Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de verlenging van de praktijkcommissie
Vraag om uitleg over het tussentijdse rapport van de praktijkcommissie ter evaluatie van de uitrol van de nieuwe eindtermen in het secundair onderwijs
Verslag
De Vlaamse Regering besliste eind april om de werkzaamheden van de praktijkcommissie die de invoering van de nieuwe eindtermen in het secundair onderwijs moet opvolgen, met één jaar te verlengen. Acht maanden na de invoering van de eindtermen blijkt het te vroeg voor de commissie om al een eindrapport op te maken en de implementatie van de nieuwe eindtermen volledig in kaart te brengen. Tegen het einde van 2022 komt er wel een tussentijds rapport, met eventuele suggesties tot aanpassing van de eindtermen.
In februari rapporteerde de commissie een eerste keer over haar werkzaamheden aan de Vlaamse Regering en in maart kwam er een tussentijds rapport. Ook in deze commissie Onderwijs kwam het thema al vaak ter sprake. De laatste keer was dat op 10 maart 2022. Toen wees ik al op een heel belangrijke passage uit de mededeling aan de Vlaamse Regering: “Als de inzichten van de praktijkcommissie geen aanpassingen aan hogervermeld decreet vereisen, dan beslist de Vlaamse Regering wanneer de onderwijsdoelen voor de derde graad worden ingevoerd. Maar in het andere geval zal het Vlaams Parlement deze beslissing nemen op basis van een ontwerp van decreet dat de voorstellen tot bijsturing van de voormelde praktijkcommissie omvat.”
Welke zaken dient het tussentijds rapport, dat er tegen eind dit jaar moet liggen, te bevatten? Waarin verschilt dit rapport dan met het definitieve rapport, dat zes maanden later, namelijk eind juni 2023, klaar moet zijn?
Betekent de verlenging van de opdracht van de commissie ook dat scholen nu nog wat extra ruimte krijgen om zaken uit te proberen en zich te verdiepen in de concrete vertaling van de eindtermen naar de klasvloer?
Hoe verlopen de werkzaamheden van de commissie van academici? Hoe verliep de samenwerking met de praktijkcommissie tot nog toe?
Hoe ziet u de verdere werking van de praktijkcommissie als er een arrest van het Grondwettelijk Hof komt?
Hoe ziet u de uitrol van de modernisering in de derde graad, nu er pas tegen eind 2022 duidelijkheid zal zijn en er reeds indicaties zijn dat er, minstens voor bepaalde richtingen, spanning zit op de haalbaarheid?
De heer Daniëls heeft het woord.
Het Vlaams Parlement keurde op 10 februari 2021 de nieuwe onderwijsdoelen of eindtermen voor de tweede en derde graad secundair onderwijs goed. De nieuwe onderwijsdoelen voor de tweede graad zijn in september 2021 ingegaan en worden, net zoals in de eerste graad, leerjaar per leerjaar ingevoerd.
De Vlaamse Regering heeft daarbij aandacht gegeven aan een kwaliteitsvolle implementatie van de nieuwe onderwijsdoelen en richtte onder meer een onafhankelijke praktijkcommissie op. Deze praktijkcommissie bewaakt de praktische implementatie van de nieuwe onderwijsdoelen van de tweede en derde graad secundair onderwijs en de haalbaarheid ervan. Het was de intentie dat de praktijkcommissie na één schooljaar aanbevelingen zou formuleren voor eventuele bijsturingen voor de eindtermen voor de tweede en derde graad secundair onderwijs en voor de specifieke eindtermen.
De N-VA-fractie vindt de praktijkcommissie een goede zaak. De eindtermen zijn ontwikkeld in ontwikkelcommissies waar de koepels, experten en de administratie Onderwijs bij betrokken waren. Noch de vorige minister Crevits, noch de huidige minister Weyts, noch hun kabinet of het Vlaams Parlement hebben die eindtermen ontwikkeld. Maar het kan geen kwaad, het is zelfs nodig, om die eindtermen te onderzoeken, in eerste instantie door de signalen vanuit het bso en kso. Zij hebben praktijkvakken en stage en vragen zich af of er nog genoeg tijd gaat zijn voor dat stuk van de opleiding. Dat is voor de leerlingen een motiverend gedeelte. Vanuit het tso komen dezelfde signalen. Daarom bekijkt de praktijkcommissie alles. Ik vind dat een goede zaak.
Als er bijsturingen nodig zijn, als zij voorstellen doen met argumentatie, vernemen we dat graag. Het was inderdaad misschien te optimistisch om na acht maanden reeds een helder beeld te krijgen van de praktische implementatie van de nieuwe eindtermen.
Zal de commissie in haar huidige bezetting verder blijven werken? Of gaat u aanpassingen doen?
Welke extra of andere taken zal de commissie volgend schooljaar op zich nemen? Zijn dat extra diepte-interviews, survey’s of tijdschrijven bijvoorbeeld?
Welke voorlopige conclusies trekt u wél al uit het tussentijdse verslag? Dat heeft de commissie wel opgemaakt. Wat haalt u daaruit?
De heer Laeremans heeft het woord.
Ik zal mijn inleiding wat inkorten, want de vorige sprekers hebben al een aantal zaken aangehaald. De zaken die er nog niet zo zijn uitgekomen, zal ik toch nog even aanhalen.
Volgens de voorzitters, Kristien Druyts en Isabelle Janssens, gaat de modernisering van het secundair onderwijs om veel meer dan enkel eindtermen. Het is een complex veranderingsproces, waarbij het van belang is om ook te kijken naar de implementatie van dat hele proces. Dat hebben ze dan ook onderzocht met hun diepte-interviews.
Scholen zijn ook vragende partij voor meer tijd. Ze zijn dankbaar dat de inspectie een gedoogperiode van twee jaar heeft, maar ze geven aan dat dat onvoldoende is om de opdracht waar te maken.
Omtrent de haalbaarheid blijkt dat vooral scholen met een specifiek profiel aangeven dat er voor bepaalde studierichtingen mogelijk knelpunten zijn. Vooral in het tso en kso is er te weinig ruimte in het curriculum. Dat is een bevestiging van de eerdere bezorgdheden, geuit nog voor de aanvang van de eindtermen. Directeurs benadrukken dan ook het belang van voldoende ruimte voor praktijkvakken in het tso, kso en bso.
Dan hebben we nog de scherpe kritiek vanuit het katholiek onderwijs. Lieven Boeve stelt dat de praktijkcommissie niet doet wat ze moet doen. De focus ligt volgens hem niet op de haalbaarheid van de eindtermen, maar wel op de implementatie, wat niet de bedoeling was. Een van de grootste gevaren is volgens hem dat er geen methodiek ontwikkeld is om concreet te meten hoeveel lestijd nodig is om de eindtermen in de klas te brengen.
Ik heb dus de volgende vragen.
Hoe evalueert u de bezorgdheid geuit in dit tussentijdse rapport en de kritiek geuit door de voorzitters van de commissie?
De inspectie zal zoals gezegd een gedoogperiode van twee jaar hanteren, maar volgens bevraagde scholen is dat dus te beperkt. Overweegt u een eventuele verlenging van die gedoogperiode bij de onderwijsinspectie? Of kan er aan deze bezorgdheid tegemoet worden gekomen door de onderwijsinspectie versneld meer te laten inzetten op gedifferentieerd doorlichten, en door de inzet van meer ondersteunende en adviserende gesprekken tussen de echt beoordelende en controlerende doorlichtingen door, in scholen met een tweede graad secundair onderwijs?
Wat betreft de nood aan voldoende ruimte voor praktijkvakken in het tso, kso en bso: zult u overwegen om in het kader daarvan de eindtermenset van de tweede graad in die segmenten te verlichten of enkele eindtermen te schrappen? Wanneer zullen scholen uitsluitsel krijgen of u een initiatief in die richting zult nemen? U hebt het mandaat nu met een jaar verlengd, dus zal die commissie twee jaar in werking zijn, maar ik veronderstel toch niet dat de scholen tot juni 2023 zullen moeten wachten om hieromtrent uitsluitsel te krijgen? Zij hebben immers ook tijd nodig om een mogelijke aanpassing goed voor te bereiden.
Hoe evalueert u de kritiek vanuit Katholiek Onderwijs Vlaanderen? Ze vragen om een sterker mandaat voor de praktijkcommissie, zodat die de haalbaarheid van de nieuwe eindtermen op methodische wijze kan onderzoeken en tijdig voorstellen kan doen om ze te versoberen. Zult u hierop ingaan zodat ook dit meer kwantificerende aspect wordt meegenomen?
Ten gevolge van de verlenging van het mandaat zal de commissie de volledige uitrol in de tweede graad kunnen evalueren, maar er zijn ook heel veel bezorgdheden over de implementatie en de haalbaarheid van de eindtermen in de derde graad. Om ook die te evalueren is er nood aan extra verlenging. U hebt dat in het verleden bij eerdere vragen weggewuifd, maar in de praktijk is het toch overduidelijk dat die nood wel degelijk bestaat. Waarom gaat u niet in op deze suggestie? Waarom is het mandaat van de commissie dus slechts beperkt verlengd en dus niet voor de volle vier jaar die de uitrol van de eindtermen en de modernisering van het secundair onderwijs in beslag zal nemen?
Minister Weyts heeft het woord.
De eindtermen werden inderdaad in dit mooie Vlaams Parlement goedgekeurd op 10 februari 2021.
Ze waren het resultaat van een omvattend werk van die zogenaamde ontwikkelcommissies. Wie zit er in die ontwikkelcommissies? Dat zijn de koepels zelf, de onderwijsverstrekkers, de leerkrachten, de administratie en de experten.
Van in het begin was er een gerede bezorgdheid over de omvang van die eindtermen, de mate van gedetailleerdheid en de mate waarin ze voldoende ruimte zouden laten voor een kwalitatieve invulling van de praktijkcomponent of de artistieke component. Daarom heeft de Vlaamse Regering op mijn voorstel beslist om zo’n praktijkcommissie op te richten. De opdracht bestond erin om na dit schooljaar waar nodig bijsturingen voor te stellen, op grond van hun praktijkervaring. Er wordt getoetst of dat wat op theoretisch niveau uit die ontwikkelcommissie komt ook in de praktijk effectief goede eindtermen vormt.
Zoals voorzien heeft de praktijkcommissie eind maart van dit jaar haar tussentijds rapport opgeleverd. Daarin werd gerapporteerd over de werkzaamheden en de tussentijdse bevindingen.
Ik ben verheugd om te melden dat de commissie ondervindt dat ons veerkrachtig onderwijs een grote bereidheid toont om aan de slag te gaan met die nieuwe eindtermen.
Binnen de commissie leeft de gedeelde vraag om het onderzoek naar de haalbaarheid van de nieuwe eindtermen niet stop te zetten na dit schooljaar. Ze geven namelijk aan dat een diepgaande evaluatie van de eindtermen bijzonder moeilijk is na één schooljaar, vooral omdat die eindtermen gradueel worden ingevoerd. Zo worden de nieuwe eindtermen dit schooljaar enkel gebruikt in het eerste leerjaar van de tweede graad. Volgend schooljaar worden die ook in het tweede leerjaar van de tweede graad ingevoerd. Ik kan me er dus volledig in vinden dat er meer diepgaande aanbevelingen kunnen worden gedaan nadat de eindtermen in één volledige graad zijn uitgerold. Daarom is de Vlaamse Regering op mijn voorstel akkoord gegaan met een verlenging van de opdracht van de commissie met één schooljaar, aangezien de scholen ondertussen meer vertrouwd zijn geraakt met de nieuwe eindtermen en daar meer inzicht in kunnen bieden. Bovendien geven de voorzitters ook aan dat zijzelf en hun collega’s enthousiast zijn om nog een jaar verder te werken.
Onmiddellijk hun opdracht verlengen voor een nog langere periode lijkt mij momenteel niet aan de orde, al sluit ik dat niet uit. Laten we dat beslissen op grond van onder andere de mogelijke uitkomst van het rapport dat we hebben gevraagd tegen het einde van dit kalenderjaar.
In het verlengingsjaar moet er wel een fijnmazigere bevraging worden uitgevoerd tot op het niveau van de individuele studierichtingen. Het is aan de praktijkcommissie om zich door wie dan ook te laten adviseren of wie dan ook te consulteren, waarover dan ook. Er is een commissie van academici die al een nota heeft voorgesteld aan de praktijkcommissie met betrekking tot voorstellen voor eventuele methodologische bijsturingen voor het uitwerken van eindtermen op lange termijn. De praktijkcommissie focuste zich eerder op de huidige eindtermen en de haalbaarheid daarvan. Dat was ook de opdracht. Maar daarnaast deed de praktijkcommissie ook een beroep op de methodologische expertise van de commissie van academici.
Voor alle duidelijkheid: de verlenging van de opdracht betekent niet dat de opdracht om tegen het einde van dit schooljaar 2021-2022 met een rapport te komen, vervalt. We willen eigenlijk gewoon op regelmatige basis op de hoogte worden gehouden, zodat we kunnen ingrijpen indien nodig. Als er bijsturingen worden gesuggereerd, kun je je op een bepaald moment afvragen of je nu moet optreden – en dat zul je dan desgevallend decretaal moeten doen – of nog een beetje moet wachten tot wanneer er misschien nog enkele aanbevelingen aan zullen worden toegevoegd, om te vermijden dat je verschillende keren een decretaal proces moet doorlopen. Dat zou een overweging kunnen zijn.
We hebben er van bij de start rekening mee gehouden dat de implementatie van zo’n hervorming tijd kost. De praktijkcommissie vraagt om die gedoogperiode te verlengen. Van in het begin zijn we ervan uitgegaan dat er nieuwe eindtermen waren sinds 1996 en dat de implementatie dus wel wat tijd zou vergen. Daarom hebben we niet alleen die praktijkcommissie opgericht, maar hebben we ook gezegd dat de gedoogperiode door de onderwijsinspectie in stand wordt gehouden. Scholen zullen dus niet door de onderwijsinspectie op de vingers worden getikt op grond van de mate waarin ze die eindtermen al dan niet volledig correct implementeren. De praktijkcommissie vraagt in dezen om de gedoogperiode te verlengen. Ik wil me daar nu niet over uitspreken, omdat we daar voorzichtig mee moeten zijn. Het is een afweging: het mag niet gebeuren dat de onderwijsinspectie al te lang geen instrument in handen heeft om op te treden waar nodig. Anderzijds moet je je er ook rekenschap van geven dat je dan misschien het signaal geeft dat we nog niet naar die eindtermen moeten kijken, dat dat niet zo belangrijk is. Ik wil daar een slag om de arm houden.
Wat de uitspraak van de heer Boeve betreft, dat de praktijkcommissie niet doet wat haar is opgedragen: ik denk dat het aan de opdrachtgever is om daarover te oordelen, namelijk de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering heeft met tevredenheid vastgesteld dat de opdracht wordt verlengd. Ik denk dat dat niet zou gebeuren, mocht er geen tevredenheid bestaan over de reeds geleverde werkzaamheden. Ik denk ook dat deze praktijkcommissie zich heel plichtsbewust kwijt van haar taken. Ze doen dat vrijwillig. Ze doen ook heel wat moeite om de stem van het onderwijsveld te vertolken. We moeten ook realistisch zijn: net door de grote vrijheid die voorzien is bij de realisatie van de eindtermen, is de manier waarop scholen er concreet mee aan de slag gaan, erg verschillend. Dat heeft tot gevolg dat het realiseren van eindtermen niet eenvoudigweg te kwantificeren is. De inhoud van het tussentijds rapport toont, denk ik, hoe gedegen de praktijkcommissie te werk gaat. Vanzelfsprekend zouden we allemaal willen dat dat sneller gaat en dat de oplossingen kant-en-klaar gepresenteerd kunnen worden. Maar dat is in deze complexe realiteit niet zo. Ik respecteer de praktijkcommissie in haar vraag om voldoende tijd te krijgen en om met voldoende nuance naar de praktijk te kunnen kijken. Dat lijkt mij een goede werkwijze.
Dank u wel voor uw antwoord, minister. Namens onze fractie wil ik graag onze oprechte waardering uitspreken voor de inzet van de leden van de praktijkcommissie, die dat vrijwillig doen. De eindtermen worden daarin vanop het veld tegen het licht gehouden. Voor onze fractie was die praktijkcommissie ook een belangrijke voorwaarde. We hebben ondertussen geleerd dat er echt wel nood was aan zo’n overkoepelende commissie, die er eerder niet was.
De opmerkingen van het kso en tso kunnen we niet zomaar naast ons neerleggen. Onze fractie kan zeker akkoord gaan met een verlenging van de opdracht. Anderzijds wil ik ertoe oproepen om rekening te houden met de timing, opdat het allemaal realiseerbaar is voor de mensen die het op het terrein moeten uitvoeren.
Ik heb twee bijkomende vragen. Wie zit er in die commissie van academici? Het is belangrijk dat we weten hoe men vanuit het hoger onderwijs kijkt naar wat er loopt in het secundair onderwijs. De regering moedigde aan om te overleggen met die commissie van academici. Betekent dat dan dat dat tot op heden niet gebeurd is?
Mijn tweede bijkomende vraag gaat over de stand van zaken inzake de eindtermen basisonderwijs. Hebben de werkzaamheden van de praktijkcommissie een impact op die eindtermen tout court en op hoe ze tot stand komen? En ik trek de lijn verder door: heeft wat de leerlingen in het basisonderwijs moeten kennen, een impact op wat er beslist kan worden in die praktijkcommissie?
De heer Daniëls heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, minister, dat een aantal belangrijke elementen bevat. Die fijnere bevraging tot op studierichtingniveau vind ik wel belangrijk, maar ik wil er toch een kanttekening bij plaatsen. Op het moment dat leerkrachten en scholen met nieuwe eindtermen worden geconfronteerd, vraagt dat heel wat tijd en energie en wat zoeken. Tijdens het eerste jaar dat die ingevoerd zijn, neem ik aan dat men soms merkt dat die eindtermen eigenlijk te weinig aan bod gekomen zijn. Dat onderzoek moet dus methodologisch goed verlopen. Bij die bevraging moet ook verder gekeken worden dan enkel naar de emotie dat er iets nieuws ingevoerd wordt, dat tijd en energie vraagt. Daar moeten we rekening mee houden.
Daarbij heb ik een aansluitende vraag. In de ene school verloopt het invoeren van die nieuwe eindtermen vlot, in de andere iets minder vlot. Op welke manier kunnen we dat boven water krijgen en de scholen daarbij begeleiden? Want dat kan natuurlijk samenhangen met de leerlingenpopulatie en de studierichting, maar dat kan ook samenhangen met de school en de ondersteuning vanuit de school of van elders. Ik denk dus dat we heel goed moeten weten wat we aan het onderzoeken zijn en wat het resultaat is van dat onderzoek.
Ook namens onze fractie wil ik de leden van de praktijkcommissie bedanken voor de tijd die ze daarin steken. Ze voeren een belangrijke rol uit.
Ik heb daarnet nog een vraag gesteld waarop u volgens mij niet geantwoord hebt, minister. Blijft de samenstelling dezelfde, behoudens natuurlijk die academische expertise die wordt aangetrokken? Blijft de commissie voor de rest met dezelfde samenstelling werken? Zelf heb ik daar overigens geen opmerkingen over.
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Wat de verlenging van de gedoogperiode voor de inspectie betreft, begrijp ik dat u beducht bent om een verkeerd signaal te geven, namelijk dat de scholen de indruk zouden krijgen dat het zo nauw niet steekt, dat ze maar wat kunnen doen. Aan de andere kant, denk ik, zal het zeer moeilijk zijn om dit allemaal binnen de twee jaar gerealiseerd te krijgen. Het is echt inlopen wat men nu doet. Op het einde van het mandaat van deze commissie moet u echt perspectief geven op dat vlak. Als u denkt dat het nodig is op basis van hun bevindingen, zou ik daar zeker een jaar aan toevoegen.
Wat de kritiek van Katholiek Onderwijs Vlaanderen betreft, zegt u dat de Vlaamse Regering wel tevreden is. Het tegenovergestelde zou me verbazen.
Dat kwantificerende aspect is moeilijk, dat geef ik toe. Het is niet evident om dat zomaar te meten. Dat zal ook bij elke leraar in de klas anders zijn. Ieder werkt aan die eindterm en dat heeft zoveel uur gekost enzovoort. Dat zal men echt moeten meten. Meten is weten, zegt u vaak. Het zal zeker moeten worden uitgetest, of bepaalde eindtermen wel haalbaar zijn, dan wel of ze er te veel uren moeten aan besteden en geen ruimte meer hebben voor praktijkvakken en dergelijke.
De verlenging van het mandaat van de commissie sluit u niet uit. Dat is al positief. U zult dat mogelijk beslissen op het eind van deze periode. Ik geef toch nog een aantal elementen aan die de commissie zelf in haar rapport heeft gezet. Zij heeft telkens een interview van twee uur als basis genomen. Ze hebben er bewust voor gekozen om enkel de eindtermen van de tweede graad te bevragen, aangezien de eindtermen van de derde graad nog niet ingevoerd zijn. Daar kan men moeilijk onderzoek naar voeren, er is nog geen voorwerp. Sowieso zal men dat met twee jaar moeten verlengen. De praktijkcommissie wil uitdrukkelijk benadrukken dat de vermelde verschillen in het implementatieproces tussen verschillende scholen gebaseerd zijn op kleine aantallen. Verder onderzoek is nodig om een volledig beeld te kunnen schetsen. Dat moet dus nog worden uitgebreid.
De commissie zegt ook: “De praktijkcommissie zal meer diepgaand onderzoek nodig hebben om na te gaan welke knelpunten gerelateerd zijn aan de eindtermen, en welke knelpunten te maken hebben met andere factoren. (...) Een herhaalonderzoek van de betreffende scholen in de loop van volgend schooljaar zou nog een kwaliteitsvoller beeld kunnen geven omdat gaandeweg de houding naar de eindtermen en modernisering kan veranderen door wat er gebeurt op de schoolvloer.” Meer ervaring dus in de scholen, van de leerkrachten en van de directies, die er een beter zicht op gaan krijgen. Verder zeggen ze dat er een meer fijnmazige bevraging nodig is tot op het niveau van individuele studierichtingen.
In een latere fase, zo stellen ze expliciet, is er een uitgebreid onderzoek van de derde graad nodig.
We blijven pleiten voor een verlenging van twee jaar. Of dezelfde mensen daar dan mee belast moeten worden, weet ik niet. Misschien vinden ze vier jaar te lang om daarmee bezig te zijn. Dat is een andere kwestie. Hun expertise moeten ze natuurlijk wel kunnen doorgeven. Ik denk dat er nood is aan verlenging.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat betreft de bezorgdheid omtrent de aanpassingen aan de eindtermen die desgevallend zouden worden doorgevoerd, zouden de scholen daar vrij snel zicht op moeten krijgen. Het is natuurlijk zo dat we ervan uitgaan – en dat is net de opdracht van de commissie – dat elke aanpassing die wordt gesuggereerd, de scholen ten goede komt en er uiteindelijk ook altijd voor zorgt dat zij hun werkzaamheden beter kunnen verrichten.
Ten tweede werd er gevraagd naar de commissie van academici. Wie zit daarin? Ze wordt voorgezeten professor emeritus Ludo Melis van de KU Leuven en professor Nadine Engels van de VUB. Daar zitten ook nog in: professor Kristof De Witte, ook van de KU Leuven, professor Elke Struyf, u welbekend, van de UA, professor Perez van de UGent en mevrouw Heidi Gielen van de Universiteit Hasselt. Dat is toch wel een correcte spreiding van de experten die erin zitten.
Wij hebben aan de praktijkcommissie gevraagd om van die gedegen expertise ook gebruik te maken, en misschien ook verder te bekijken of er op grond van de methodologische inzichten van die commissie van academici in de toekomst een specifieke werkwijze kan worden aangeduid voor de aanpak van de eindtermen. Wat mij betreft, ik denk dat ik dat al enkele keren heb gezegd: laat ons niet opnieuw 25 jaar wachten vooraleer we de eindtermen gaan actualiseren. Daarom is het misschien ook zinvol om al te beginnen nadenken met welke methodiek we dat zouden kunnen doen. De discussie is nu immers net ontstaan omdat er 25 jaar is gewacht. Vervolgens is er een soort groot finalemoment, waarbij iedereen zegt: ‘Het is nu het belangrijkste, want anders moeten we nog eens 25 jaar wachten om onze ei gelegd te krijgen en ons punt te halen.’ Dat wil ik dus vermijden. Het zou zinvol zijn als we op dat vlak wat methodieken krijgen aangereikt, maar dat staat los van de oorspronkelijke opdracht van de commissie.
Wat betreft de eindtermen in de derde graad is het natuurlijk zo dat die voortbouwen op de eindtermen van de tweede graad. De fundamentele bezorgdheden die worden geuit met betrekking tot de verenigbaarheid van algemene vorming en praktijkvorming en op het vlak van de haalbaarheid, gedetailleerdheid en dergelijke, dat is natuurlijk een discussie die we moeten uitklaren ten aanzien van de eindtermen van de tweede graad. Natuurlijk zijn er desgevallend ook repercussies voor de eindtermen van de derde graad.
Opnieuw, mijnheer Laeremans, ik sluit niets uit. Ik heb daar geen keuze in gemaakt, noch de Vlaamse Regering. We zorgen wel voor regelmatige terugkoppelingen, en wanneer er een afdoende kritische massa zou zijn van eventuele aanpassingen of bijschavingen van de eindtermen, dan komen we naar dit parlement en kunnen we dat ook doorvoeren. We moeten echter zien dat we niet te veel momenten gaan veroorzaken, want uiteindelijk moet wel altijd een decretaal proces worden doorlopen.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik geef nog een aantal reacties vanuit onze fractie. De haalbaarheid is moeilijk in kaart te brengen, maar toch denk ik dat we de inspanning moeten doen. Als we van ons onderwijs, van onze school- en klaspraktijk verwachten dat ze evidence-informed en evidencebased werken, moeten we ook vanuit de overheid verwachten dat de ontwikkeling van de eindtermen evidence-informed en evidencebased zijn. We moeten dat meenemen bij het bepalen van de haalbaarheid ervan en daar in de toekomst over waken.
Het is goed dat die experten hun zegje kunnen doen, maar uit ervaring weten we dat de afstand tot de werkvloer, tot de eigenheid van het leerplichtonderwijs er is. We moeten op zoek gaan naar goede methodieken en dat evenwicht bewaren. Maar ook en vooral moeten we er alles aan doen om de leerkrachten de vrijheid in tijd en ruimte te geven om om te gaan met die eindtermen en die vrijheid te bewaken.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, met de verdere antwoorden die u nog hebt gegeven en de aansluitende commissie van experten denk ik dat de praktijkcommissie een stevige samenstelling heeft om zich van haar taak te kwijten en om verder onderzoek te doen naar waar er bijsturingen nodig zijn.
Maar ik wil graag wijzen op iets dat ik daarnet al zei: als je op het moment van een transitie de analyse maakt, dan moet je ook het transitiegegeven op zich daaruit kunnen filteren. Dat is niet zo evident, maar ik heb er alle vertrouwen in dat dat zal lukken.
Verder hoop ik dat de commissie ons wat betreft de initiële opdracht die werd gegeven in verband met de specifieke vakken in bso, tso en kso kan vertellen welke bijsturingen er eventueel nodig zijn. Het gegeven dat we in dit parlement hebben goedgekeurd, namelijk die ambitieuze eindtermen, moeten we natuurlijk wel overeind houden. Ik verwijs er nogmaals naar: vorige week nog maar werd een vraag gesteld over de vaststelling dat slechts een op de vier van onze afstuderende jongeren uit het bso erin slaagt om een eenvoudige berekening te maken. Het vraagstuk was: als je met één pot verf 3 vierkante meter kunt verven en je hebt een plafond van 7 vierkante meter, hoeveel potten verf moet je dan kopen? Als slechts een op de vier van onze jongeren in het bso daarop het antwoord kan berekenen, hebben we volgens mij niet de ruimte om op die fundamentele zaken in te grijpen. Al geef ik wel mee, collega’s, dat dat misschien niet het probleem is van de eindtermen van de tweede en de derde graad, maar dat dat eerder veel vroeger zit, in het basisonderwijs. Minister, het is misschien een andere vraag, maar misschien moeten we de eindtermen van het basisonderwijs ook eens onder de loep nemen?
De heer Laeremans heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw bijkomend antwoord. We wensen de scholen en de leerkrachten die volop bezig zijn met die transitie heel veel succes. Want het zal niet gemakkelijk zijn, dat hebben ze zelf ook al aangegeven, en het zal tijd kosten. Ik snap ook wel dat ze vanuit die commissie niet alles kunnen meten, maar het zal wel nodig zijn. Misschien kunnen de scholen een beetje helpen door zelf al goed in kaart te brengen hoeveel uren ze nodig hebben voor bepaalde zaken.
Minister, u zegt dat de tweede graad de basis is voor de derde en dat we eerst die moeten meten en dat de derde graad dan wel zal volgen. Maar ik denk dat die derde graad, vooral in het bso, toch vooral praktijkvakken zijn. En daar zal het echt aankomen op een voldoende aantal uren. Dat zal moeten blijken. Daarom blijven wij pleiten voor de verlenging met twee jaar – en dat zal misschien nog niet genoeg zijn – om de hele uitrol van die eindtermen te volgen.
We komen hier zeker op terug. Ik dank u.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.