een aanzienlijke groep. Vandaar een aantal vragen, minister.
Hebben we die groep al in kaart gebracht? Op welke manier kunnen we die mensen in het vizier van VDAB krijgen, om hen te ondersteunen om voltijds te gaan?
Ontvangen de mensen die onvrijwillig minder uren presteren een deeltijdse werkloosheidsvergoeding of een andere uitkering voor de uren dat ze niet werken?
Wat zijn de drempels om meer uren te presteren?
Hoe ziet u die opportuniteit, als ik het zo mag noemen?
Minister Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega Ronse, voor uw heel interessante vraag.
Ik deel uw mening dat de groep mensen die vandaag onvrijwillig minder werkuren presteert – mensen die per definitie in een deeltijds stelsel zitten en die graag 100 procent zouden werken – een groep is die nog onvoldoende op de radar staat en die we nog onvoldoende belichten, maar die inderdaad wel extra beschikbaar potentieel vormt voor de arbeidsmarkt en dus kan ingezet worden om de ‘gap’ te dichten.
Ze zijn aan de slag maar geven aan dat ze graag meer zouden presteren. Je zou kunnen denken dat het heel eenvoudig is, aangezien ze zo dicht bij de arbeidsmarkt staan en snel inzetbaar zijn, maar uit de praktijk blijkt dat het vaak een complexer verhaal is.
Ik zal misschien eerst eens inzoomen op de groep die we hier voor ogen hebben. We kunnen daarin twee categorieën onderscheiden.
Enerzijds heb je de groep van deeltijds werkenden met een zogenaamde ‘inkomensgarantie-uitkering’ (IGU). Dat is een uitkering die je kunt aanvragen via de uitbetalingsinstelling. De uitkering is gebonden aan een aantal voorwaarden die federaal zijn vastgelegd, zoals het aantal uren en het loon. Wie recht heeft op zo’n uitkering presteert dus onvrijwillig minder uren maar legt wel een verklaring af dat hij of zij meer zou willen werken dan actueel het geval is.
In dat geval zijn werkgevers die hen aannemen verplicht om bijkomende uren in dezelfde functie eerst aan hen aan te bieden. De deeltijds werkenden zijn verplicht om zich in te schrijven bij VDAB. Via de gegevensuitwisseling met de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) beschikt VDAB ook over de gegevens in verband met de betaling van die uitkering.
Deze mensen hebben een aparte categorie zodat ze herkenbaar zijn in de databank van VDAB, en VDAB biedt deze mensen een voltijds aanbod of een aanvullend aanbod.
Daarnaast, naast degenen met een inkomensgarantie-uitkering, heb je de groep die deze uitkering niet hebben maar zich vrijwillig inschrijven bij VDAB, als ze dat wensen. Deze werkenden krijgen ook een aparte categorie zodat VDAB ze ook als dusdanig kan herkennen.
Als we kijken naar de cijfers voor mei van dit jaar, dan waren er 15.397 deeltijdse werknemers met een inkomensgarantie-uitkering en 16.746 vrij ingeschreven deeltijdse werknemers zonder IGU.
Uw volgende vraag: wie onvrijwillig deeltijds werkt, doet dat meestal omdat er bijvoorbeeld een reductie is in het aantal arbeidsuren – daar kunnen verschillende redenen voor zijn –, of omdat er een flexibel uurrooster wordt opgelegd wegens technische of economische redenen. Deeltijds werkenden verkiezen vaak om meer uren te presteren bij dezelfde werkgever. Dat is een bekend gegeven. Er moeten dan ook meer uren beschikbaar komen in eenzelfde of gelijkaardige functie bij die werkgever, die combineerbaar zijn met het uurrooster dat de werknemer al opneemt. Dat zorgt ervoor dat het vaak niet zo eenvoudig is als op het eerste zicht zou lijken, om voltijds aan de slag te gaan.
Meer uren bij een andere werkgever opnemen lukt vaak ook niet wegens het uurrooster dat men heeft bij de eerste werkgever. Dergelijke drempels zouden kunnen worden afgebouwd door meer flexibiliteit te bieden binnen de uurroosters of door werknemers in andere functies uren te laten opnemen. Ook afspraken maken met andere bedrijven om beter af te stemmen qua uurrooster is een mogelijkheid.
Dan uw vierde vraag. Het is uiteraard belangrijk dat VDAB ook aan die groep een passend aanbod kan bieden. Het is een echte win-win om op deze groep nog actiever in te zetten, want ze zijn al actief op de arbeidsmarkt en ze zijn bekend bij VDAB. Dat zijn al twee drempels die we vaak hebben bij de niet-beroepsactieven. Ik heb begrepen dat de aanpak voor deze groep door de coronacrisis wat op de achtergrond geraakt is, maar in het nieuwe werkgelegenheidsakkoord zal ook deze groep opnieuw worden opgenomen en gaan we daarmee aan de slag.
Sowieso krijgen degenen die zich bij VDAB inschrijven loopbaansuggesties. Er is een ruim aanbod van deeltijdse jobs beschikbaar dat actief aan hen wordt voorgesteld. Van de in totaal 405.924 vacatures van de afgelopen twaalf maanden – het blijft een duizelingwekkend aantal – waren er in het Normaal Economisch Circuit zonder Uitzendopdrachten (NECzU) 104.236, of 25 procent, voor deeltijdse vacatures. 1 op 4 van de massa vacatures is op dit ogenblik dus specifiek voor deeltijds.
Er is dus een aanbod, maar er is mogelijk extra ondersteuning vereist om de matching te doen slagen. Daar ben ik alvast van overtuigd, dat dat nodig zal zijn. Daarom lijkt het zinvol om voor die groep een aantal mogelijkheden verder uit te diepen.
Ik wil in eerste instantie een beter zicht krijgen op de groep bij VDAB. We hebben hierover al wat ruwe data beschikbaar. Ik denk echter dat het een algemene vaststelling is, ook door het Rekenhof en degenen die VDAB al een tijdje volgen, dat er op het vlak van databeheer nog wel wat kansen liggen bij VDAB.
Ik kan een voorbeeld geven. Als we een actief aanbod willen bieden aan hen die deeltijds werken dan zou het interessant kunnen zijn om prioritair te focussen op de groep die een tewerkstellingsbreuk heeft die lager is dan 50 procent. Maar dan moet je dat bij aanmelding natuurlijk ook kenbaar maken bij VDAB. Momenteel kent VDAB de tewerkstellingsbreuk niet. Daar ligt volgens mij een grote kans, die we asap met hen ook willen opnemen. Globale cijfers geven aan dat 40 procent van de totale groep van mensen die onvrijwillig minder werkt, dat doet aan een tewerkstellingsbreuk onder de 50 procent. Daar zit dus zeker nog potentieel.
Naast het data-technische luik, wil ik ook in dialoog gaan met de werkgevers en werknemers van de betrokken sectoren die met de problematiek in contact komen, om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de mogelijkheden en moeilijkheden in de dagelijkse praktijk. Ik denk dat het belangrijk is dat we focussen op die sectoren waar deeltijds werken meer voorkomt, zoals in de zorg en de maatschappelijke dienstverlening, retail, administratieve en ondersteunende diensten, maar bijvoorbeeld ook in het onderwijs. Dat zijn sectoren die er bewust voor kiezen om deeltijdse krachten in te zetten, om een stuk flexibiliteit in het werk te kunnen brengen. Vaak worden die contracten in de praktijk, al dan niet tijdelijk, uitgebreid naar voltijds om vervangingen en dergelijke op te vangen.
Ten slotte wil ik in dialoog met de werkgevers, werknemers en VDAB afspraken maken over goede opvolging van de betrokken werknemers en tevens samen met hen nagaan hoe we de werkgevers kunnen aansporen om daarin hun verantwoordelijkheid op te nemen.
Tot daar, collega Ronse, een aantal antwoorden op de door u gestelde vragen.
De heer Ronse heeft het woord.
(De heer Ronse begint te praten zonder microfoon) … het feit dat er nog ongelooflijk veel potentieel is. Als ik u op het einde die tewerkstellingsbreuk hoor vermelden, dan ligt die bij heel veel mensen die onvrijwillig niet voltijds werken lager dan 50 procent. Dat betekent dus dat daar echt nog capaciteit is.
Ten tweede, door het engagement dat hier door de minister genomen wordt om die ook echt in kaart te brengen, en mee in het vizier van VDAB te brengen, hoop ik dat men op korte termijn die tewerkstellingsbreuk kan meenemen in de aanmelding, zodat VDAB dat minstens weet, en dat we dan op een slimme manier dat potentieel gaan benutten.
Ik heb eigenlijk geen verdere vragen, maar ik wil wel hulde en dank betuigen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.