Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Gryffroy heeft het woord.
De regio’s zijn een belangrijke motor voor onderzoek en ontwikkeling (O&O). Innovatie blijft dus een rode draad in het beleid van deze regering. Het is de sleutel tot de creatie van meerwaarde en groei. De onderzoeksinstellingen en de bedrijven zijn een onderdeel van een economisch weefsel dat proactief inspeelt op nieuwe technologieën en maatschappelijke uitdagingen. Innovatie vormt de basis om de productiviteit en de competitiviteit van onze bedrijven te verhogen. Vlaanderen bereikt de Europese doelstelling dat 3 procent van het bbp naar investeringen in O&O gaat. Zo kan Vlaanderen als bescheiden regio een belangrijke plaats innemen.
De overheid moet een stimulerende omgeving creëren door drempels en risico’s weg te nemen en te focussen op excellentie. Deze omgeving moet leiden tot belangrijke wetenschappelijke doorbraken en innovatieve ontwikkelingen. Dat kan door verkokering tegen te gaan en in te zetten op samenwerking en cofinanciering, met de focus op een multi- of interdisciplinaire aanpak.
Er is een belangrijk spanningsveld tussen een bottom-upaanpak en een meer thematische of missiegerichte aanpak. Onze fractie gelooft heel sterk in een bottom-upbenadering. De overheid moet met andere woorden niet de inhoud van het onderzoek of de aanpak van het onderzoek bepalen. Dat is een verantwoordelijkheid voor de bedrijven en de onderzoeksinstelling zelf. Als overheid hebben we geen glazen bol en kunnen we dus onmogelijk gaan voorspellen welke toepassingen in de toekomst zullen worden geïntroduceerd. Door als overheid te veel richting te willen geven, bestaat het gevaar voor een tunnelvisie waardoor we bepaalde opportuniteiten misschien kunnen mislopen.
De Vlaamse Adviesraad voor Innoveren en Ondernemen (VARIO) publiceerde een advies naar aanleiding van de vraag van uw voorgangster, minister Crevits, naar “een juiste beleidsmix in Vlaanderen tussen de eerder traditionele bottom-upkanalen en de meer thematisch/missiegerichte aanpak”. In de conclusie geeft VARIO aan dat er internationaal heel veel variatie is en dat er niet één goede praktijk is waaraan Vlaanderen zich zou kunnen spiegelen.
Men schetst een beeld van de verhouding tussen de besteding van de Vlaamse middelen aan vrije – bottom-up –, en thematische – top-down – O&O. Zo stelde men vast dat de Vlaamse O&O-middelen zijn toegenomen en dat ongeveer 70 procent wordt besteed aan het vrij onderzoek, dus bottom-up. Toch stelt men vast dat dit percentage daalt. De budgetten voor de strategische onderzoekscentra (SOC’s) maken circa de helft van de thematische middelen uit.
Net zoals onze fractie hecht ook VARIO dus een heel groot belang aan de bottom-upkanalen. VARIO geeft aan dat het moeilijk is om een ideale verhouding naar voren te schuiven en schuift eigenlijk acht aanbevelingen of principes naar voren: zorg voor een helder strategisch kader met duidelijke langetermijndoelstellingen; maak objectieve, heldere en standvastige keuzes en houd ze breed; zet beleidsmixevaluaties op en onderzoek hoe de individuele instrumenten, alsook de totale mix aan instrumenten bijdragen aan de doelstellingen; houd het effectief realiseren van doelstellingen of missies voor ogen en kijk ruimer dan financiële middelen; bewaar en koester bottom-upkanalen, door transparanter te zijn in verband met thematische initiatieven in de bottom-upkanalen en door in kaart te brengen hoe bottom-upkanalen uit zichzelf bijdragen aan maatschappelijke doelstellingen – dat kan ook door maatschappelijke impact beperkt in te brengen in bottom-upkanalen, maar houd dat erg breed om de vrijheid niet in de weg te staan en besteed bijzondere aandacht voor het fundamenteel onderzoek; zorg voor optimale voorwaarden voor bedrijven om aan doelstellingen en missies bij te dragen; houd het steuninstrumentarium eenvoudig en transparant; investeer ten slotte vanuit alle beleidsdomeinen voldoende in beleidsondersteunend onderzoek, in functie van evidencebased beleid.
Dat zijn dus de acht aanbevelingen die VARIO heeft geformuleerd om de bottom-upkanalen te gaan versterken. Op basis van dit advies heb ik de volgende vragen, minister.
Wat is uw standpunt over de aanbevelingen in het VARIO-advies? Hoe kunnen de aanbevelingen en principes in de praktijk worden omgezet?
Op welke manier zullen deze aanbevelingen worden meegenomen om het toekomstig ondersteuningsinstrumenten- en O&O-beleid uit te tekenen?
Hoe wordt het spanningsveld tussen bottom-up en top-down O&O bewaakt?
Minister Jo Brouns heeft het woord.
Dank u wel, collega Gryffroy.
Toen ik mijn voorbereiding hier zag, had ik het gevoel dat u toegang had tot onze OneDrive van het kabinet, want u hebt inderdaad al heel exhaustief de verschillende aanbevelingen overlopen. Maar we zullen daar zo dadelijk nog even bij stilstaan.
Het VARIO-advies waarnaar u verwees, verwijst in de titel naar een goede beleidsmix tussen vrije en thematische steun voor O&O in Vlaanderen. In dat verband hebben ze een achttal aanbevelingen geformuleerd waar wij grosso modo kunnen achterstaan. U hebt ze al genoemd. Het zijn wel relatief algemene aanbevelingen, waardoor het enigszins jammer is dat ze nog geen concrete richtlijnen kunnen zijn waarop we ons verder kunnen inspireren. We kunnen er nog even snel doorgaan, want u hebt ze inderdaad al allemaal aangehaald.
Ik denk inderdaad dat strategische beleidsdoelstellingen belangrijk zijn. We vinden die ook terug in het regeerakkoord, in de beleidsnota en in het plan Vlaamse Veerkracht.
Het tweede betreft de objectieve keuzes, en met een voldoende open blik kijken naar de uitdagingen. Ook daar kunnen wij ons uiteraard in vinden. Het is belangrijk dat we voldoende wendbaar zijn, gelet op al de grote uitdagingen die op ons afkomen. Corona was misschien een mooi voorbeeld, om snel te schakelen en op dat vlak ook blijvend bij te stellen. Op dat vlak zijn er heel wat specifieke oproepen gelanceerd door mijn voorganger Hilde Crevits, vanuit Innovatie.
Wat de evaluaties betreft denk ik dat ik inderdaad wel mag stellen dat ik iemand ben die heel sterk gelooft in een evidencebased en datagedreven beleid. Dat is een aanbeveling die we ook bijzonder ter harte nemen bij het uitvoeren van, bijvoorbeeld, de Vlaamse Brede Heroverweging (VBH).
Aanbeveling vier gaat over verder kijken dan enkel de middelen voor onderzoek en ontwikkeling. Dat is voor ons ook een evidentie. Kijk naar het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO), waar we naast subsidies ook een volwaardige dienstverlening met externe partners voor onze innovatieve ondernemers hebben uitgebouwd.
Wat de vijfde aanbeveling betreft houdt u terecht een pleidooi voor het behoud van de bottom-up benadering. Net als u geloof ik daar ook sterk in.
En uiteraard is de vrijheid van het academisch onderzoek iets wat we moeten koesteren. Onze kenniscentra en onderzoeksinstellingen leven natuurlijk in de wereld en met de blik op de wereld. Zij weten ook waar de uitdagingen liggen en anticiperen daarop met hun onderzoek.
Aanbeveling zes gaat over het creëren van optimale condities waarin bedrijven bijdragen kunnen leveren aan missies of maatschappelijke doelstellingen. Daarvan kan een mooi voorbeeld gegeven worden in het programma van Innovatieve Overheidsopdrachten, waarbij we overheden proberen te stimuleren om hun uitdagingen op tafel te leggen en met bedrijven aan de slag te gaan om samen innovatieve oplossingen te zoeken voor de grote uitdagingen van vandaag.
Aanbeveling zeven stelt dat we de steuninstrumentaria eenvoudig moeten houden. Dat moeten we uiteraard ook volgen. Zeker voor kmo’s moeten we de drempels zo laag mogelijk houden, natuurlijk in een combinatie van eenvoud met maximale impact voor economie en samenleving.
Aanbeveling acht, ten slotte, is een pleidooi om beleidsondersteunend onderzoek te blijven ondersteunen, iets wat we uiteraard ten volle onderschrijven.
Wat uw tweede vraag betreft, hoe we met die aanbevelingen nu concreet aan de slag zullen gaan: daarop hebben we al grotendeels geantwoord door de acht aanbevelingen positief te beantwoorden. Daar zijn we eigenlijk al mee bezig. De principes die VARIO aanreikt, bevatten op dat vlak weinig nieuwe elementen.
Hoe wordt het spanningsveld tussen bottom-up en top-down O&O bewaakt? Daarover mogen we misschien een iets meer uitdagend statement maken: het is goed dat er een spanningsveld is. Dat zorgt ervoor dat we heel bewust met onze bescheiden Vlaamse euro’s omgaan, en beide kanalen blijven beoordelen op hun verdienste. Het VARIO-advies geeft geen indicatie dat de verhoudingen nu niet goed zouden liggen. Ik denk wel dat we voldoende impact van de bedrijfssteun mogen verwachten, maar dit betekent voor mij niet dat het bottom-upkarakter zou worden uitgehold.
Ik ga het hierbij laten. Misschien kunnen we in een tweede ronde nog verdergaan.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, dank u. Misschien bent u niet goed gebrieft door uw kabinet, maar ik heb inderdaad toegang tot jullie OneDrive, dus tot de antwoorden en de vragen. Dat is big brother.
Transparantie kan heel mooi zijn.
Neen, je vindt dat gewoon terug in het advies van VARIO zelf. Ik heb daar dus de OneDrive niet voor hoeven aan te spreken. U hebt echter inderdaad een punt als u zegt dat de analyse van VARIO ook weinig concreet is. Dat is inderdaad algemeen, net omdat zij veeleer kijken naar bottom-up dan naar top-down.
Punt zeven stelt dat men het steuninstrumentarium eenvoudig en transparant moet houden. Ik weet dat dat geen eenvoudige oefening is, maar ik denk dat daar nog wel wat werk aan is, want hoe moeilijker men dat maakt, hoe minder bedrijven beslissen daaraan mee te doen, waardoor er misschien opportuniteiten worden gemist. Anderzijds, hoe gemakkelijker je dat maakt, hoe meer kans je ook hebt dat de ondersteuning voor een stuk zou kunnen worden misbruikt. Ik denk dus dat je wat dat betreft een beetje in een catch 22 zit. Als we het te eenvoudig maken, zullen we misschien een aantal projecten naar boven zien komen waarvan we achteraf zeggen dat dat niet de bedoeling was, bijvoorbeeld gezien de andere punten die VARIO aankaart. Ik meen echter wel dat er meer mogelijk moet zijn wat transparantie betreft, en zeker wat communicatie betreft. Je ziet immers dat het vooral de grote en middelgrote bedrijven zijn die het meest gebruikmaken van dergelijke ondersteuning. De kmo’s hinken hopeloos achterop, en dat heeft vooral te maken met het feit dat ze daar onvoldoende tijd aan kunnen besteden, maar ook omdat ze door de bomen het bos niet meer zien, omdat het allemaal veel te complex is voor hen. Daardoor doen ze daar niet aan mee, beslissen ze het maar zonder te doen. Daardoor zijn er misschien projecten die zelfs niet van de grond komen.
Minister, mijn bijkomende vragen zijn dus de volgende. Hoe gaat u dat steuninstrumentarium dan wel aanpakken, rekening houdend met de catch 22 tussen te eenvoudig en iets stringenter, en vooral, hoe gaat u dat aanpakken qua transparantie en communicatie?
Wat dat spanningsveld tussen bottom-up en top-down betreft: we zien gewoon dat dit is gedaald van 70 naar 66,5 procent. Je kunt zeggen dat dat niet dramatisch is, maar ik denk wel dat we die evolutie in de gaten zouden moeten houden. Mocht over een jaar of twee jaar blijken dat dat verder daalt, bijvoorbeeld naar 60 procent, dan vind ik dat wel alarmerend, want dan betekent dat wel degelijk dat men veel meer overheidssturend gaat werken, dus veel meer top-down dan bottom-up. Hoe gaat u dat spanningsveld bewaken, opdat we toch ergens rond die 65 à 70 procent zouden zitten?
Minister Brouns heeft het woord.
Collega Gryffroy, ik deel uw mening volledig. We zitten daar inderdaad met een spanningsveld. Ik denk dat we daaraan moeten durven vast te houden. Ik denk dat u het met mij eens bent dat we de lat voldoende hoog moeten houden. Het onderzoek moet impact hebben, moet die maatschappelijke relevantie kunnen bevestigen. In die zin denk ik dat we ook wat dat betreft de kmo’s maximaal moeten begeleiden, opdat ze over die lat kunnen blijven gaan. Ik denk dat op die manier het evenwicht kan worden behouden: de lat voldoende hoog leggen, en er moet impact zijn, maar als er zijn die daar niet alleen toe kunnen komen, dan moeten die de nodige omkadering en begeleiding krijgen. Daarbij is er natuurlijk ook een belangrijke rol weggelegd voor VLAIO.
De vraag om uitleg is afgehandeld.