Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Danen heeft het woord.
Zoals iedereen weet, vindt Groen goed wiskundeonderwijs uitermate belangrijk. Vandaar ook mijn vraag. We moeten zoeken naar goede methodes waarmee we het wiskundeonderwijs attractief kunnen maken. We moeten ook zorgen dat de mensen die wiskunde geven, betere modellen kunnen gebruiken. Ik heb me voor een stuk geïnspireerd op een opinie die professor Dooms had laten optekenen in De Tijd, en vandaar mijn vraag.
Voor veel leerlingen en studenten is wiskunde een harde noot om te kraken. Het gaat hier niet louter om het maken van sommen of vermenigvuldigingen – dat lukt vaak nog wel – maar ook om het ontwikkelen van ons abstractievermogen – een belangrijke vaardigheid. Professor Dooms laat op 4 juni in De Tijd optekenen dat ons abstractievermogen ons maakt tot wie we zijn en dat datzelfde abstractievermogen ons al heel vroeg de wiskunde bijbrengt om te meten en te tellen. Het is bijgevolg vreemd om vast te stellen dat net die veralgemening tot abstracte concepten als schuldige wordt aangewezen voor de achteruitgang in ons wiskundeonderwijs. Professor Dooms stelt in hetzelfde artikel dat er een structurele kwaliteitscontrole ontbreekt op het lesmateriaal, zowel op de inhoud als op hoe die wordt aangebracht, en dat terwijl leerkrachten ervan uit zouden mogen gaan dat het aangereikte lesmateriaal de strengste kwaliteitstoetsen heeft ondergaan.
Ik vind dat wel een belangrijke passage in mijn vraag. Een professor wiskunde stelt vast dat het lesmateriaal – dat door ontwikkelaars ontwikkeld en door uitgeverijen verspreid wordt – vaak te wensen overlaat. Dat is toch althans wat zij heeft ervaren. Dat zou dus beter moeten. Zij stelt daarom ook voor om een expertisecentrum op te zetten dat wetenschappelijk onderbouwde methodes identificeert en in de lesmaterialenpraktijk omzet. Daarnaast kan zo’n expertisecentrum inzetten op inhoudelijke onderwijsprofessionalisering.
Ik heb daarbij de volgende vragen. Bent u van mening dat abstracte concepten een belangrijke plaats moeten innemen in ons wiskundeonderwijs? Wilt u werk maken van een expertisecentrum wiskunde, waar wetenschappelijk evidente methodes kunnen worden omgezet naar kwaliteitsvol lesmateriaal? Vindt u het de taak van zo’n centrum om inhoudelijke professionalisering aan te bieden?
Minister Weyts heeft het woord.
De vraag of abstracte concepten – voor zover ik daar überhaupt nog iets over mag zeggen – een plaats moeten krijgen in ons wiskundeonderwijs, is wel nogal fundamenteel, en sleept ook wel een hele voorgeschiedenis met zich mee. Ik denk dat abstractie een belangrijk onderdeel is van wiskundeonderwijs. ‘Redeneringen opbouwen en abstraheren’ is een van de zes bouwstenen van de nieuwe minimumdoelen wiskunde in het secundair onderwijs.
Maar ik wil onmiddellijk ook enige nuance brengen: het is natuurlijk niet allesbepalend. Abstractie is een belangrijke bouwsteen, maar is niet allesbepalend. Dat was het geval eind de jaren 60 tot eind jaren 80. Er werd toen gekozen om het wiskundeprogramma volledig op te bouwen uit abstracte concepten, met weinig tot geen concrete toepassingen. Leerlingen wisten vaak niet waar ze mee bezig waren, essentiële rekenvaardigheden ontbraken.
Later, in de jaren 90, werd een mix gebruikt van abstractie en aandacht voor meer concrete rekenvaardigheden. Experten denken nog steeds dat die mix een van de verklaringen was waarom het Vlaamse wiskundeonderwijs tot de top van Europa behoorde begin jaren 2000. Helaas is nadien de slinger terug in een andere richting gegaan, namelijk dat de abstractie naar de achtergrond is verdwenen, zo ook in de eerste set van de eindtermen van de jaren 90.
In de nieuwe eindtermen van het secundair onderwijs is er eigenlijk een revival van abstractie, zonder de andere bouwstenen te overheersen. Het is dus een gebalanceerde comeback. De focus ligt daar op het zinvol ontwikkelen en opbouwen van wiskundige kennis, vaardigheden en denkwijzen waarbij abstractere concepten aan een zinvolle context gekoppeld worden.
Dat we veel aandacht moeten besteden aan ons wiskundeonderwijs, is mijn stelligste overtuiging. Net daarom hou ik altijd mijn pleidooi om de essentie te benadrukken, en als je dat in termen van vakken wilt benoemen, dan is dat Nederlands en wiskunde/rekenen. Dat bleek opnieuw uit de resultaten van de peilingstoets wiskunde, die we recent nog besproken hebben. Globaal zien we dat leerlingen in het zesde leerjaar slechter scoren voor wiskunde dan vijf jaar geleden. In enkele abstracte wiskundeonderdelen scoren leerlingen wel beter, zoals bij hoofdrekenen en breuken. Dat waren enkele lichtpuntjes die werden vermeld, maar die tegelijkertijd aantonen dat abstract redeneren haalbaar is.
Wat de bemerkingen betreft in verband met de kwaliteit van leermiddelen, kan ik beamen dat er de laatste jaren veel klachten en bekommernissen bestonden omtrent de kwaliteit ervan. Vandaar dat ik ook een kwaliteitsalliantie heb opgericht. Het is de bedoeling dat men zich buigt over de problemen met betrekking tot onze leermiddelen. Men is daar tot een gedragen rapport gekomen waarin onder andere ook kwaliteitscriteria zijn opgenomen. Ik kom daarmee zo spoedig mogelijk naar buiten. Het rapport wordt momenteel gefinaliseerd.
In februari 2022 lanceerde ik een onderzoeksopdracht om zicht te krijgen op de essentiële kenmerken van kwaliteitsvolle leermiddelen in ons onderwijs en hoe we die praktijkgericht kunnen vertalen. Die opdracht is gegund aan Thomas More en KU Leuven. Dat onderzoek zal een belangrijke basis vormen voor de verdere werking van de kwaliteitsalliantie.
Ik onderstreep ook met klem het belang van een onderbouwde werking in de klas. Leraren zijn de professionals die op basis van hun expertise en ervaring leerlingen dagdagelijks ondersteunen in hun leerprocessen. Ze moeten daarbij een beroep kunnen doen op betrouwbare kennis over, onder meer, welke didactische principes al dan niet effectief zijn. Die kennis moet ook concreet inzetbaar zijn op de klasvloer.
Naast de kwaliteitsalliantie is er ook een tweede spoor. Vergelijkbaar met hetgeen bestaat in Engeland, namelijk de Education Endowment Foundation, willen we iets gelijkaardigs oprichten in Vlaanderen, net vanuit dat heel klaspraktijkgerichte: welke praktijken werken? Laat de discussie voor wat ze is, hier zijn de wetenschappelijke onderzoeken ten aanzien van die praktijk, wat zijn de kosten en de baten van die maatregelen.
Dat zal een verhaal zijn van krachten bundelen en complementair zijn, ieder vanuit zijn rol en professionaliteit.
De heer Danen heeft het woord.
Er zitten wel wat dingen aan te komen, als ik u mag geloven. Dat doe ik inderdaad soms, minister. Wat ik me wel afvraag is hoe u dat breed gaat verspreiden. (Opmerking minister Weyts)
Nee, de bezorgdheid was dat er vaak dingen worden gebruikt die wetenschappelijk niet gevalideerd zijn. Men probeert wel met goede bedoelingen bepaalde wiskundemethodes uit, maar men is niet zeker of het werkt of niet. Met de voorstellen die u net hebt gedaan probeert u daar inderdaad een antwoord op te bieden. Maar dan blijft mijn vraag wel: hoe kunt u dat verspreiden in de brede klaspraktijk? Het kan wel goed zijn dat er expertise bestaat en dat men dat probeert uit te rollen of duidelijk te maken aan de leerkrachten, maar de hamvraag blijft: hoe kan je dat Vlaanderenbreed uitrollen zodat iedereen gebruik maakt van beproefde methodes en niet blijft hangen in methodes die niet werken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik denk dat collega Danen een goede vraag stelt. Hoe kan je dat uitrollen? Hoe kunnen wij als parlement nog iets uitrollen in het onderwijs? Hoe kan de minister nog iets uitrollen in het onderwijs? U verwijst naar methodes die blijkbaar niet werken. Als we vaststellen dat ons wiskundeonderwijs achteruitgaat moet ook de vraag worden gesteld naar de methodes. Het expertisecentrum is een zeer goed iets om die onderwijsmethodes en aanpakken die niet werken aan de kaak te stellen en andere te verspreiden. Het is uiteraard aan de leerkrachten om daar al of niet op in te gaan. Langs de ene kant hebben we Klasse om te verwijzen naar het onderwijsexpertisecentrum, we hebben ook onze Twitteraccounts die we als parlementsleden kunnen gebruiken om te verspreiden, maar we hebben ook KlasCement, waarlangs we kunnen verspreiden. Ik neem aan dat de pedagogische begeleiding van de verschillende koepels bewezen methodes uit het expertisecentrum zullen verspreiden. Dat is in het belang van de leerlingen en de leerkrachten. Die oproep van collega Danen wil ik graag mee ondersteunen.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Het pleidooi dat vaak gehouden wordt voor een onafhankelijk expertisecentrum/kenniscentrum voor wiskunde houdt eigenlijk een pleidooi in voor een domeinoverkoepelend kenniscentrum. Daar vinden we elkaar. Het is belangrijk dat we goed nadenken over de functie en de plaats van zo’n centrum en dat het vertrekt vanuit een soort samenwerking tussen bestaande initiatieven want we hebben toch al belangrijke kenniscentra. Dat zijn onze hogescholen, universiteiten, de lerarenopleiding en, wat mij betreft, ook de koepels en pedagogische begeleidingsdiensten.
Voor onze fractie is het belangrijk dat het een onafhankelijk kenniscentrum wordt als het zou worden opgericht, maar vooral ook dat er wordt nagedacht over hoe zo'n centrum een opdracht kan opnemen in het aanbieden van professionalisering en het ontwikkelen van lesmateriaal. Dat moet zeker altijd gebeuren in consensus met de betrokken onderwijsactoren. Het mag niet van bovenaf worden gedicteerd, minister.
Mijn oproep is om steeds te vertrekken vanuit vertrouwen. Ik lees al te vaak dat wanneer er een initiatief van een pedagogische begeleidingsdienst komt, dit toch in vraag wordt gesteld, alhoewel er bewezen kan worden dat het op wetenschappelijke basis is opgebouwd. Vandaar is vertrouwen mijn codewoord.
Mevrouw Ampe heeft het woord.
Ik wil graag de oproep van de heer Danen ondersteunen. Ik vind het een goed voorstel om een expertisecentrum rond wiskunde op te richten.
Daarnaast zou ik willen vragen of het mogelijk is om ook al in de kleuterklas meer aandacht aan wiskunde te geven. Hilde Rabaut, lector aan de HOGENT, deed daarover al een oproep in Klasse. In Ontario bijvoorbeeld doen kleuters kansberekeningspelletjes. De bedoeling is altijd dat het spelenderwijs gebeurt, dat ze er veel plezier aan beleven. Vaak gaat de aandacht in het kleuteronderwijs vooral naar taal en zeer weinig naar wiskunde. Ik heb zelf het geluk gehad om al vanaf de kleuterleeftijd spelenderwijs wiskunde te hebben geleerd. Mijn grootvader is wiskundeleraar en mijn vader ingenieur. Het was veel gemakkelijker voor mij om wiskunde te volgen. Ik heb in de lagere school en in het middelbaar eigenlijk niet zo heel veel moeten studeren omdat die concepten al heel vroeg waren meegegeven. Daar zie je het verschil tussen mensen die van thuis uit veel meekrijgen en mensen die dat niet krijgen. De manier om die kloof te dichten, is door ook in het kleuteronderwijs meer aandacht te geven aan wiskunde en iedereen kansen te geven op een goede schoolcarrière.
Ik wilde dat graag even toevoegen aan de oproep van de heer Danen.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat betreft een expertisecentrum zijn we bezig in de breedte op het vlak van aanbod en op het vlak van participatie. We zorgen ervoor dat we een ruim aanbod aan pedagogische en didactische methodieken hebben voor gebruik op de klasvloer, niet alleen voor wiskunde, maar ruimer. Met breed bedoel ik ook het draagvlak. Het is de bedoeling dat de onderwijspartners participeren en het kenniscentrum – het is een werktitel – zorgt voor het bedienen van het brede veld.
Als voorbeeld kijken we naar de Education Endowment Foundation en we werken sowieso ook samen met het Nederlandse alternatief dat heel recent het daglicht heeft gezien, het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO). Ook met hen hebben we contacten.
Ik heb ook de eerste contacten genomen met onze Vlaamse onderwijspartners om te zien of er een draagvlak is en ik zie dat de neuzen in dezelfde richting staan, vanzelfsprekend inclusief de pedagogische begeleidingsdiensten.
De heer Danen heeft het woord.
We mogen dus blijkbaar heel wat verwachten. Ik ben blij met de steun binnen deze commissie.
Ik heb begrepen dat u een aantal studieopdrachten hebt uitgeschreven voor universiteiten en hogescholen. Ik hoop dat dit centrum een permanent karakter kan krijgen. Ik weet natuurlijk dat er heel veel dingen gebeuren in Vlaanderen. Heel wat hogescholen en universiteiten zijn bezig met te werken aan goed wiskundeonderwijs en kijken hoe het pedagogisch het beste in de markt wordt gezet, maar toch stel ik vast dat veel leermateriaal niet aan de kwaliteitseisen voldoet. Ik hoop dat we met de initiatieven die u hebt opgesomd daar op korte termijn verbetering in kunnen brengen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.