Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, de vraag die ik u stel, heeft te maken met een recente paper die Voka heeft afgeleverd met voorstellen om te komen tot een CO2-arme Vlaamse industrie. Voka wijst op de herinvesteringsgolf die wordt verwacht in de basisindustrie in Vlaanderen, omdat veel installaties het einde van hun levensduur bereiken. Dat momentum zou het best worden aangegrepen om ook te investeren in de verduurzaming van productieprocessen en de productie af te stemmen op de klimaatambities.
Het Europees ETS-systeem (emissions trading scheme) werkt de jongste tijd naar behoren. De prijs voor CO2-emissierechten is geklommen, op dit moment tot ongeveer 80 euro per ton. Toch ligt die CO2-prijs nog niet hoog genoeg om investeringen in CO2-besparende technologieën rendabel te maken. Wachten tot de CO2-prijs hoog genoeg is, is volgens Voka geen optie. Diverse Europese lidstaten voorzien naast de geldende CO2-prijs vandaag al in bijkomende steun aan bedrijven. Er is het zogenaamde SDE++-programma (Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie) in Nederland en de invoering van ‘carbon contracts for difference’ in Duitsland, waar dat dan ‘Klimaschutzverträge’ heet. Zo komt het ‘level playing field’ dat werd gecreëerd via het ETS-systeem, in het gedrang. Wachten tot na 2030 of 2035 zou voor de competitiviteit van onze bedrijven geen goede zaak zijn.
De komende tien jaar zullen onze bedrijven zware investeringen moeten doen in CO2-arme technologie, maar aangezien het om hoge bedragen gaat, zal er steun van de overheid nodig zijn om de ‘funding gap’, het verschil tussen de noodzakelijke CO2-prijs die klimaatinvesteringen rendabel maakt en de echte CO2-prijs, te overbruggen. Met bestaande instrumenten zoals de bijzondere investeringsaftrek, premies en sectorale begeleidingstrajecten, maar ook met een herziening van de energiebeleidsovereenkomsten, hoe nuttig en noodzakelijk ook, zullen we er volgens het Vlaams netwerk van ondernemingen (Voka) niet geraken.
Voka pleit voor de oprichting van een investeringsprogramma voor de verduurzaming van de Vlaamse industrie, en concreet voor de invoering van een nieuw instrument in de trant van de ‘carbon contracts for difference’ ter ondersteuning van klimaatinvesteringen van onze bedrijven. Daarnaast vraagt Voka dat er federaal en gewestelijk grote investeringen zouden gebeuren in nieuwe basisinfrastructuur, bijvoorbeeld voor het vervoer van waterstof of voor het vervoer en de opslag van CO2.
Koken kost echter geld. Voka is van mening dat de extra inkomsten uit de veiling van emissierechten, die terechtkomen in het Vlaams Klimaatfonds, een duurzame financieringsbron kunnen worden voor het betalen van steun aan cruciale duurzame investeringen in ons industrieel weefsel. Volgens Voka worden de middelen in het Vlaams Klimaatfonds momenteel – ik citeer hen letterlijk – “suboptimaal benut”. Ze worden enkel aangewend om de non-ETS-doelstellingen te bereiken, maar volgens Voka is afdoende gebleken dat ze in de non-ETS-sectoren weinig additionele reducties hebben bewerkstelligd. Voor Voka is moeilijk te begrijpen “waarom schaarse klimaatmiddelen ingezet worden voor projecten die in feite in de reguliere budgetten van overheidsinstellingen thuishoren”.
Minister, bent u net als Voka een voorstander van een nieuw investeringsprogramma voor de verduurzaming van de Vlaamse industrie? Bent u een voorstander van de invoering van een nieuw instrument, zoals bijvoorbeeld die ‘climate contracts for difference’? Bent u van mening dat de bijkomende middelen die door de hogere CO2-prijs uit de veiling van emissierechten naar het Vlaams Klimaatfonds vloeien, het best kunnen worden ingezet voor de verduurzaming van de industrie? Voka gaat er blijkbaar van uit dat het bestaande systeem voor de compensatie van de kosten voor energie-intensieve bedrijven om ‘carbon leakage’ te vermijden, ook zou worden behouden. Is dat dan niet dubbelop als er nieuwe stimuli zouden komen voor een verduurzaming van de bedrijven, en als de EU bovendien een performant systeem van ‘carbon border adjustment’ zou instellen?
Voka denkt in een eerste fase vooral aan investeringen van grote bedrijven in koolstofopvang en -opslag. De zogenaamde CCS-technologieën (carbon capture and storage) zouden zeker op korte termijn nog te duur uitvallen en hebben volgens hen dus bij voorrang nood aan overheidssteun. Dreigt dan echter niet het risico dat te veel zal worden ingezet op steun aan ‘end of the pipe’-technologieën, en te weinig aan structurele verduurzaming van de productieprocessen zelf?
Minister Brouns heeft het woord.
Mijnheer Rzoska, ik denk dat dit inderdaad een uitermate belangrijk thema is, de verduurzaming van onze industrie. Ik heb begrepen dat u in het verleden in deze commissie al heel vaak aandacht hebt gevraagd voor de Vlaamse industriële klimaattransitie, die ons allemaal na aan het hart ligt. U weet dat het Agentschap Innoveren en Ondernemen (VLAIO) hierover een zeer omvangrijke studie heeft gemaakt, geleid door Deloitte. Daarin stonden belangrijke aanbevelingen voor de financiering van die transitie. Daarbij werd het instrument ‘contracts for difference’ als mogelijk instrument naar voren geschoven.
Ondertussen hebben we niet stilgezeten. We zijn ondertussen enkele stappen verder. Sinds maart is het Vlaams beleidskader voor die transitie decretaal verankerd en vorige maand is het permanent overlegorgaan gestart.
Uit de voorbereidende stakeholderbevraging bleek dat die financieringskwestie inderdaad een belangrijke uitdaging is om die ‘cost gap’ te overbruggen voor de implementatie van die duurzame technologieën door de basisindustrie in Vlaanderen om zo tot klimaatneutraliteit te komen. Het permanent overlegorgaan bereidt hieromtrent een nota voor om na te gaan welke keuzemogelijkheden er zijn voor de financiering. Daarbij wordt mogelijk ecologische investeringssteun geadviseerd.
U sprak in uw vraag ook over ‘climate contracts for difference’ en de hogere CO2-prijs. Ik heb begrepen dat quasi alle stakeholders voorstander zijn van het principe van ‘contracts for difference’ dat de overheid kan gebruiken om het kostenverschil op een slimme manier te dichten. Voka was inderdaad een van de bevraagde stakeholders.
Rekening houdend met de door de voorlopers ontwikkelde inzichten blijkt dit principe in eerste instantie veelbelovend. Men dient wel op te merken dat het principe op verschillende wijzen uitgewerkt kan worden en dat de gemaakte keuzes wel een heel grote invloed zullen hebben. Als de overheid met dit soort instrumenten aan de slag gaat, kan dat prijsrisico’s tot gevolg hebben.
De vraag is natuurlijk ook hoe dat soort mechanismen, die ingezet kunnen worden voor die transitie, gefinancierd kunnen worden. Ze zijn wel veelbelovend in de buurlanden, die op dat vlak vooroplopen, maar het blijkt ook te gaan over budgetten die in de miljarden lopen.
Een aantal factoren, zoals de prijs van CO2-emissierechten, kunnen inderdaad een grote invloed hebben op de budgettaire kosten. Het Vlaamse Klimaatfonds is een mogelijke bron van middelen. In Nederland worden de budgetten ook gehaald bij de bedrijven zelf, zoals u weet. De vraag is of zo’n systeem van wederkerigheid haalbaar is en transponeerbaar naar de Vlaamse, kleinere, schaal.
In uw vraag in verband met carbon leakage hebt u het over de financiering van de gedeeltelijke compensatie van indirecte carbon leakage. In het regeerakkoord is ingeschreven dat die compensatie behouden zal blijven en dat de financiering vanuit het Vlaams Klimaatfonds bestendigd zal worden. De regelgeving voor de nieuwe periode is in volle voorbereiding. Momenteel worden de laatste stappen genomen om het ontwerp van besluit voor de Vlaamse Regering te brengen.
U suggereert dat dit dubbelop is door de steun voor contracts for difference. Volgens ons is het tegendeel waar, omdat de compensatie voor indirecte carbon leakage de productie van elektro-intensieve bedrijven beschermt tegen concurrentie met elektriciteit zonder CO2-kosten. Ten tweede, over het stimuleren van bedrijven: we gaan een aantal voorwaarden opleggen voor het bekomen van compensatie voor indirecte carbon leakage, en daar horen engagementen bij inzake energiebesparing en investeren in klimaat.
Wat het creëren van het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) betreft, heeft de Europese Commissie in 2021 een voorstel gedaan, dat momenteel in onderhandeling is. Of het mechanisme wordt uitgebreid naar indirecte emissies maakt dus deel uit van een rapport dat opgesteld zou moeten worden voor 2026.
Wat betreft uw laatste vraag, klopt het dat zowel uit de roadmapstudie van 2020 als uit de stakeholderbevraging van maart naar voren kwam dat men het afvangen en opslaan van koolstof op korte termijn, ruwweg tot 2030, als de belangrijkste optie ziet om de industriële CO2-uitstoot drastisch te beperken, begrijp ik. Het gaat meer bepaald om processen die de CO2 in pure vorm uitstoten, zoals ammoniak. Dat blijkt ook uit het grote CCS-project in Antwerpen, dat vorig jaar winnaar werd van de eerste oproep van het ETS-innovatiefonds.
Dat hoeft uiteraard niet te betekenen dat de Vlaamse overheid uitsluitend op CCS zou inzetten om de uitstoot van de industrie te beperken. Om te beginnen kan men bij het plannen van de infrastructuur om koolstof af te vangen en te transporteren, het toekomstig hergebruik in rekening brengen. De leidingen voor CO2 zouden dan in een eerste fase CO2 transporteren voor opslag, maar vervolgens in toenemende mate voor hergebruik. Ik denk dat dat belangrijk is.
Tot slot zet Vlaanderen aanzienlijke middelen in op onderzoek en ontwikkeling, wat alternatieven voor end-of-pipetechnieken voor de Vlaamse bedrijven zal ondersteunen. Het Moonshotprogramma mikt juist op de nieuwe technologie en de nieuwe processen die pas over een 20 jaar in bedrijf zullen kunnen gaan. Van het permanent overlegorgaan verwacht ik een roadmap tot 2050, en daarin staan wel degelijk die fundamentele proceswijzigingen waar ook u op doelt.
De heer Rzoska heeft het woord.
Ik heb misschien nog één bijkomende vraag. U sprak over het permanent overlegorgaan. Het is in maart samengekomen en er wordt een nota voorbereid, alsook een roadmap naar 2050. Mijn voor de hand liggende vraag is natuurlijk wat de timing daarvan is. Wanneer worden die documenten afgeleverd? Wanneer komt u er op een of andere manier mee naar het parlement of naar deze commissie?
Minister Brouns heeft het woord.
Daar zal ik eerlijk en correct op antwoorden: het antwoord daarop moet ik u voorlopig schuldig blijven. De vraag staat wel genoteerd.
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, ik volg dat thema inderdaad van dichtbij op, dus u zult me nog af en toe op uw weg vinden. Ik heb er echter alle begrip voor dat u ook in dezen wat moet inlopen, geen probleem.
De vraag om uitleg is afgehandeld.