Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over de werkbaarheidsenquête van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen
Vraag om uitleg over de preventie van burn-out
Vraag om uitleg over het uitrollen van een beleid om burn-out bij werknemers te voorkomen
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, we starten vandaag met een vraag over een toch wel heel belangrijk thema, een thema waarmee heel velen hier in het parlement bezig zijn, wat ook blijkt uit de vragen, en dat in de samenleving en op de arbeidsmarkt toch een grote uitdaging is. Recent publiceerde de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) de resultaten van de werkbaarheidsenquête die de Stichting Innovatie & Arbeid (SIA) driejaarlijks afneemt.
De resultaten hebben betrekking op het jaar 2019, dus nog precorona, maar tonen toch een aantal heel opmerkelijke en verontrustende tendensen. 13,6 procent van de werknemers rapporteert burn-outsymptomen. Geëxtrapoleerd komt dat uit op zowat 320.000 werknemers in Vlaanderen. Dat percentage is hoger dan 3 jaar geleden, toen het 12,3 procent was, maar vooral de toename sinds 2010 en 2013, met telkens om en bij de 9,5 procent, is opmerkelijk en zorgwekkend. Wat hierbij heel sterk opvalt, is dat de curve op basis van de leeftijd verstoord is. Traditioneel bouwen burn-outsymptomen doorheen de leeftijdscategorieën op, om te pieken bij de jonge 50’ers. In 2019 kende de curve echter een dubbele piek. Net na de jonge vijftigers komen nu ook de dertigers met burn-outklachten steeds meer naar voren. Op vijftien jaar tijd groeide de groep dertigers met symptomen van een burn-out met de helft.
De gevolgen voor de arbeidsmarkt zijn uiteraard nefast. Werknemers met burn-outsymptomen zijn regelmatiger en langer afwezig van de werkvloer. Ruim een kwart van hen geeft aan op zoek te willen gaan naar een andere job. Dat is toch wel een grote uitdaging. Geen enkele sector blijkt ongevoelig te zijn voor die toenemende golf van burn-outs, maar een aantal beroepsgroepen springen er wel specifiek uit. Mensen met een onderwijsfunctie en een zorgende functie lopen duidelijk het grootste risico. In het onderwijs zien we dat het gaat om pakweg een op de vijf medewerkers. Dat sluit aan bij het debat van gisteren in de plenaire vergadering. Ook bij zelfstandige ondernemers zien we dat de curve, die tussen 2007 en 2013 mooi dalend was, sindsdien weer stijgt. Een op de acht ondernemers geeft aan last te hebben van burn-outs.
Bij zowel werknemers als zelfstandige ondernemers is de werkdruk veruit de grootste risicofactor, maar ook emotionele belasting blijkt bij beide groepen problematisch, terwijl een moeilijke relatie met de leidinggevende een trigger kan zijn bij werknemers.
Dit zijn cijfers van voor corona, maar we kunnen toch aannemen dat de hele covidcrisis de problematiek nog wel wat meer zal hebben verscherpt, zowel bij werknemers als bij ondernemers. Ook in tal van andere studies rond mentaal welzijn zagen we een toename van de problematiek, ook daar steeds met een piek bij de jongere generaties.
Minister, onze fractie maakt zich daar grote zorgen over, net als u, naar ik aanneem, en dan hebben we nog geen rekening gehouden met de impact van Zoommeetings en telewerk en alles wat daarmee samenhing de voorbije jaren.
Vandaar onze vragen.
Hoe kijkt u naar de toename van het aantal burn-outsymptomen bij werknemers en bij ondernemers? Hoe kijkt u specifiek naar de piek bij de dertigers? Verwacht u dat dit ook na corona zal zijn gestegen bij zowel werknemers als ondernemers? Hebt u daar al cijfers over?
Welke extra initiatieven zult u als startend minister nemen om de stijgende tendens te keren? Welke initiatieven plant u specifiek voor die groep van de dertigers? Plant u specifieke sectorale initiatieven, bijvoorbeeld in samenwerking met de collega’s van Onderwijs of Welzijn?
Hebt u er een zicht op wat zorgde voor een daling van de burn-outsymptomen bij zelfstandigen tussen 2007 en 2013? Wat kan dat ons leren voor de aanpak van de problematiek vandaag?
Financieel-economisch gezien, hoe groot schat u dat de totale schade van de burn-outproblematiek is op de Vlaamse economie?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Heel veel vragen van collega Vaneeckhout, waar ik mij graag bij aansluit.
Op basis van de werkbaarheidsenquête, die inderdaad al dateert van 2019, heeft de SERV toch nog eens een nieuw rapport gemaakt heel specifiek over burn-outs, die toch wel een gesel zijn, uiteraard in de eerste plaats voor de zelfstandigen en werknemers die er last van hebben, maar zeker ook voor onze arbeidsmarkt en onze economie. Dit is de situatie van voor de coronacrisis, maar er zijn wel een aantal interessante lessen uit te trekken.
De cijfers zijn aangehaald. In de periode 2014-2019 kampte 13,6 procent van de werknemers met een burn-out. Bij zelfstandigen was dat 12 procent. Net zoals bij de werkbaarheidsmonitor blijkt dat de druk het grootst is bij onderwijs- en zorgberoepen. Meer dan een op de vijf mensen, of 21,1 procent, die actief zijn in het onderwijs, kampt met symptomen. In de zorg is dat 15,2 procent, maar ik denk dat ik geen al te boude voorspelling doe als ik zeg dat die symptomen er in de coronacrisis zeker niet minder op zullen zijn geworden.
Over de symptomen gesproken, een hoge werkdruk maakt dat je tot zes keer meer kans hebt om echt tegen de muur te lopen. Een emotioneel belastende job zorgt voor drie keer meer kans op een burn-out. Andere factoren die jobs zeer zwaar maken, zijn een gebrek aan afwisseling of autonomie, een afwezige leidinggevende of het constant bereikbaar moeten zijn. De krapte op de arbeidsmarkt is uiteraard debet aan burn-outsymptomen bij de mensen die wél aan het werk zijn, maar ook de organisatie, de interne processen en de managementstijl in een bedrijf kunnen worden aangepast om andere oorzaken van burn-outsymptomen aan te pakken.
Minister, wij hebben eigenlijk twee concrete vragen voor u. De eerste gaat over de werkbaarheidscheques. Die kunnen vandaag al worden ingezet om bedrijven meer werkbaar te maken. Het aantal gebruikte cheques blijft stijgen, maar qua schaal blijft het toch een beperkt instrument om te hanteren, ook omdat we niet weten wat de daadwerkelijke resultaten van de ingezette werkbaarheidscheques zijn. Vandaar de vraag of u naar een meer bindend instrument kijkt, met concrete doelstellingen om samen met de sectoren proactief te werken opdat een duurzame werkomgeving overal meer een feit is.
Mijn tweede vraag gaat over de re-integratietrajecten voor langdurig zieken. Uw voorgangster, minister Crevits, en federaal minister Vandenbroucke hebben nog niet zo lang geleden een samenwerkingsakkoord afgesloten om mensen die langdurig ziek zijn, met aangepaste jobs terug naar de werkvloer te begeleiden. Neemt u ook in dat kader, met het oog op werkbare jobs, initiatieven voor het aanpassen van de werkvloer, zodat langdurig zieken ook opnieuw geleidelijk meer aan het werk kunnen gaan?
De heer Ronse heeft het woord.
Eerst en vooral grote hulde aan collega Vaneeckhout, die ik heel graag verwelkom in deze aangename commissie en die de thematiek voortreffelijk heeft ingeleid.
Ik ga uiteraard alle beschouwingen en vragen die ik zelf ook ging stellen, niet herhalen. Ik zal er misschien twee aan toevoegen. Wat vrij fors opvalt, is dat uitschieters voornamelijk zorgmedewerkers zijn, mensen uit het onderwijs en laaggeschoolde zelfstandigen en ondernemers in de sectoren bouw en horeca. Het gaat soms vaak om meer dan een op de tien mensen. Dat is toch een redelijk fors probleem. We hebben het hier heel vaak over de arbeidskrapte en het tekort aan mensen, maar we moeten uiteraard evengoed zorg dragen voor de mensen die vandaag aan het werk zijn en vermijden dat die uitvallen. Wel integendeel, ideaal zou zijn dat ze heel veel positieve energie krijgen van hun werk.
Mijn vragen liggen eigenlijk in dezelfde lijn als die van de collega's. Ik wil er misschien nog een laagje bovenop leggen. Er is namelijk een VESOC-akkoord (Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité) in de maak. Zit daar ook iets in, specifiek rond de aanpak van het burn-outverhaal?
De heer Ongena heeft het woord.
De collega's hebben de situatie al uitvoerig geschetst. Ik ga het allemaal niet herhalen. Maar het is wel een alarmbel die afgaat. We moeten eerlijk zijn. Afgerond ongeveer een op de acht werknemers en zelfstandigen kampt met burn-outsymptomen. Dat mogen we niet zomaar onder de mat vegen. Zoals de collega al zei, zijn dat cijfers van voor corona. We weten natuurlijk niet wat de impact van corona daarop is.
Maar er is nog een andere evolutie sinds 2019, namelijk de krapte op de arbeidsmarkt, die altijd maar prangender en prangender is geworden. We mogen vermoeden dat die cijfers niet echt verbeterd zullen zijn. Ik heb gehoord dat er vandaag een spontane staking is in Zaventem bij een van de bagageafhandelaars omdat men onvoldoende vacatures ingevuld krijgt en omdat er te weinig collega’s zijn, waardoor de werkdruk nog hoger is. Die werkdruk blijkt een van de belangrijkste factoren te zijn van een burn-out. Dat blijkt heel duidelijk uit die studie.
Minister, daarom ook van mijn kant veel vragen. Ze lopen in dezelfde richting als de vragen die de collega's hebben gesteld. Ik heb misschien nog een extra vraag. We hebben nu die cijfers, maar misschien is het beter dat we proberen om meer gedetailleerd in kaart te brengen hoe het juist loopt met die burn-outsymptomen. Mijn vraag boven op de vragen die de collega's hebben gesteld, is of u initiatieven neemt om het aantal werknemers met symptomen van burn-out beter in kaart te brengen. Dat lijkt me ook belangrijk als we daar een beleid rond willen uitwerken.
Minister Brouns heeft het woord
Collega's, dank u wel voor de vele vragen omtrent dit uitermate belangrijk thema. Ik kom op het veld op een moment dat de arbeidsmarkt een nooit geziene krapte kent en als het ware in brand staat, maar ook aan de vooravond, gelukkig, van een nieuw belangrijk werkgelegenheidsakkoord, waarbij werkbaarheid en werkbaar werk een van de belangrijke pijlers zal zijn. Als een van mijn eerste publieke optredens mocht ik naar een landbouwbedrijf gaan en daar ging het over het welbevinden van de landbouwers. Ik heb daar het beeld gebruikt dat we ons eigen materiaal zijn, ons eigen gereedschap. Daar moet je goed zorg voor dragen. Als je gereedschap niet in orde is, dan kun je niet goed werken. In bedrijven gaat het over een heel grote gereedschapskist. Voor al dat menselijk kapitaal moet heel veel zorg worden gedragen. Dat is een heel belangrijke basisvoorwaarde in de preventie die ik wil meegeven. Ik geloof heel sterk in een hr-beleid dat daar een cruciale rol in kan spelen. De autonomie, de vrijheid, de verantwoordelijkheid die aan mensen kan en moet worden gegeven, de flexibilisering en de ‘work-life balance’ zijn allemaal belangrijke elementen. Alvorens concreet in te gaan op de antwoorden wil ik alvast meegeven dat dat zaken zijn die mij heel na aan het hart liggen.
Er zijn heel veel vragen, vijftien. Ik ga proberen zo exhaustief mogelijk te antwoorden. Als er onvoldoende op geantwoord wordt, dan kunt u natuurlijk via schriftelijke vragen – zoals ik dat zelf ook altijd deed – bijkomend vragen stellen, of kunnen we de SERV hier uitnodigen om een bijkomende toelichting te geven.
Het rapport toont inderdaad aan dat, hoewel nog steeds heel veel werknemers en zelfstandigen vandaag gelukkig geen last hebben van het burn-outsymptoom, de groep werkenden die ermee te kampen heeft, stelselmatig groeit. De SERV stelt dat er een beleid nodig is dat zich richt op preventie en duurzame inzetbaarheid om het symptoom tegen te gaan. Dat is een visie die ik absoluut deel.
Er is geen exhaustieve verklaring die deze negatieve trend in de hand werkt. Werkstress en burn-outklachten vormen bij uitstek een multifactorieel gegeven. Het gaat om een veelheid van oorzaken waarnaar we moeten kijken, in functie van antwoorden. Het is een samenspel van verschillende werk- en niet-werkgerelateerde factoren. Ook tussen sectoren en jobs zijn er verschillen op te merken.
Als we nader inzoomen, en grote categorieën maken van factoren, dan zien we in eerste instantie de hoogconjunctuur: we zijn met minder, en we moeten meer doen. Dat is een gevolg van de krapte op de arbeidsmarkt, die gepaard gaat met een enorme werkdruk. In het verleden was het zo dat je per vacature meestal meerdere kandidaten had. Vandaag is het net andersom en kan één kandidaat kiezen uit meerdere vacatures. De impact van de werkdruk op de werkvloer moet dus opgevangen worden. Dat is een belangrijk element om het probleem te voorkomen.
Daarnaast is er uiteraard ook de scherpe marktconcurrentie. Alles is vandaag zeer complex, er wordt steeds meer van mensen verwacht en het gaat veel sneller. Het disruptieve speelt vaak een rol: de wendbaarheid, het schakelvermogen dat van mensen verwacht wordt, is enorm. Ik heb gisteren bij het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) de coronacrisis, de Brexit en nu de Oekraïnecrisis nog vergeleken met cols buiten categorie die je telkens weer moet zien te bedwingen.
Een derde factor is eerder breed maatschappelijk. Het is iets wat heel breed in de samenleving verankerd zit en helaas steeds vaker de kop op steekt bij meer en meer mensen, en dat is: een stukje verruwing in de manier waarop we met elkaar omgaan. Ik denk dat dit absoluut niet onderschat mag worden en dat de manier waarop we met elkaar omgaan, heel cruciaal is. Als je vandaag arbeidssociologisch naar bedrijfssituaties kijkt, dan zijn de grootste problemen in organisaties heel vaak toe te schrijven aan de manier waarop mensen met elkaar omgaan. Dat klinkt misschien eerder banaal, maar alle technische problemen zijn vaak op te lossen, terwijl het interpersoonlijke een heel belangrijke aandachtspunt is en een heel grote uitdaging. Er wordt verwezen naar de toenemende agressie in de samenleving. Als we kijken naar mensen in veiligheidsberoepen, en zelfs mensen in de zorg, dan zien we dat zij de laatste jaren steeds vaker geconfronteerd worden met agressie. Dat baart zorgen, en het doet inderdaad knipperlichten afgaan waarop gepast gereageerd moet worden.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan de verruwing in de intermenselijke relaties die we bijvoorbeeld terugvinden in de assertieve houding van patiënten in de zorg of bij zeer mondige of veeleisende klanten. In een aantal gevallen mondt dit ook uit in agressie en is er sprake van grensoverschrijdend gedrag. Dit zet werknemers emotioneel onder druk. Het is een oproep naar ons allen om ons menselijker op te stellen in onze intermenselijke contacten, ook tussen collega’s onderling of tussen werkgever en werknemer.
Collega Vaneeckhout, de vastgestelde piek in de burn-outcijfers bij dertigers is inderdaad zorgwekkend. Daar is een sterke toename. Een pasklaar antwoord moet ik u helaas schuldig blijven, maar wat ongetwijfeld een rol zal spelen – en wat ook blijkt uit onderzoek – is de ‘waardegevoeligheid’ bij jonge mensen. Ze hebben vaker verwachtingen ten aanzien van de werkgever die botsen met de situatie in de praktijk. Het is in ieder geval een signaal dat ernstig genomen moet worden en dat ook bij de volgende werkbaarheidsmeting nauwgezet gevolgd moet worden.
Daarnaast moet worden opgemerkt dat de cijfers van de SERV waarover we spreken – ik denk dat het ook door collega Ongena werd bevestigd – een meting is van 2019. Ze tonen dus een onrustwekkende tendens aan die onder invloed van corona waarschijnlijk enkel maar gegroeid is. Dat konden we al vaststellen uit de grootschalige coronabevraging die Statistiek Vlaanderen vorig jaar uitvoerde. Daaruit blijkt dat 43 procent van de werknemers en 31 procent van de zelfstandigen een hogere werkdruk liet optekenen dan voor de coronacrisis.
Collega Vaneeckhout, wat de beperkte maar significante daling betreft van het aandeel zelfstandigen in de risicozone voor burn-out tussen 2007 en 2013: daar kan ongetwijfeld de koppeling gemaakt worden met de macro-economische evolutie op dat moment, namelijk de plotse afkoeling van de conjunctuur tijdens de financieel-economische crisis.
Wat betreft het pakket aan vragen die betrekking hebben op de beleidsmaatregelen, van verschillende collega’s: de preventie van burn-out en meer algemeen het thema ‘werkbaar werk’ is zoals gezegd een van de vier belangrijke pijlers. Naast activeren en opleiden op de werkvloer – opleiden wordt het nieuwe rekruteren – moeten we de mensen natuurlijk aan de slag kunnen houden, zodra ze zijn toegeleid. Dat is de component van werkbaar werk. Als de meeste knelpuntberoepen nog niet zijn ingevuld, is er als sluitstuk ook de interregionale mobiliteit of de arbeidsmigratie, waarover vandaag nog andere vragen komen.
Op de details van het akkoord kan ik hier nog niet ingaan, maar ik kan wel zeggen dat de contacten, zowel informeel als in de schoot van de regering, in de goede richting gaan en heel constructief verlopen. We hopen dus voor het zomerreces nog te kunnen landen met een nieuw werkgelegenheidsakkoord, dat gedragen is door de verschillende partners, samen met de regering, om zo te komen tot meer gepaste antwoorden op de druk op onze arbeidsmarkt.
Collega’s, de preventie van burn-outs is inderdaad een heel specifiek onderdeel van het preventiebeleid inzake psychosociale risico’s, wat uiteindelijk de bevoegdheid is van mijn federale collega Dermagne. Op Vlaams niveau zijn er vooral flankerende acties. Ik heb het inleidend al gezegd, omdat ik er zelf wel een stukje ervaring in heb, dat ik heel sterk geloof in de inzet van onze personeelsdiensten. Hr-beleid is cruciaal in het voorkomen, denk ik. Zo dadelijk ook meer over de werkbaarheidscheques, want ik denk inderdaad dat we daar misschien nog meer gebruik van moeten maken, voor de bedrijven die op zoek zijn naar de juiste adviezen, begeleiding en omkadering om echt aan de slag te gaan met het welbevinden op de vloer. Het is immers effectief zo dat de manier waarop men met elkaar omgaat en zich goed in zijn vel voelen cruciaal zijn om een burn-out te voorkomen en om het vol te houden in de actueel zeer moeilijke omstandigheden.
Het actieplan werkbaar werk, u allen bekend, is tot stand gekomen met dat grote doel: werk meer werkbaar maken en dat ook zo houden, en zo dus burn-outs voorkomen. Het werd eind vorig jaar samen met de sociale partners verder aangevuld met elf nieuwe concrete en laagdrempelige acties die inspelen op actuele noden met betrekking tot werkbaar werk. Het ging hier al uitvoerig over in deze commissie op 22 februari, begreep ik.
Daarnaast is er ook het actieplan telewerk waar ik ook wel heel sterk in geloof. Voor de groep die niet actief is, de herintreders, kan telewerk natuurlijk een enorme hefboom zijn om de activering mogelijk te maken. Het gaat dan bijvoorbeeld over huismannen en -vrouwen, die op een bepaald ogenblik misschien wel in staat zijn om gedurende een, twee of misschien drie dagen per week in contractueel verband te gaan werken.
Wat betreft de re-integratie, waar u naar verwees, collega Gennez, denk ik inderdaad dat het goed is dat die samenwerkingsovereenkomst is gesloten. Vorig jaar waren er 5000 trajecten en dat willen we gestaag laten toenemen, tot maar liefst 12.000 in 2024. Dat heb ik ook al geantwoord op de actuele vraag van collega Ronse, twee weken geleden, denk ik.
Met de actualisering van het actieplan werkbaar werk hebben we de werkbaarheidscheques voor 2022 kunnen verlengen, wat in deze context op zich uiteraard goed en noodzakelijk is. Het in kaart brengen van de psychosociale risico’s is een belangrijke stap voor ondernemingen om acties te kunnen uitwerken om de werkbaarheid te verhogen en ook burn-outs te vermijden. Ik denk inderdaad dat de psychosociale risicoanalyses op bedrijfsniveau in de huidige context heel belangrijk zijn.
Bedrijven kunnen ook een beroep doen op de kmo-portefeuille om aan de slag te gaan rond werkbaar werk. Ze kunnen daarvoor een tijdelijke verhoging van maximum 5000 euro krijgen voor acties rond werkbaar werk.
Aan het pakket aan mogelijkheden via de oproepen van het Europees Sociaal Fonds (ESF) hebben in totaal meer dan 350 ondernemingen deelgenomen. Dat is onder andere de ESF-oproep ‘Drive’, die focust op hr-begeleiding en hr-processen en -acties. Er is ook de ESF-oproep ‘Anders organiseren’, met een focus op het verhogen van het leer- en aanpassingsvermogen, wat op dit ogenblik uiteraard heel belangrijk is. Dat is het beeld van de iPhone die we regelmatig updaten. Als mensen actief willen blijven in deze wereld, met het huidige verwachtingspatroon, denk ik dat we nog een weg te gaan hebben wat betreft levenslang leren.
De ESF-oproep ‘LeiderschapsExperiment en -Ontwikkeling’ (LEO) is inderdaad ook iets wat onder de aandacht kan worden gebracht en waar heel wat bedrijven op kunnen intekenen. Het komt ook altijd weer neer op de leiderschapsstijl en de manier waarop mensen met elkaar kunnen omgaan. Ik geloof alvast heel sterk dat daar een heel belangrijk preventief luik inzit. Collega Ongena, u haalde het zeer terecht aan: ook de leidinggevende en diens houding, stijl en vaardigheden spelen een heel belangrijke rol in de preventie van burn-out.
Ook via de ESF-oproep ‘Opleidingen telewerk’ kan hiervan werk worden gemaakt. Daar geloof ik ook in, het voorbeeld is daarnet al gegeven.
Flankerend zet ik met het actieplan werkbaar werk ook in op het verspreiden van onderzoeksresultaten, informatie, good practices en instrumenten. Er zijn de websites www.talentontwikkelaar.be en www.werkbaarwerk.be, die tot stand zijn gekomen met de sociale partners en waar belangrijke informatie kan worden gevonden.
Ik herhaal graag, collega’s, dat het breed maatschappelijk een gedeelde verantwoordelijkheid blijft. Het actieplan werkbaar werk bevat ook acties voor zowel werkgevers, werknemers, zelfstandige sectoren als de overheid. Hier wordt nogmaals verwezen naar de hr-dienstverlening en sectorconsulenten. Het is een collectieve verantwoordelijkheid. Als ik even mag verwijzen naar het voorbeeld in de landbouwsector, waar men de zogenaamde erfbetreders extra inzet op de ontwikkeling van hun voelsprieten om signalen op te merken van mensen die problemen hebben rond welbevinden. Breed maatschappelijk, Vlaams, is het nog altijd moeilijker om erover te spreken – het is een drempel die je moet nemen – en om op tijd aan de handrem te trekken. In die zin is het voor een stuk een collectieve verantwoordelijkheid in het beleid, op het niveau van een bedrijf of organisatie, naar collega’s toe, om signalen op te merken en niet te negeren, en daar iets mee te doen. Dat is een belangrijk onderdeel.
Collega Vaneeckhout, ik kom tot uw specifieke vraag rond jongeren. Werkgevers die extra willen investeren in het opbouwen van een open dialoog met jonge werknemers, mogen we doorverwijzen naar de toolbox ‘jongeren’ op de website werkbaarwerk.be.
Dan kom ik bij de vraag van collega Ongena: de initiatieven die we nemen om het aantal mensen met symptomen van burn-out beter in kaart te brengen. Dit is een belangrijke vraag omdat data belangrijk zijn in functie van het beleid ter zake: de werkbaarheidsmonitor, een gekend instrument op dat vlak. Deze meting wordt al sinds 2004 driejaarlijks uitgevoerd door de Stichting Innovatie & Arbeid en mede gefinancierd door Vlaanderen.
Die werkbaarheidsmonitor brengt niet enkel in kaart in welke mate jobs werkbaar zijn, maar peilt ook naar een aantal achterliggende determinanten hiervan in de arbeidssituatie, de risicofactoren zoals werkdruk, emotionele belasting, taakvariatie en dergelijke. De termijn voor de werkbaarheidsmetingen werd vorig jaar verlengd naar een vierjarige meetcyclus, omdat er op vraag van de sectoren geopteerd is voor tussentijdse sectorspecifieke werkbaarheidsbevragingen. De volgende arbeidsmarktbrede werkbaarheidsmonitor zal plaatsvinden in 2023.
In welke mate wordt de kennis van de risicofactoren in de arbeidssituatie om een preventief burn-outbeleid te ontwikkelen, verfijnd? Dat is een vraag van collega Ongena.
Rond de kennis bij burn-out wordt binnen de academische wereld al lang heel wat onderzoek verricht. Er is dus al heel wat informatie beschikbaar. Zoals ik al aangaf, is het niet eenduidig. Het is een combinatie van factoren die op elkaar inspelen en elkaar kunnen versterken, in negatieve zin in dit geval. Samen met het departement volgen we die onderzoeken op, nemen we de inzichten mee en delen we ze ook met alle belanghebbenden. Recent organiseerde de administratie in het kader van de kennisagenda Werk en Sociale Economie nog een lezing met de samenwerking van professor Elke Van Hoof rond welzijn op het werk, met de exclusieve focus op burn-outs.
Dan zijn er nog de vragen van collega Gennez en collega Vaneeckhout. In de nieuwe generatie sectorconvenants wordt er veel belang gehecht aan werkbaar werk. Een concreet voorbeeld van een mooi initiatief is de nieuwe leerstoel 'Arbeid 4.0 in de voedingsindustrie’. Die heeft tot doel in te kaart brengen hoe het werk in de verschillende sectoren, beroepsgroepen en jobs in de voedingsindustrie in België verandert onder invloed van belangrijke trends, zoals digitalisering, globalisering, demografische evoluties en de wijzigende arbeidsmarkt.
Sectoren worden bij hun acties ondersteund door een intersectorale adviseur die zich specifiek focust op dit thema. Daarnaast zal werkbaar werk ook decretaal verankerd worden in het nieuwe decreet van de sectorconvenants, dat zal ingaan op 1 juli 2023.
Een belangrijke ‘to do’ – dat moet ik wel zo durven noteren – is een samenwerking met de andere beleidsniveaus, Onderwijs of Welzijn. Daar zijn nog geen sectorale initiatieven op til. Er is wel een project dat de vorige minister van Werk en de huidige minister van Welzijn, mevrouw Crevits, aan het uitwerken is rond mentale veerkracht en energie op het werk. Daar zal binnenkort meer over gedeeld kunnen worden.
Ik wil nog even kort herhalen dat ik als minister van Landbouw ook een initiatief genomen heb om een actieplan welbevinden in de landbouwsector te lanceren. Daar hebben maar liefst zeventig organisaties aan deelgenomen.
Dan was er de vraag over de totale schade van de burn-outproblematiek op de Vlaamse economie. Collega Vaneeckhout, cijfers over die totale schade zijn niet beschikbaar. In een recent rapport van Federgon en IDEA Consult werd wel de totale jaarlijkse niet-medische kostprijs van langdurige arbeidsongeschiktheid in België in 2019 geraamd. Dat kwam toch neer op een bedrag van 21,2 miljard euro. Dat is een gigantisch bedrag. 30 procent van die kosten zijn te wijten aan uitkeringen, 70 procent aan de gederfde inkomsten uit directe en indirecte belastingen. Het is evenwel niet mogelijk om hieruit specifieke cijfers inzake burn-out af te leiden, maar er zijn natuurlijk de algemeen bekende verhoudingen. Als iemand die werkzoekend of inactief is, naar activiteit gaat, dan is dat door de band genomen een besparing voor de overheid van 30.000 euro. Dat is toch wel een belangrijk cijfer.
Collega Gennez, dan is er uw vraag over de re-integratietrajecten van langdurig zieken en de link met het aanpassen van de werkplek. Daar is ook al kort naar verwezen. Ik maak ook wat dat betreft even een zijsprongetje. De krapte op de arbeidsmarkt biedt ook kansen: we zien vandaag een enorme toename van het aantal mensen met een arbeidshandicap, tot 10 procent. Werkgevers zullen nu wel meer en sneller geneigd zijn om ook die mensen een kans te geven. Dat blijkt dus meer dan in het verleden aan te slaan.
Specifiek wat de re-integratietrajecten betreft, daarbij wordt in eerste instantie vertrokken vanuit de individuele situatie van de arbeidsongeschikte werknemer en het aanpassen van de job en de werkplek om het werk te kunnen hervatten. Ik vind het ook belangrijk te verwijzen naar de manier waarop VDAB vandaag met die mensen omgaat. VDAB doet dat vandaag al, maar zal nog veel meer ‘uitbreken’ naar waar die mensen zich bevinden, zal naar de langdurig zieken gaan, in de revalidatiecentra, in de pijnklinieken. Dit zal veel meer nauw aansluiten bij de leefwereld van die mensen. Het lijkt me cruciaal om die mensen niet los te laten. Of ze nu langdurig ziek zijn door een burn-out of door een andere aandoening, als je die mensen het gevoel geeft dat ze er nog bij horen, dat er wordt uitgekeken naar hun terugkeer, dat de verbinding tussen hen en de werkgever niet is doorgeknipt, dan heeft dat een positief effect op hun welbevinden. Dat zijn belangrijke elementen op dat vlak.
Vlaanderen heeft inzake het aanpassen van de werkplaats om die re-integratie te kunnen versterken, ook een heleboel ondersteunende maatregelen. VDAB kan inderdaad een tegemoetkoming geven voor een deel van de kosten die de werkgever moet maken om de werkplek meer toegankelijk te maken. Er is inderdaad de ondersteuningspremie die kan worden uitgekeerd. En er is ook de mogelijkheid tot jobcoaching op de werkvloer.
Ik heb getracht al uw vragen zo volledig mogelijk te beantwoorden. Als er nog gaten zijn, dan zal ik dat horen in de tweede ronde.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het antwoord.
Er is sprake van 21,2 miljard euro voor alles qua langdurige afwezigheid. Ik heb het nog eens opgezocht: uit de cijfers blijkt dat 20 à 25 procent van de langdurige afwezigheid te wijten is aan burn-out en depressie. Dat betekent dat de kostprijs 4 à 5 miljard euro zou zijn. Dat is samen met depressie, wat natuurlijk nog een andere uitdaging is, maar hier toch nauw mee samenhangt. Dat is een gigantisch bedrag. Daarvan een klein deeltje extra vrijmaken in de komende tijd om extra in te zetten op deze uitdaging, is misschien toch ook wel een deel van het antwoord.
Het is een hele resem antwoorden geweest. Ik zal die de komende maanden nog verder met interesse doornemen. Toch wil ik nog een paar dingen zeggen. U stelde dat de waardegedrevenheid van de dertigers waarschijnlijk een belangrijke verklaring is. Een andere verklaring is, lijkt me, de fase waarin heel veel van die mensen zitten. Misschien spreek ik te veel vanuit mijn eigen ervaring, maar dat is net de fase van de piekuurgezinnen. Die mensen hebben kleine kinderen, hollen ‘s ochtends om alles in orde te krijgen, hollen dan naar hun werk, hollen dan terug naar huis om de jongste kinderen te gaan halen in de kinderopvang, om kinderen tijdig van school op te halen. Ze proberen die kinderen dan tijdig in bed te krijgen, werken ‘s avonds door om nog een aantal dingen af te werken die ze niet konden afwerken omdat ze vroeger moesten stoppen op het werk, en zo gaat het maar door. Die burn-outs zijn er dus niet alleen door de werkvloersituatie, maar ook door de maatschappelijke context waarin we vandaag leven, waarbij het voor heel veel mensen noodzakelijk is om met twee voltijds te gaan werken om alles nog rond te krijgen. Dat zijn toch wel een aantal factoren van de tijdsgeest die maken dat dit soort symptomen makkelijker ontstaan en waarover we toch moeten nadenken: hoe organiseren we onze kinderopvang, hoe ziet onze samenleving eruit?
Een deel van het antwoord – ik weet dat u niet alles kunt veranderen – is werken aan preventie, ook op de werkvloer zelf. U hebt een aantal voorbeelden gegeven van hoe u en uw diensten daarrond aan de slag zijn. Ik ben zelf voorzitter van een Logo (loco-regionaal gezondheidsoverleg en -organisatie), Logo Leieland, en ook van de Vlaamse Logo’s. Ik zie daar dat heel wat van die preventieorganisaties experimenteren: hoe kunnen ze beter inspelen op die uitdagingen op de werkvloer? We zien immers dat men in heel veel kleine ondernemingen, in het onderwijs enzovoort in de praktijk eigenlijk niet veel ruimte heeft om actief aan de slag te gaan met zo’n beleid op de werkvloer, om daarover na te denken. Die mensen zitten immers allemaal met de bestaande werkdruk, en die moeten daarnaast nog projecten doen. Je hebt inderdaad de werkbaarheidscheques, maar dan is het nog zoeken: wie biedt op dat gebied betaalbare begeleiding aan? Het is dus misschien goed dat u met minister Crevits, die de beide sectoren nu wel goed kent, nog wat actiever aan de slag zou gaan. Zijn er daar nog win-winsituaties mogelijk?
Die werkbaarheidscheques zijn ontstaan in 2019-2020. Dat is nu eenmalig verlengd voor 2022. Dat is een heel goede zaak, maar dat is natuurlijk projectbeleid. Ik weet niet of u daar vandaag al op kunt antwoorden, maar vandaar onze vraag, onze oproep om naar een structureel beleid te gaan wat dat betreft, naar structurele investeringspaden vanuit de Vlaamse overheid, om dat te verankeren en dus niet ieder jaar op het einde of net aan het begin van het jaar nog te beslissen dat het ook dat jaar zal worden voortgezet. Ik denk dat het belangrijk is om gewoon te zeggen dat heel wat sectoren er de komende drie jaar op zullen kunnen rekenen dat die werkbaarheidscheques kunnen worden ingeschakeld. Is dat een voorstel waarin u kunt meegaan, en op welke termijn wilt u daar een definitieve beslissing over nemen?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ook van mijn kant dank voor uw uitgebreid antwoord, minister.
U hebt een aantal keer verwezen naar de landbouwsector. Het toeval wil dat ik gisterenavond na de plenaire nog even naar Roland Garros wilde kijken en aan het zappen was, en u op PlattelandsTv de belangen van de landbouwers zag verdedigen. In die zin twijfel ik zeker niet aan uw bezorgdheid voor burn-outsymptomen bij zelfstandigen en werknemers in alle sectoren. Maar de twee topsectoren, onderwijs en zorg, die in de werkbaarheidsmonitor steevast slecht scoren, zijn bij uitstek sectoren waarin de Vlaamse Regering een heel belangrijke rol speelt om die werkbaarheid op niveau te houden. We hebben gisteren in de plenaire het debat gehad over onderwijs. We zien de toenemende uitval ook in de zorg. In het globale Vlaamse beleid zijn meer inspanningen en investeringen nodig. Vandaag voeren de non-profit, de culturele sector en de zorgsector actie. Dat zijn bij uitstek de sectoren waar we niet op derden of de privésector moeten rekenen, maar waar we zelf proactief een tandje zullen moeten bijsteken, omdat de krapte op de arbeidsmarkt alleen maar versterkt zal worden als er mensen blijven uitvallen. De druk op de mensen die er wel zijn, wordt groter als collega's langdurig uitvallen. Toch zeker voor de non-profit moeten de nodige investeringen worden opgekrikt, deze legislatuur nog.
Ik vond het interessant dat u verwees naar de sectorconvenanten en de intersectorale adviseur, die we binnenkort aan het werk zullen zien. Ik zou een heel concreet voorstel willen doen. We hebben te weinig intersectorale mobiliteit en we hebben ook geen intersectoraal fonds dat specifiek inzet op werkbaarheid, jobcrafting, jobdesign, psychologische ondersteuning en ‘disability management’, elementen die de jobs ‘on the floor’ werkbaar moeten maken. Ik denk dat het belangrijk is, naast de werkbaarheidscheque, dat eerder een individueel instrument is, dat we vooral naar de hele arbeidsmarkt kijken en dat we ook sectoren maar vooral bedrijven weerbaar maken en nog bewuster dan ze vandaag al zouden zijn om werk en jobs aan te passen op maat van mensen die psychologisch kwetsbaar zijn, overwerkt zijn, de combinatie werk en gezin moeilijk rondkrijgen of die onvoldoende opvang of moeilijk flexibele opvang vinden. Het zijn allemaal heel concrete factoren waar de Vlaamse Regering met haar eigen beleid op kan ingrijpen. De Federale Regering heeft afgesproken om bedrijven die een relatief hoge uitval en langdurig zieken hebben voor een bepaalde sector te sanctioneren. Hoe gaat u in Vlaanderen om met dat soort voorstellen die federaal op de sporen staan? Werkt u nog flankerend met de stok naast de wortel? Ik heb heel concreet de vraag of u zo’n intersectoraal fonds werkbaar werk overweegt, waar niet alleen analytisch gewerkt wordt maar ook vooral geïnvesteerd kan worden, om de jobs aantrekkelijk en werkbaar te houden.
De heer Ronse heeft het woord.
Minister, ik zal nog even moeten wennen aan uw stijl van antwoorden. Het heeft een beetje een verdovend effect op zowel mijn linker- als mijn rechterhersenhelft, maar ik heb toch proberen te doorgronden wat de essentie was van wat u wilde zeggen.
Ik heb nog drie zeer concrete vragen.
Ten eerste denk ik dat het meest concrete wat wij vanuit Vlaanderen kunnen doen om burn-out op het werk te voorkomen, zit in het instrument van de werkbaarheidscheques. Mijn vraag is: hoe doeltreffend zijn die werkbaarheidscheques vandaag? Er zijn heel wat aanbieders. Ik heb al eens een kijkje genomen welk type van aanbieders er zijn. Er zijn weinig criteria voor of je dat mag aanbieden, velen kunnen daar adviezen rond geven. Plant u daarrond nog zeer concreet een stap, om dat nog effectiever, efficiënter, doeltreffender te maken? Dat kan wel helpen om burn-outs te voorkomen.
Dan kom ik bij mijn tweede vraag. Een belangrijke oorzaak van burn-outs is volgens mij het acute tekort aan personeel. Door het feit dat we te weinig mensen hebben om het werk te doen, verschuift er te veel naar het ‘tableau’ van de mensen die aan het werk zijn. Het blijft oorverdovend stil bij Vivaldi om verdere activeringsmaatregelen te nemen. Ik zag dat u ergens een interview hebt gegeven, of een tweet, waarin u zei dat heel veel toch op federaal niveau zal moeten gebeuren, en dat u meer verwacht van Dermagne. Plant u daarrond nog iets, op korte termijn?
Mijn derde vraag: als iemand eenmaal met een burn-out uitvalt en ziek wordt, dan moet er een re-integratietraject komen. We hebben al de VDAB-RIZIV-trajecten. Is daar specifiek ook een niche-aanpak voor mensen met een burn-out in voorzien? Wordt dat prioritair mee opgenomen binnen die 12.000 trajecten?
De heer Ongena heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw omstandig antwoord. Ik denk dat het duidelijk is dat de Vlaamse Regering, en u en uw voorganger, niet hebben gewacht om in actie te schieten. Ik denk dat het ook nodig is, met alle acties die u hebt opgesomd en die de voorbije maanden in een versnelling zijn terechtgekomen. Veel van die acties moeten natuurlijk wel helpen om de werkbaarheid te verhogen. Eén specifieke actie waar ik echt wel in geloof – zeker ook voor de doelgroep waarnaar collega Vaneeckhout verwijst, de dertigers – is de doorbraak van telewerken. Als er één positieve kant is aan corona, misschien de enige, dan is het toch wel dat, denk ik. Niet overal natuurlijk, dat is waar, maar we moeten erover waken dat we de doorbraak die daar gerealiseerd is ook bestendigen. Ik denk dat dat toch een aandachtspunt is, omdat we vaak zien dat de pendel terug in de andere richting kan beginnen zwaaien. We moeten daar waakzaam voor zijn, en nagaan dat telewerken bestendigd wordt. Dat kan ook al een bijdrage leveren voor de problematiek van de files, en we weten dat files ook een van de redenen zijn waarom mensen gestresseerd raken, en misschien wel een burn-out kunnen oplopen.
Collega’s, laat ons eerlijk zijn – collega Ronse zei het ook al –, voor een deel is wat wij hier doen heel belangrijk, maar voor een deel is het ‘kurieren am Symptom’. De hoofdoorzaak is natuurlijk de krapte op onze arbeidsmarkt. Collega Gennez zei ook heel terecht dat de werkdruk altijd maar groter wordt. Je riskeert in een vicieuze cirkel terecht te komen, waar mensen die nog aan het werk zijn uitvallen omdat ze de werkdruk niet meer aankunnen, waardoor de druk op degenen die dan toch nog aan het werk zijn, nog groter wordt. Ik denk dus dat we echt alles moeten doen om de krapte op de arbeidsmarkt te doorbreken. Ik blijf er dan echt wel op aandringen dat we stappen vooruitzetten in de activering. We kunnen naar andere regeringen wijzen, maar we moeten vooral voor onze eigen deur beginnen te vegen. We moeten blijven kijken naar VDAB om meer te doen, om die 180.000 werkzoekenden die er nog altijd zijn in Vlaanderen, toch naar veel van die vacatures te leiden. Maar ik kijk niet enkel naar Vlaanderen, ik kijk ook naar de andere regeringen, en ik kijk bijvoorbeeld ook naar meer mobiliteit. We moeten ervoor zorgen dat die vele andere 1000’en werkzoekenden in Wallonië en in Brussel ook naar onze jobs komen, en we moeten ook naar de andere inactieven kijken. De plannen die daarvoor bestaan, zijn eigenlijk de belangrijkste. Dat zijn de plannen die we moeten uitvoeren om het probleem ten gronde aan te pakken. Ik denk dat we daar vooral stappen moeten vooruitzetten, en meer moeten durven kiezen voor activering en voor hervorming, zodat we de 1,3 miljoen mensen die vandaag niet aan het werk zijn in ons land, in heel België, naar die vacatures kunnen leiden. Daarmee zouden we de belangrijkste stap zetten in de aanpak van burn-outs.
Minister Brouns heeft het woord.
Collega Vaneeckhout, wat de dertigers betreft, wijst u terecht op de gezinssituatie. Ik denk inderdaad dat het vaak een heel uitdagende situatie is om het allemaal gemanaged te krijgen. We weten allemaal dat de druk op de gezinnen enorm groot is, en nog toeneemt, zeker in de huidige economische situatie.
Plaats- en tijdsonafhankelijk werk (PTOW) is iets wat steeds meer wordt toegepast door bedrijven. Ik heb inleidend ook verwezen naar de flexibiliteit, autonomie, vrijheid en verantwoordelijkheid die kan worden gegeven. Dat zijn deels antwoorden op het soort zorgen die leven. Ik denk inderdaad dat het ook goed kan zijn voor het welbevinden als men meer vrijheid krijgt in het organiseren van de ‘work-life balance’. Volgens mij zijn heel wat bedrijven die richting aan het uitgaan, omdat tevreden werknemers, werknemers die zich goed in hun vel voelen, uiteraard ook beter presteren. De uitdaging op de werkvloer zit vaak in kleine dingen, waar u ook naar verwijst, en men moet er dus wel aandacht voor hebben.
Wat betreft de werkbaarheidscheques: dat is een terechte vraag. Een deel van het werkgelegenheidsakkoord dat er zit aan te komen, is ook om naar een duurzamer beleid te gaan, in plaats van die projectmatige aanpak.
Ik zal misschien ook meteen antwoorden wat de concrete cijfers betreft. Excuses, collega Ronse, als ik een negatieve impact zou hebben op uw welzijn – misschien moeten we een keer samen gaan sporten, dan komt dat wel goed. In 2020 waren er 274 ingediende aanvragen voor werkbaarheidscheques. 268 aanvragen werden goedgekeurd, waarvan later 10 projecten werden ingetrokken, en 6 aanvragen werden afgekeurd. In 2021 waren er maar liefst 633 ingediende aanvragen. Er werden er 610 goedgekeurd, waarvan er later 1 werd ingetrokken. De afgekeurde aanvragen bedroegen 22 en er is er nog 1 aanvraag in behandeling. Voor dit jaar, 2022, zijn er al 211 ingediend, waarvan er 141 al zijn goedgekeurd, 3 zijn afgekeurd en nog 67 in behandeling zijn. Volledigheidshalve geef ik u die cijfers.
Collega Gennez, u hebt nogmaals onderstreept waar het schoentje het meest knelt en dat is inderdaad in het onderwijs en de zorg. Ik ben niet de minister van Onderwijs, maar ik denk wel dat de antwoorden daar voor een stuk moeten worden gevonden in flexibilisering en het personeelsbeleid. Dat vind ik zelf alvast, wat betreft dat beleidsdomein. U verwijst ook naar de intersectorale mobiliteit of het intersectoraal fonds en vraagt of dat een piste is die kan worden meegenomen. Dat zal inderdaad ook deel zijn van het werkgelegenheidsakkoord.
Collega Ronse, u hebt de elementen van het asymmetrisch beleid inderdaad voor een stuk terecht aangehaald. Ik geloof daar heel sterk in, alsook in de samenwerking met de federale collega’s op dat vlak. Een belangrijk element is een meer activerend ontslagbeleid. Dat is wat mij betreft absoluut nodig. Het moment van ontslag zou geen eindpunt meer mogen zijn, maar een scharniermoment in ieders carrière, als het ware. Er zitten transitietrajecten in de steigers. Het zou dus veel meer vanuit een activerend perspectief moeten worden bekeken. Er is ook de snellere inschrijving van de tijdelijke werkloze. Dat zijn allemaal elementen waarvan u samen met mij absoluut een verdediger zult zijn om dat snel mogelijk te maken in Vlaanderen.
U verwees ook naar de re-integratie. Als antwoord op uw actuele vraag daaromtrent kan ik zeggen dat de re-integratietrajecten inderdaad in een stijgende lijn zitten, van 5000 naar 12.000, zoals gezegd. Dus ook daar zal verder op worden ingezet
Collega Ongena, ik denk inderdaad dat de krapte op de arbeidsmarkt de belangrijkste oorzaak is. Het is een heel belangrijk element. Er wordt van onze mensen steeds meer verwacht, maar er zijn er steeds minder om aan al die verwachtingen te voldoen. Dat leidt tot extra druk en heeft een impact op het welbevinden, daar zijn we het over eens. Ook daar hoop ik dat heel wat antwoorden kunnen worden gevonden in het werkgelegenheidsakkoord.
Ik herhaal de pijlers. Ten eerste, activeren. VDAB mag nog veel meer uitbreken en proactief en klantgericht naar de vloer gaan. Er moet ook nog veel meer individueel maatwerk zijn. Als sluitstuk van hun beleid denk ik uiteindelijk ook dat, als we Vlaams willen investeren in de toeleiding naar jobs, er ook wel engagementen mogen worden verwacht van degenen waarmee we op weg gaan en aan de slag gaan, en dat de rode kaart daar eventueel moet kunnen worden getrokken als blijkt dat afspraken niet worden nagekomen. Dat is toch wel een geheel daarin.
De tweede pijler bevat alles rond opleiden. Levenslang leren is volgens mij nog een heel grote uitdaging.
Over werkbaar werk hebben we het al heel uitvoerig gehad.
Tot slot, als sluitstuk: als inderdaad blijkt dat een heel aantal knelpuntfuncties niet kunnen worden ingevuld – en er zijn er uiteraard –, moeten we over het muurtje durven kijken, naar arbeidsmigratie. De nuance daaromtrent komt later in deze commissie ook nog aan bod. Er is vandaag namelijk een vrij grote groep van mensen met een migratieachtergrond in Vlaanderen, die hier al heel wat jaren leven, die we natuurlijk ook nog meer kunnen activeren dan vandaag al het geval is, alvorens we mensen van buiten België gaan halen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Heel kort: u hebt zowel mijn linker- als mijn rechterhersenhelft geprikkeld, minister, waarvoor dank. Ik denk dat het een belangrijk debat is, waar we nog op zullen terugkomen.
Ik ben het ermee eens dat een en ander fundamenteel echt te maken heeft met de krapte op de arbeidsmarkt. Dat is natuurlijk een heel breed thema, waar ik in mijn slotbemerking niet te diep meer op zal ingaan.
Ik wil de aandacht toch wel blijven vestigen op het probleem zelf. Ik denk niet dat we alleen de krapte op de arbeidsmarkt moeten aanpakken, want de uitdaging van de burn-out bestond ook al op de momenten dat er minder krapte was op de arbeidsmarkt. Ik denk dat we fundamenteel dus toch moeten blijven nadenken over een aantal dingen.
Ik ben blij dat u mee op dezelfde lijn zit rond de werkbaarheidscheque en ik hoop op een positief besluit daarvan in de onderhandelingen en gesprekken die op dit moment lopen.
Daarnaast denk ik inderdaad dat u in overleg moet gaan met uw collega’s van Welzijn en Onderwijs, om rond een aantal thema’s toch echt fundamenteel na te denken over waar we zelf, als Vlaamse overheid, nog meer impact op hebben.
We mogen ook de maatschappelijke context niet vergeten. Ik heb het daarnet gezegd, er zijn heel wat factoren die een rol spelen, ook in de bredere samenleving. U kunt alvast op ons rekenen om ook u daarin te blijven prikkelen.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Bedankt, minister, voor de bijkomende cijfers rond de werkbaarheidscheques. Het gaat om een maatregel met een budget van ongeveer 3 miljoen euro, dat is zeker een goede opstap. 633 cheques is echter ook niet de wereld, vergeleken met hoe omvangrijk onze Vlaamse economie – gelukkig – is en hoeveel bedrijven ze rijk is.
Vandaar ben ik dus blij met uw positieve appreciatie voor het intersectoraal fonds. Ik denk dat het ook in de mindset van alle werkgevers, zowel publieke als private, moet zitten om echt heel hun arbeidsorganisatie en managementstijl, alsook de aanwezigheid op de job, te herevalueren, zodat de jobs die we vandaag rijk zijn, ook werkbaar blijven doorheen de loopbaan.
Ik wil nog eens aanstippen dat gelukkige werknemers productieve werknemers zijn en dat het ook werknemers zijn die een langere carrière, met veel ambitie en goesting, kunnen volmaken. Dat is dan weer in het belang van onze gehele economie, maar ook van onze sociale bescherming. We hebben het hier dus inderdaad wel degelijk over een heel belangrijk thema, om onze welvaart veilig te stellen.
De heer Ronse heeft het woord.
Eerst en vooral, minister, ga ik heel graag in op uw uitnodiging om samen te gaan sporten. Misschien kunnen we eens gaan fietsen in Henegouwen en wat Waalse werkzoekenden overtuigen om hier te komen werken. Naar de fantastische Limburgse Voerstreek wil ik ook heel graag meegaan.
Wat uw antwoord over de werkbaarheidscheques betreft, denk ik dat we eerlijk moeten zijn: dat is relatief weinig, als we de impact vergelijken met de omvang van de problematiek van de uitval door burn-out. Nochtans vind ik – ik ben net nog even naar de website gegaan – dat het een vrij toegankelijk instrument is: men krijgt tot 60 procent terugbetaald. Het lijkt me ook een vrij concreet omschreven instrument, misschien moeten we dus toch eens grondig bekijken hoe we het instrument van de werkbaarheidscheques op een bredere manier kunnen laten inzetten. Ik denk dat daar wel wat laaghangend fruit zit.
Volgens mij is het ook zo dat de gebruikers van de werkbaarheidscheques vaak al de grote ‘believers’ en eerder vernieuwers zullen zijn. Bedrijven waar het misschien echt nodig is, zullen er misschien minder snel naar kijken. Dat moeten we ook eens onderzoeken, het is een assumptie die ik maak. Het is ook een vraag die we ons moeten stellen, hoe kunnen we daar beterschap krijgen?
Ten tweede hebt u geantwoord op het luik rond re-integratie, maar eerder algemeen. U zei dat u daarop zult blijven inzetten en verwees naar die 12.000 trajecten. Mijn vraag is echter zeer concreet: kunnen we binnen die trajecten ook geen grote focus leggen op de burn-out? Ik heb daarover contact gehad met een Nederlandse dame, Maudie Derks, en ik heb ze ook nog in contact gebracht met het vroegere kabinet-Crevits, uw huidige kabinet. Zij heeft een bedrijf, Acture Groep, en zij verzekeren 10 procent van de loonmassa van de Nederlanders. Dat is dus private verzekering. Zij zijn heel sterk in het begeleiden van mensen die ziek uitvallen, en zeker door burn-outs. Ze hebben heel succesvolle cijfers en ik denk dat het nuttig zou zijn om ons daardoor ook wat te laten inspireren, en binnen die trajecten een contigent te nemen voor mensen die zijn uitgevallen door een burn-out, om ze te re-integreren, met aandacht voor de Nederlandse succesrecepten. Nederland ligt ook niet zo ver van Limburg, dus dat valt allemaal best mee.
De heer Ongena heeft het woord.
Als jullie gaan fietsen wil ik gerust meegaan, om u uit de wind te zetten als het moet. Als collega Ronse u bijvoorbeeld in de wind wil zetten.
Alle gekheid op een stokje, er is vandaag veel te doen in de pers over het feit dat Vlamingen te veel ‘musturberen’. Sommigen zijn dyslectisch en vergeten dat er een verschil is tussen de ‘a’ en de ‘u’, maar ‘musturberen’ betekent: zich te veel druk opleggen. Dat is ook een van de redenen waarom mensen stress hebben en een burn-out kunnen krijgen, zo staat toch in de persartikels. Ik wil u zeker niet te veel druk opleggen, minister, maar naast alle belangrijke maatregelen die we nemen, de werkbaarheidscheques en dergelijke, denk ik echt wel dat het cruciaal is dat we vooral bekijken hoe we dat probleem structureel kunnen aanpakken en hoe we die activering echt veel beter kunnen krijgen. Ik denk dat we daar nog heel veel kansen laten liggen en die moeten we absoluut beginnen te nemen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.