Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
Collega Bex heeft een vraag om uitleg over het Kopenhagenplan ter verhoging van de lokale fietsinvesteringen. Ik ben deze morgen mijn plan van Kopenhagen vergeten mee te brengen, mijnheer Bex. Dat ligt nog thuis, maar we gaan met heel veel interesse naar uw vraag luisteren.
De heer Bex heeft het woord.
Voorzitter, u bent niet de enige burgemeester waar het Kopenhagenplan nog in de schuif ligt. Dat kan ik u verzekeren.
Minister, ik heb u een vraag gesteld rond de balans van het Kopenhagenplan vier maanden voor de deadline. Eind september moeten alle gemeenten hun dossier hebben ingediend. Uit het antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 282 blijkt dat 45 gemeenten voorlopig samen 93 projecten hebben aangemeld. Hierbij zijn amper 3 centrumsteden, die weliswaar goed zijn voor voorlopig 21 projecten. 83 potentiële projecten, waar u reeds kennis van hebt, zijn nog niet aangemeld.
U hebt ook een rondvraag gedaan bij alle lokale besturen. U hebt hun gevraagd om voor 1 juni iets te laten weten. U hebt in uw antwoord op mijn schriftelijke vraag gezegd dat die monitoring enerzijds belangrijk is om te kunnen inschatten hoever het staat met de doeltreffendheid van het Kopenhagenplan, maar ook om eventueel de toekenningsmodaliteiten bij te sturen in functie van een optimale aanwending.
Het relanceplan van de Vlaamse Regering voorzag 150 miljoen euro voor dit plan, waarvan 126 miljoen euro Europese relancemiddelen. De deadline voor het indienen van projecten is 30 september 2022, omdat er aan de Europese relancemiddelen een strikte timing hangt. Die moeten afgerond zijn voor eind 2025. Voorlopig zien we dat er nog 137 miljoen euro van de voorziene 150 miljoen euro aan trekkingsrechten ongebruikt blijven.
De ambities voor het realiseren van fietsinfrastructuur zijn hoog. De doelstelling die u had om 72 kilometer nieuwe fietsinfrastructuur aan te leggen, zal worden gehaald, want nu al staat de teller op 84 kilometer. Maar de vernieuwing van verouderde of onveilige fietspaden blijft voorlopig ver van de doelstelling, met projecten voor 44 kilometer terwijl u 946 kilometer vooropgesteld had.
Van de 25 projecten waarvoor reeds een voorschot van 80 procent van de subsidie werd aangevraagd, zijn er twee waarvoor er binnen de projectstuurgroep opgemerkt werd dat deze projecten niet voldoen aan het fietsvademecum. U hebt ook zelf gezegd dat niet aan alle voorwaarden van het fietsvademecum voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor de subsidie.
Het is nochtans al een oud vademecum. We discussiëren daar vaak over in de commissie Mobiliteit. De minister werkt momenteel aan een vernieuwd vademecum om te zorgen dat toekomstige fietspaden futureproof zijn. De eisen worden eigenlijk strenger. Het is dus een beetje bizar om nu aan minder strenge voorwaarden toch fietspaden te gaan aanleggen.
Dit als inleiding. Ik heb een aantal vragen aan u, minister.
Bent u tevreden over de huidige voortgang van het Kopenhagenplan?
Hebt u op basis van de bevraging die u gedaan hebt, al een analyse gemaakt van de intenties van lokale besturen om de Kopenhagensubsidie te benutten? Kunt u al inschatten hoeveel van de voorziene trekkingsrechten gebruikt zullen worden, afgaand op deze voornemens?
Op welke manier zult u de toekenningsmodaliteiten van het Kopenhagenplan nog bijsturen om de aanwending ervan te verhogen, iets wat u aangaf in die brief?
Lokale besturen geven aan dat vooral het gebrek aan de capaciteit en knowhow om fietsprojecten uit te werken het voornaamste knelpunt is, meer nog dan een gebrek aan middelen. Op welke manier wilt u, samen met de minister van Mobiliteit, lokale besturen hierin ondersteunen? Het sluit misschien wat aan bij uw antwoorden op de vorige vragen. Ik weet het niet.
Projecten die niet voldoen aan de richtlijnen uit het fietsvademecum, kunnen toch nog in aanmerking komen voor een subsidie. Hoe verzekert u dan dat fietspaden toch futureproof zijn? Welke criteria worden er wel gehanteerd door de projectstuurgroep die de projecten beoordeelt?
Tot slot vroeg ik me af of u al afspraken hebt gemaakt met de minister van Mobiliteit over de aanwending van niet-gebruikte trekkingsrechten. Vindt u ook, net als alle collega’s trouwens in de commissie Mobiliteit, dat al deze middelen sowieso voor fietsinfrastructuur moeten worden aangewend? Kunt u dit beslissen samen met de minister van Mobiliteit, of is op een bepaald moment een regeringsbeslissing nodig om die middelen door te schuiven? Hoe staat u tegenover de vraag van ‘uw’ provincies om de middelen voor het Fietsfonds te verhogen?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Bex, ik bedank u voor de vraag, omdat het een belangrijk thema is dat me erg bezighoudt, namelijk Vlaanderen verder uitbouwen tot een fietsland. We zijn met de commissie naar Kopenhagen geweest. Die stad wordt vaak als een model voor het fietsbeleid naar voren geschoven. We hebben dat daar kunnen bekijken. Het is een fietsvriendelijke stad, die geografisch anders is dan Vlaanderen: er is meer ruimte om de fiets en de wagen te laten rijden. Maar als ik de stad vergelijk met een aantal Vlaamse steden, is de dominantie van de wagen in Kopenhagen groter dan in sommige Vlaamse steden. Mijn indruk is dat het openbaar vervoer in Denemarken performanter is. Het land slaagt erin meer mensen mee te nemen, maar op het vlak van het fietsbeleid is Vlaanderen de voorbije jaren stappen in de goede richting aan het zetten. Zeker in een aantal steden en centrumsteden zie je een forse overstap naar de fietsmobiliteit. Dat brengt ook nieuwe uitdagingen met zich mee.
U vraagt me heel concreet naar het Kopenhagenfonds. Voor mij is dat glas halfvol – of halfleeg als u dat wilt, maar ik bekijk het als eerder halfvol vanuit mijn voluntarisme. Ik moet rekening houden met de Oekraïnecrisis en met de voorbije coronacrisis, waardoor gemeentebesturen heel hard bezig zijn geweest met veel andere moeilijke uitdagingen. Vandaag is er ook een financiële crisis die de lokale begrotingen onder druk zet. We monitoren dat. Er komen daarover straks ook nog vragen. Binnen die context zie ik dat gemeentebesturen heel hard bezig zijn met die fietsinfrastructuur. Het glas is voor mij ook halfvol omdat de cijfers sinds het indienen van de schriftelijke vraag nog een stuk verbeterd zijn. Dat is belangrijk.
Ik geef u de cijfers. Op dit moment hebben 57 lokale besturen samen 158 projecten aangemeld. Daarnaast hebben 61 andere besturen via de bevraging met zekerheid aangegeven dat ook zij een of meerdere projecten zullen aanmelden. In totaal zijn dat 118 besturen die samen meer dan 500 kilometer aan nieuwe fietsinfrastructuur zullen aanleggen of bestaande infrastructuur zullen vernieuwen door gebruik te maken van het Kopenhagenplan. Een derde van de besturen engageert zich met andere woorden voor de helft van de gestelde doelstelling van ongeveer 1000 km aan vernieuwde of nieuwe fietsinfrastructuur. Die 118 besturen investeren samen ruw geschat 152 miljoen euro, met 46 miljoen euro aan trekkingsrechten uit het Kopenhagenfonds. Dat is afgerond een derde van de beschikbare middelen.
De bevraging toont dat er nog heel wat aankomende dossiers zijn voor subsidiëring via het Kopenhagenfonds. Gelet op de respons is er mogelijk nog een ‘dark number’: gemeenten die niet reageerden op de bevraging, maar mogelijk toch nog een dossier indienen. Voor mij is het daarom cruciaal om continuïteit en zekerheid te garanderen over de beschikbaarheid van een trekkingsrecht voor elk lokaal bestuur tot de uiterste datum waarop indiening mogelijk is. Dat is eind september van dit jaar.
Dat gezegd zijnde ben ik bereid bijsturingen te doen aan het Kopenhagenplan, wanneer dat leidt tot een verdere toename van het aantal vernieuwde of nieuwe kilometers fietsinfrastructuur. Het is vanzelfsprekend onze betrachting om alle voorziene middelen te besteden aan fietsinfrastructuur. Eventuele bijsturingen kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op een regeling die toelaat dat ongebruikte trekkingsrechten, na een bepaalde periode, kunnen worden aangewend door lokale besturen die hun trekkingsrechten al hebben opgebruikt. Als we eind september vaststellen dat er nog geld over is en dat sommige gemeenten niet geïnteresseerd zijn om hun trekkingsrechten op te nemen terwijl andere bereid zijn om verder te gaan als ze meer trekkingsrechten krijgen, dan kunnen we erover nadenken of we dat al dan niet mogelijk moeten maken. Turnhout heeft zich bijvoorbeeld ingeschreven en is een enthousiast bestuur. De stad wil een heel mooie fietsinfrastructuur realiseren maar heeft geen trekkingsrechten meer. Op zo’n moment kan het interessant zijn om eind september tegen zo’n stad te zeggen dat ze extra trekkingsrechten krijgt op basis van een goed dossier. Dat is een voorbeeld van hoe we dat zouden kunnen aanpakken.
Ik beraad me daar momenteel over. Er zijn misschien nog andere mogelijkheden. Ik sta daarover in contact met collega Peeters. Dat is uiteraard een beslissing van de hele Vlaamse Regering. Ik kan dat niet alleen samen met collega Peeters beslissen, maar ook de andere collega’s in de meerderheid zijn voorstander van fietsinfrastructuur als een onderdeel van het relanceplan. Dat geldt ook voor de eventuele overheveling van middelen naar het Fietsfonds. Ik zal op korte termijn voorstellen aan mijn collega-ministers bezorgen om te kijken of en onder welke voorwaarden we dat doen. Dat is een deel van de oefening. Die 150 miljoen euro is verdeeld over alle gemeenten en ik moet tot eind september kunnen garanderen dat we ons engagement kunnen nakomen. Vanaf eind september kunnen we kijken welke middelen er zijn, en dan is onder meer het Fietsfonds interessant om al die middelen in te zetten op nieuwe of vernieuwde fietsinfrastructuur.
En dan wat de knowhow en dergelijke meer betreft: dat is een belangrijke vaststelling, maar ook een vaststelling die niet los kan worden gezien van de vorige discussie over schaal, capaciteit en de bestuurskracht van de lokale besturen. Gemeenten die opnieuw vaststellen dat ze niet in staat zijn om plannen te maken, te ontwikkelen, die de knowhow niet hebben om een fietspad aan te leggen of een fietsinfrastructuur aan te leggen, zou ik uitnodigen om ernstig na te denken over de vraag of hun schaal niet te klein is. Wegen aanleggen, voetpaden, fietspaden aanleggen, is toch een basistaak, een essentiële kerntaak van een lokaal bestuur. Als je zegt dat je dat niet kunt of dat je daar de mensen niet voor hebt, dan dringt zich toch heel sterk de vraag op of je dat gaat kunnen volhouden op termijn. Dan sta je toch voor een spiegel.
Een andere mogelijkheid is natuurlijk altijd de regiovorming, waarbij een aantal gemeenten een gemeenschappelijke mobiliteitsdienst uitbouwen, met een aantal ingenieurs en een mobiliteitsdeskundige die ze als groep helpt. De twee modellen liggen klaar.
Daarnaast kunnen lokale besturen natuurlijk ook een beroep doen op de kennis en de knowhow van de regionale beleidsmedewerkers Mobiliteit of van Fietsberaad Vlaanderen. Die staan altijd klaar om te helpen bij de opmaak van projecten. Ook collega-minister Peeters draagt bij aan oplossingen via sjablonen voor aanbestedingscontracten die het Departement Mobiliteit en Openbare Werken ter beschikking stelt. Dus wij doen wel onze dingen. Er zijn ook partners klaar, maar als zelfs dat niet genoeg is, dan dringt zich de vraag op of er niet ‘getrouwd’ moet worden.
Ik wil ook opmerken dat lokale besturen externe expertise kunnen inhuren om projecten uit te werken. Meer nog, in het kader van het Kopenhagenplan komen kosten van studie en ontwerp, ook als die extern worden aanbesteed, in aanmerking voor subsidie. Dus, als je zelf geen mobiliteitsambtenaar hebt, kun je er een inhuren, en ook dat wordt gesubsidieerd. Eigenlijk doen we daar al het mogelijke wat een normaal functionerend bestuur zou moeten toelaten om mee te werken.
Dan kom ik tot de vraag met betrekking tot de projecten die niet in aanmerking komen voor het fietsvademecum. Het vademecum is, zoals u weet, de bevoegdheid van minister Peeters, en mijn goede collega ging recentelijk in het Vlaams Parlement uitgebreid in op de status ervan en de plannen tot herziening. Het is evident dat ik daarvoor in de eerste plaats verwijs naar de positie van collega Peeters.
Aanvullend wil ik opmerken dat het Kopenhagenplan synoniem staat voor kwalitatieve gemeentelijke fietsinfrastructuur, waarbij het fietsvademecum richtinggevend is. Dat fietsvademecum is echter geen dogmatisch te volgen handboek. De procedure voor de beoordeling van Kopenhagendossiers staat op de website van het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB). Ik vat even samen.
De functionele beoordeling gebeurt door de projectstuurgroep volgens het decreet betreffende de basisbereikbaarheid. Daarin is, naast de gemeente, onder meer ook het Departement Mobiliteit en Openbare Werken vertegenwoordigd.
Ten tweede, die projectstuurgroep functioneert autonoom en motiveert haar advies met het fietsvademecum als leidraad. Dat gebeurt overigens in overleg met alle betrokken actoren: openbaar vervoer, nutsmaatschappijen, spoorwegen, en dergelijke meer.
Indien er geen consensus is in de projectstuurgroep over een dossier, bijvoorbeeld wanneer een partij meent dat aan bepaalde voorwaarden uit het vademecum onvoldoende wordt voldaan, kan er nog steeds beslist worden om een project wel goed te keuren voor subsidie. De beoogde kwaliteitsverbetering en de huidige situatie zullen daarbij centraal in de afweging staan. Maar ik denk dat dat hier over een zeer beperkt aantal projecten gaat die afwijkend goedgekeurd moeten worden. Als ik even kijk, zie ik dat er over twee projecten geen consensus bereikt is.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, u hebt over trouwen gesproken. Ik was dit weekend op een bruiloft waar de moeder van de bruidegom zei dat ze blij was dat er nu naast haar zoon, die altijd het glas halfleeg ziet, ook een vrouw staat die het glas altijd halfvol ziet. Minister, hier ben ik de bruidegom die het glas toch eerder halfleeg dan halfvol ziet. U haalt inderdaad betere cijfers naar voren dan bij de schriftelijke vraag: 46 miljoen euro in de plaats van 13 miljoen euro. U zegt ook dat ongeveer een derde van de gemeenten en de steden hiervoor in aanmerking komt. Als de theorie zou kloppen dat steden met een grotere bestuurscapaciteit eerder op uw kar van het Kopenhagenplan zouden springen, dan zou er verhoudingsgewijs, wanneer een derde van de gemeenten deelneemt, een hoger bedrag dan een derde van de middelen besteed moeten zijn. Ik weet niet of de schaalgrootte hier zo’n doorslaggevende rol speelt.
Wanneer ik met lokale bestuurders praat, hoor ik vaak dat zij van deze middelen gebruikmaken voor initiatieven die zij sowieso in de pipeline hadden zitten en dat het daar interessant is om de extra euro per 2 euro die zij investeren ook ineens van de Vlaamse overheid te vragen, maar dat dit plan relatief weinig nieuwe projecten doet ontstaan, dat dat daarvoor misschien niet de juiste stimulans is. Dat is misschien toch iets wat u ter overweging kunt meenemen om eens te bekijken of 1 euro boven op 2 euro geïnvesteerde middelen de juiste manier is.
Er is met name het Fietsfonds, waar de gemeenten compleet ontzorgd worden. Bovendien kunnen ze nog eens voor veel minder dan de middelen – in veel provincies zelfs voor 0 euro – gebruikmaken van dat Fietsfonds. De provincie betaalt de helft, de Vlaamse overheid betaalt de helft. Dat is voor veel gemeenten veel interessanter om snel tot fietsinfrastructuur te komen. Daar is het probleem dat minister Peeters de middelen opgetrokken heeft van 10 miljoen euro naar 15 miljoen euro per jaar, maar er zijn veel meer aanvragen bij dat Fietsfonds. Als de Vlaamse overheid nu versneld wil inzetten op extra fietspaden – tot spijt voor wie het benijdt, want de provincies zijn niet altijd populair in dit parlement –, dan is het misschien interessanter om via die weg te werken. Ik zou daar echt pleiten voor pragmatisme. Ik ben zelf ook geen grote believer in de provincies, maar als dat ervoor kan zorgen dat we op korte tijd veel meer fietspaden kunnen aanleggen, ben ik toch geneigd om daarvoor te kiezen.
U zegt dat er nu een bijsturing zal komen die zal inhouden – wellicht – dat naast hopelijk toch extra middelen voor het Fietsfonds, een aantal steden en gemeenten die al aanspraak gemaakt hebben op die subsidies, nog meer zullen kunnen vragen. Op zich is het goed dat het naar fietsinfrastructuur gaat. Maar daar dreigt toch wel een jammere situatie voor mensen die in een gemeente wonen waar men inderdaad niet de capaciteit of de energie heeft om met dergelijke dossiers bezig te zijn, dat zij op hun kin kunnen kloppen. Dat is een bijkomende jammere zaak.
In het algemeen denk ik dat geëvalueerd moet worden of het toch niet beter was om dit project te laten uitvoeren door de minister van Mobiliteit, die bijvoorbeeld een administratie heeft rond alles wat met het fietsvademecum te maken heeft en in het algemeen gewoon weet wat waar nodig is. Ik vind dit niet per se de meest voor de hand liggende manier om middelen voor fietsinfrastructuur te besteden.
Maar in het algemeen besluit ik met de hoop uit te drukken dat u zoveel mogelijk middelen besteed zult krijgen. Daar staan we aan uw kant. Ik wil u absoluut oproepen om richting het Fietsfonds voldoende middelen vrij te maken, ook misschien voor de komende jaren. Daar is nog wel wat ruimte.
We zitten met die deadline van 2025. In welke mate dreigt dat er toch voor te zorgen dat we relancemiddelen mislopen?
De heer Van Miert heeft het woord.
Minister, ik neem kort even het woord naar aanleiding van het vernoemen van de mooiste stad in de Kempen. Ik heb in voorbereiding van deze commissievergadering ook eens gekeken naar wat dat voor mijn stad betekent. Met de middelen van het Fietsfonds, voor een veilige schoolomgeving en van het Kopenhagenfonds zijn er elf projecten bezig en wordt er dus gewerkt aan elf locaties. De trekkingsrechten van het Kopenhagenfonds staan in voor de helft daarvan en bedragen al meer dan een miljoen euro. Dat geeft een beetje de situatie van een kleine centrumstad weer.
Minister, ik zal de bevoegde ambtenaar voor het project en de subsidies al waarschuwen dat hij eind dit jaar wakker blijft, want ik ben blij te horen dat de middelen die niet worden opgevraagd door de collega-besturen, herbestemd kunnen worden voor soortgelijke projecten voor de mensen die wel de slagkracht hebben om de ontwikkeling van de fietsinfrastructuur te versnellen.
Daarnaast begrijp ik wat u wilt zeggen met nieuwe projecten of projecten die al gepland waren, mijnheer Bex. Ik denk dat dat heel moeilijk uit te maken is. Dit is wel een middel, zeker nu de omstandigheden budgettair zwaar worden, om een bestuur toch te laten investeren in de fietsinfrastructuur. Ik ben daarin misschien meer een believer dan u.
De heer Van de Wauwer heeft het woord.
Er zijn verschillende woordspelingen gemaakt over de vraag of het glas nu halfleeg of halfvol moet zijn. Als ik op een feestje ben, is het vooral belangrijk dat het glas snel weer wordt gevuld. Dat wil ik ook vragen voor het Fietsfonds. (Opmerkingen. Gelach)
Ik treed collega Bex dan ook graag bij. De provincies spelen daarin ook een heel belangrijke rol. Als blijkt dat in september niet alle middelen voor het Kopenhagenfonds zijn besteed, vindt u in de cd&v-fractie alle steun om die extra middelen over te hevelen naar het Fietsfonds, zoals collega Fournier in de commissie Mobiliteit al herhaaldelijk heeft gesteld. De belangrijkste doelstelling is dat al die infrastructuurwerken voor een nog betere fietsinfrastructuur worden uitgevoerd, zodat we allemaal meer de omschakeling naar de fiets kunnen maken.
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, het is heel belangrijk dat u duidelijk de boodschap geeft dat u sowieso wacht tot eind september en dat u nog de kans geeft aan alle gemeenten om alsnog van het Kopenhagenfonds gebruik te maken als ze dat nog niet hebben gedaan. Ik zou er niet mee akkoord kunnen gaan dat u nu zou zeggen dat we nu al het geld aan het Fietsfonds zouden besteden, want, collega’s, er is een enorm verschil tussen het Kopenhagenfonds en het Fietsfonds.
Het Kopenhagenfonds vraagt meer inspanningen van de lokale besturen, want ze moeten voor elke euro 2 euro bijpassen, maar het is ook veel soepeler en laat vooral toe om sneller realisaties te kunnen verrichten om de fietsveiligheid op het grondgebied van de gemeente te verhogen door tal van ingrepen. Het Fietsfonds zit helemaal ingebed in een heel strikt kader, waarvoor je meer subsidies krijgt. Het komt er concreet op neer dat het Fietsfonds bijna uitsluitend wordt gebruikt voor grote investerings- en rioleringsprojecten, waarvan je weet dat het vaak lang duurt vooraleer die worden gerealiseerd.
Het is net heel goed dat er een Kopenhagenfonds is, waarmee gemeenten op een veel soepelere en vooral veel snellere manier ingrepen kunnen doen. We moeten dat fonds zo veel mogelijk laten werken. Als er geld over is, moeten we vooral kijken naar die steden en gemeenten die extra inspanningen willen doen in het Kopenhagendossier in plaats van het geld opnieuw over te hevelen naar het Fietsfonds, waarvan we weten dat het jaren zal duren vooraleer er een fietspad wordt aangelegd.
Ik wil even aansluiten op de bemerking van mijn fractiegenoot Paul Van Miert.
Mijnheer Bex, als ik het daarstraks had over het plan dat ik thuis was vergeten, dan ging dat over het fysieke plan van Kopenhagen dat we vorige week hebben meegebracht en dus niet over het Kopenhagenplan.
Ik ben tevreden met het Kopenhagenplan, omdat ik voor elke 2 kilometer die ik heb gepland er een kilometer bij kan leggen met de ene euro die ik erbij krijg. Bij de start van een plan kun je niet verwachten dat alle gemeenten nieuwe dossiers indienen, maar het is een stimulans en het biedt perspectief om verder te gaan.
Ik neem aan dat dit vooral wordt besproken in de commissie Mobiliteit, maar ik wil dit hier ook aanhalen, minister: soms stuiten we op een aantal problemen. Je hebt fietspaden en alternatieve fietspaden. Ik erken dat de provincies enorme inspanningen doen langs de fietssnelwegen, maar ik bots in het centrum soms op problemen die niets te maken hebben met het feit dat ik geen bestuurskracht heb of dat ik niet voldoende middelen heb, maar wel met feit dat er te veel wordt gekeken vanuit een bepaalde verkokering. Als ik 12 meter heb tussen twee rode lijnen waar er vroeger een brede weg lag, waar er ook nutsleidingen moeten komen en waar ik nu voet- en fietspaden moet aanleggen, moet ik elke dienst apart bekijken. De Lijn zegt dat ze een weg van 6 meter moet hebben. Ik heb achterhaald waar ze dat vandaan haalt, maar dat wordt opgelegd aan de lokale besturen en aan studiebureaus. Voor de fietspaden wil men aan beide kanten 2 meter hebben en voor de voetpaden minstens een meter. Ook de nutsmaatschappijen willen minstens een meter hebben. Ik kan die meters niet op maar naast elkaar leggen. Ik doe een oproep om die verkokering voor een stuk achterwege te laten en om allemaal samen te kijken wat we in die openbare ruimte kunnen doen. Tussen het fietspad en die rijweg zou ik ook nog graag een haagje willen hebben. Ik besef dat die oproep om voorbij die verkokering te gaan, deze commissie overstijgt.
Minister Somers heeft het woord.
Dank u wel, collega’s. Ik wil eerst en vooral collega Van Miert in het bijzonder – hij is afwezig, maar mevrouw Sminate zal de woorden zeker overmaken – bedanken, want hij is inderdaad een burgemeester die ernstige inspanningen doet om de fietsinfrastructuur in zijn stad te verbeteren. Het is juist dat hij daar op elf locaties bezig is. Ik denk echt dat het feit dat men een subsidie krijgt, dat men een derde gesubsidieerd wordt, bij de begrotingsopmaak of bij de keuzes in het schepencollege over wat ze gaan doen – de middelen zijn altijd beperkt –, de verleiding groter maakt om te zeggen dat men meer wil inzetten op fietsinfrastructuur. Want we weten dat voor elke 100.000 euro die we daarop inzetten, er automatisch 50.000 euro naast ligt. Dat zorgt ervoor dat – ik weet niet of de heer Bex ooit zo’n uitvoerend mandaat heeft gehad, maar vele collega’s zullen dit uit ervaring beamen – bij het maken van keuzes in een schepencollege het debat over wat belangrijk is richting fietsinfrastructuur kantelt.
Ten tweede betreur ik een beetje de centralistische toon – die ik niet van u verwacht had, van een partij als Groen – en de centralistische kijk op hoe we moeten werken. U zegt dat het allemaal beter gecentraliseerd zou gebeuren, omdat we dan meer overzicht hebben. Ik geloof dat het complementair moet zijn. Uiteraard moet de Vlaamse overheid investeren en dat doet collega Peeters ook. Er is een Fietsfonds. Sinds de provincies bestaan, is dat een van de dingen die ze doen. Toegegeven, ze doen daar goed werk. Als men zegt dat we daar nog wat extra projecten kunnen doen, dan sta ik ervoor open – dat heb ik daarnet al gezegd – om daar ernstig over na te denken. Ik wijs dat niet direct af, maar ik wil eerst kijken waar we tegen eind september met de projecten staan en of we nog tijd hebben om dat in orde te brengen. Mijn ambitie is dat alle middelen die beschikbaar zijn voor fietsinfrastructuur ook naar fietsinfrastructuur gaan.
Wat collega Ongena zegt, is natuurlijk waar. Als men vanuit een centralistische, jakobijnse, keizer-kosterachtige wijze naar Vlaanderen kijkt, dan is men blind voor de heel concrete, kleinere projecten die wat de fietsveiligheid en fietskwaliteit betreft, mijnheer Bex, een veel groter verschil kunnen maken in het dagelijks leven van mensen. Het traject naar school, het moeilijke kruispunt, het gevaarlijk stukje weg, het slecht aangelegde fietspad, het te smalle fietspad, wie weet dat? De lokale besturen kennen die.
Als ik zeg dat we misschien een versnelling hoger moeten schakelen, dan ga ik – ik kan het niet laten – een voorbeeld geven van mijn eigen stad. Wij hebben dertien projecten ingediend. Wij hadden een trekkingsrecht van 1,9 miljoen euro. Wij hebben voor 3,2 miljoen euro trekkingsrechtenprojecten ingediend, wat wil zeggen dat we daarbovenop, uit eigen middelen, 6,4 miljoen euro hadden. Dus als morgen, eind september, de deur opengezet wordt voor een stad als Turnhout of Mechelen en misschien een gemeente zoals Dessel of Sint-Katelijne-Waver of Duffel, dan zullen gemeenten zeggen: dit is onze opportuniteit, we gaan versnellen, we gaan meer doen. Ik heb er dus vertrouwen in dat we heel ver gaan geraken met die middelen.
Ten slotte zegt Fietsberaad Vlaanderen heel duidelijk dat een van de problemen de omvang van bepaalde gemeenten is, het gebrek aan capaciteit bij de lokale besturen om zulke projecten snel, degelijk, kwaliteitsvol te kunnen realiseren. Dat is een wezenlijk probleem. Als u met de lokale besturen praat – ik doe dat heel veel, vanuit mijn bevoegdheid als minister van Binnenlands Bestuur –, hoort u dat een van de grote knelpuntberoepen bij de lokale besturen mobiliteitsambtenaren zijn, of ruimtelijke planners en ingenieurs. Voor die mensen wordt vandaag tussen gemeenten gevochten, bij wijze van spreken. Ik kan dat begrijpen, ik verwijt dat kleine gemeenten niet. Dat is een typische uitdaging voor lokale besturen. En hoe kleiner het lokale bestuur, hoe scherper die uitdaging zich stelt.
Ik ben dus blij, mijnheer Bex, met uw vraag en met uw enthousiasme over fietsen, maar ben een beetje teleurgesteld in de wat centralistische, jakobijnse, keizer-kostertoon die ik in uw tweede tussenkomst dacht te ontwaren.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, u vroeg mij of ik ooit in een schepencollege had gezeten. Nee, inderdaad. Maar ik weet niet of u ooit bedrijfsleider bent geweest? (Opmerkingen van minister Bart Somers.)
Ik ben dat dus wel geweest en ik weet maar al te goed dat financiële overwegingen meespelen in het nemen van dergelijke beslissingen en dat het ook belangrijk is om de administratieve overlast zo klein mogelijk te maken. Daar hoeft u mij niet van te overtuigen.
Om hier nu te gaan zeggen dat het centralistisch en jakobijns en wat nog allemaal is, wat ik hier kom te vertellen, dat lijkt mij een beetje over het paard getild. Wat ik vooral heb willen zeggen, is dat ik het logischer had gevonden dat wat de Vlaamse overheid in dezen doet door de minister van Mobiliteit was gedaan en niet door de minister van Binnenlands Bestuur. Dat heeft op zich niets te maken met wat ze doet, maar met het feit dat dezelfde competentie, fietsbeleid, in een hand zit. Dat was het enige dat ik daarmee wilde zeggen. Ik hoop dus dat ik u er daarmee ook van heb kunnen overtuigen dat ik geen jakobijn of centralist ben. Integendeel, ik ben heel blij dat een groen bestuur als Mechelen alvast geanticipeerd heeft op uw beslissing om de budgetten in september op te trekken en dus ook meer middelen uit dat Kopenhagenplan zal kunnen krijgen. Ik juich dat toe, ik vind dat goed. U merkt dat ik ook iemand ben die het glas graag halfvol ziet. Mijn enige bezorgdheid is dat die middelen ook effectief aan fietsbeleid besteed worden.
Daarom wil ik toch nog even reageren op wat collega Ongena zegt. Hij zegt dat je voor x jaar vertrokken bent, als je aan de projecten van het Fietsfonds begint. Dat klopt, maar de provincies hebben zich samen met de lokale besturen nu dusdanig geëngageerd dat daar een heel pak projecten klaarligt. Het is niet zo dat al die projecten nog opgestart moeten worden. Met name de provincies Antwerpen, Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant zeggen dat ze een heel pak projecten hebben klaarliggen. Doordat Vlaanderen zegt dat ze er voor maximum 15 miljoen euro willen doen, dreigen ze daar op de lange baan geschoven te worden. Dat is wat wij aankaarten.
Maar, minister, ik blijf toch op mijn honger zitten wat die ene vraag betreft – ik vind ze heel belangrijk. Hoe zeker zijn we dat er met het tijdschema dat u hier vooropstelt, geen middelen verloren gaan die tegen 2025 effectief besteed moeten zijn? Ik weet dat het niet de gewoonte is om nu nog het woord aan de minister te geven, maar het was eigenlijk de belangrijkste vraag van mijn repliek, dus ik had toch gehoopt om daar een antwoord op te krijgen. (Opmerkingen van minister Bart Somers)
De vraag om uitleg is afgehandeld.