Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme
Verslag
De heer Deckmyn heeft het woord.
Minister-president, elf lidstaten van de Europese Unie roepen diezelfde EU met een statement op om versneld werk te maken van de onafhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen. Het gaat om Oostenrijk, Duitsland, Denemarken, Spanje, Finland, Ierland, Luxemburg, Letland, Nederland, Zweden en Slovenië. België ondertekent die oproep niet. Zakia Khattabi, de federale minister bevoegd voor het klimaat, zou niet getwijfeld hebben aan het feit dat een Vlaamse regeringspartij – uw regeringspartij, minister-president – de ondertekening van het statement zou blokkeren. Het magazine Knack wijdde er daarom een artikel aan getiteld: ‘Nalatig of vooruitziend? België mist Europese trein uit vrees voor N-VA’.
De Belgische besluitvorming is – daar moeten we elkaar niet van overtuigen – een nogal ingewikkeld kluwen. In een intrafederaal samenwerkingsakkoord tussen de verschillende overheden van dit land werd bepaald dat wanneer verschillende overheden bevoegd zijn met betrekking tot het innemen van een standpunt op het Europese niveau, alle partijen het eerst eens moeten geraken in de directie-generaal Europese Zaken en Coördinatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Pas dan kan er in Europa worden gestemd; zonder consensus volgt een onthouding.
Maar bij die brief van de elf lidstaten is het misgelopen. Energie en Klimaat zijn gedeelde bevoegdheden. Er moet dus overeenstemming gevonden worden vooraleer er hieromtrent standpunten op Europees niveau kunnen worden ingenomen. In tegenstelling tot de gebruikelijke procedure werd er geen poging tot coördinatie ondernomen door de federale minister van Klimaat. Haar Vlaamse collega, Zuhal Demir, zou niet gecontacteerd geweest zijn over het al dan niet ondertekenen van de brief. Knack citeert als reden een regeringsbron die stelt dat Khattabi ervan uitging “dat een bepaalde partij in het noorden van het land niet zou willen meedoen”. In Vlaamse diplomatieke kringen zou men te horen hebben gekregen dat zulke gesprekken toch “niet opportuun waren”.
Uiteindelijk heeft men – om, laat ons zeggen, een ‘diplomatiek blauwtje’ te vermijden – alsnog de coördinatieprocedure opgestart nadat de brief gepubliceerd werd.
In het regeerakkoord lezen we onder meer het volgende: “Voor de Vlaamse Regering is en blijft de Europese Unie (EU) de eerste en belangrijkste hefboom van het Vlaams buitenlands beleid. (…) De Vlaamse Regering streeft naar een volwaardige en meer zelfstandige rol binnen het Europese besluitvormingsproces.” De Vlaamse Regering ijvert voor een “snelle en volledige herziening van de 25-jaar oude Samenwerkingsakkoorden inzake het buitenlands beleid, ter versterking van het buitenlands optreden van de deelstaten en hun rol in de EU- en multilaterale besluitvorming.”
Dit alles brengt mij tot de volgende vragen. Waarom slaagt u er niet in om het regeerakkoord uit te voeren en Vlaanderen een zelfstandige rol te laten spelen in het Europese besluitvormingsproces?
Waarom staat u toe dat de Federale Regering zelf beslist welke standpunten de Vlaamse Regering zou innemen op het Europese niveau?
Hoe hebt u gereageerd op het uitblijven van de coördinatieprocedure tot na de publicatie van de brief? Hebt u hieromtrent uw onvrede te kennen geven?
Is het de eerste keer dat men vanuit de Federale Regering de coördinatieprocedure overgeslagen heeft, omdat men ‘denkt’ het Vlaamse standpunt reeds te kennen?
Hoe zult u ervoor zorgen dat dit in de toekomst niet meer voorvalt? Want – als ik het toch nog eens mag beklemtonen – ik vind het bijzonder vreemd dat men vanuit federale administraties beslissingen neemt die de Vlaamse Regering het gras voor de voeten wegmaaien.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, laat me beginnen met u allen te verzekeren dat Vlaanderen zijn bevoegdheden op het Europees niveau ten volle invult. De insinuatie dat dit niet het geval zou zijn en dat daarmee ook het Vlaamse regeerakkoord niet zou worden uitgevoerd, strookt dan ook niet met de feiten. Ik ga u dat toelichten.
We bekleden met Vlaanderen als regio een unieke positie binnen het EU-besluitvormingsproces. Ik nodig u uit, mijnheer Deckmyn, om mij één regio in een andere lidstaat te noemen die eenzelfde rol als of een grotere rol dan Vlaanderen speelt. U zult er geen vinden.
We hebben een eigen diplomatieke vertegenwoordiging bij de EU. Onze attachés nemen deel aan alle Raadswerkgroepen waar Vlaamse bevoegdheden in het geding zijn. Onze ministers nemen deel aan Raden en zullen in 2024 ook voorzitter zijn van verschillende Raadsformaties in het kader van het Belgische EU-voorzitterschap. Onze ministers en onze ambtenaren hebben rechtstreekse contacten met de Europese Commissie. Zo waren er regelmatige contacten tussen het kabinet van collega Demir en het Europese kabinet-Timmermans over Fit for 55.
In het kader van het Europees Semester dienen we bovendien ons eigen hervormingsprogramma in en we zitten aan tafel wanneer het gaat over de discussies met de Europese Commissie over het semester.
We maken ook volwaardig deel uit van de Belgische Permanente Vertegenwoordiging bij de EU, wederom een unieke positie onder de Europese regio’s. Belgische standpunten worden bovendien bepaald binnen de directie-generaal Europese Zaken en Coördinatie. Daar nemen we steevast aan deel en daar wegen we ook op de besluitvorming.
Maar de essentiële vraag is dan of alles daarom van een leien dakje loopt en we op onze lauweren kunnen rusten. Natuurlijk niet.
De werkmethoden van de Raad laten bijvoorbeeld niet altijd toe dat delegaties flexibel samengesteld worden. Vaak is men ook te restrictief in het toegelaten aantal aanwezigen. Ik laat die problematiek met regelmaat aankaarten bij het Raadssecretariaat.
We zien daarenboven een centralistische tendens vanuit de Commissiediensten. Die uit zich bijvoorbeeld in het aanduiden van een ‘single point of contact’ per lidstaat. Daarnaast merken we een streven om overleg over de tenuitvoerlegging van regelgeving te bundelen of af te stemmen met het federale niveau, ook wanneer het regionale problematieken betreft.
Deze praktijken gaan in tegen de geest van het Verdrag, zowel het subsidiariteitsbeginsel als het artikel dat voorschrijft dat de Unie rekening houdt met de constitutionele architectuur van de lidstaten. Zoals u weet, streven we naar een meer zelfstandige rol voor sterke deelstaten. Zowel voor de deelstaat in kwestie als voor de EU betekent dat een verrijking. We kaarten dit steevast aan waar dat relevant is, zoals in het kader van de Conferentie over de toekomst van Europa, maar evenzeer in rechtstreekse contacten met de Europese Commissie, bijvoorbeeld tijdens de ontvangst in dit huis van Europees Commissaris Dubravka Šuica, in mei vorig jaar.
Naast obstakels op Europees niveau zijn er ook interne Belgische hinderpalen. Het is genoegzaam bekend dat het samenwerkingsakkoord van 1994 een obstakel vormt om onze rol volwaardig op te nemen. U kent daarin onze positie. U weet dat we er heel hard aan werken om dat te veranderen.
U vraagt of ik gereageerd heb. Nu komen we al wat dichter bij de essentie van de materie. Er wordt wel nergens de vraag gesteld hoe het nu precies is gelopen en of de weergave in de pers, waar u aan refereert, het volle verhaal betreft. Ik ga u in detail toelichten hoe het eigenlijk gelopen is.
Op 30 maart werd de ontwerpverklaring voor de brief van de elf lidstaten gedeeld in het Coördinatiecomité Internationaal Milieubeleid. De boodschap luidde, ten eerste, dat ‘de DGE-collega's geconsulteerd werden inzake de opvolging van dit voorstel binnen België’ en ten tweede, dat ‘het niet opportuun geacht werd de verklaring voor te leggen ter goed- of afkeuring via een procedure’.
Onder meer de bevoegde Vlaamse administratie en het bevoegde Vlaamse kabinet, het kabinet van collega Demir, waren ontvanger van dit bericht. We waren dus in alle transparantie op de hoogte van deze ontwerpverklaring en de intentie van de federale collega’s om deze verklaring niet voor goedkeuring voor te leggen. Indien wij dat hadden gewenst, dan hadden wij op dat ogenblik een procedure kunnen aanvragen. Dat is eigenlijk exact wat sommige andere overheden binnen België hebben gedaan, zij het na de publicatie van de verklaring, toen bleek dat die een relatief ruime ondersteuning genoot onder lidstaten.
Op 7 april werd dus alsnog een DGE-stilteprocedure opgestart. Maar in het kader van deze procedure heeft Vlaanderen zich verzet tegen het aansluiten van België, omdat de verklaring enkele stellingen bevatte die ingaan tegen het Vlaamse standpunt.
Verder vraagt u of het de eerste keer is dat die coördinatieprocedure werd overgeslagen. Het gaat hier niet om een formele positiebepaling van de Europese Unie, maar om een beslissing om al dan niet steun te geven aan een brief. Met andere woorden, het betreft een informele positie. Het gebeurt dat dergelijke voorstellen van brief, zogenaamde non-papers, niet worden gedeeld. Dat betreur ik uiteraard. Alliantievorming met gelijkgestemde EU-lidstaten is immers belangrijk om signalen te kunnen geven aan de EU-instellingen. Het feit dat dit in sommige gevallen niet gebeurt, bewijst de limieten van het samenwerkingsakkoord van 1994, dat zich beperkt tot de formele besluitvorming in de Raad van Ministers. Dit laat te veel onduidelijkheid over wat al dan niet aan DGE-coördinatie moet worden voorgelegd. Dit komt nog boven op de verouderde afspraken die de actuele bevoegdheidsverdeling niet respecteren.
Ten slotte vraagt u of ik ervoor zal zorgen dat dit in de toekomst niet meer gebeurt. Ik blijf, zoals u weet, aandringen op een aanpassing van het samenwerkingsakkoord. Daarnaast blijf ik ook inzetten op contacten met andere lidstaten en met de Europese instellingen om zo sneller op de hoogte te zijn van dergelijke initiatieven om binnen België de nodige coördinatie te kunnen verzoeken.
Ik hoop met mijn antwoord afdoende te hebben kunnen illustreren dat Vlaanderen zich vandaag niet laat tegenhouden om zijn positie aan de Europese tafel in te nemen en mee op de besluitvorming te wegen.
De heer Deckmyn heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, waaruit ik meen te verstaan dat u zich daar ook wel voor een stuk in opwindt. Ik ontken niet dat wij als Vlaanderen geen buitengewone positie innemen in Europa. Ik ben daar zelfs fier op, en ik vind dat die positie nog verder uitgewerkt en uitgebreid moet worden.
Ik hoor verschillende signalen, maar ik blijf erbij dat het vreemd is dat men er vanuit het kabinet of vanuit de minister van uitging dat een bepaalde partij in het noorden van het land niet zou willen meedoen, en dan niet wilde ingaan op die informele brief, zoals u zei. Ik zou op zijn minst verwachten dat de Vlaamse Regering protest aantekent tegen deze gang van zaken, zelfs al is het informeel. Het kan niet zijn dat de federale administratie standpunten inneemt in onze plaats. Dat was de reden van mijn vraag. En ik blijf erbij dat die zeer to the point is.
Ik denk dat wij op onze strepen moeten blijven staan in formele, maar ook in informele zaken. En ondanks uw antwoord blijf ik deze zaak toch wel vreemd vinden. Maar bedankt voor uw antwoord. Het heeft heel wat verduidelijkt voor mij. Maar zoals ik daarnet al zei: zelfs op informele brieven mag men de besluitvorming in Vlaanderen niet omzeilen omdat men ervan zou uitgaan dat wij een bepaalde mening zouden hebben. Zelfs als men denkt dat wij een mening hebben, dan nog moet men ons naar die mening vragen.
Tot slot ben ik het voor 100 procent met u eens dat we de limieten van de samenwerkingsakkoorden van 1994 bereikt hebben. Wat mij betreft waren die al vanaf de eerste staatshervorming en de eerstvolgende Europese top achterhaald, vandaar ook de vraag van Vlaams Belang, maar, naar ik meen, ook van de andere partijen. Want we hebben hieromtrent ook al een resolutie besproken. Daarom vinden we dat we daar dringend werk van moeten maken.
Maar ik vrees dat we opnieuw heel lang zullen moeten wachten, daarom mijn vraag wat u van timing voorziet. Want 2024 is natuurlijk heel dichtbij. Het is een vraag die ik u al eerder heb gesteld. En ik heb al eerdere antwoorden gekregen, maar telkens wanneer dit ter sprake komt zal ik de vraag opnieuw stellen, al was het maar om een beetje druk uit te oefenen. Ik hoop dat die druk vanuit de meerderheidspartijen groeit naar aanleiding van de voorstellen van resolutie die men in deze commissie heeft goedgekeurd.
Minister-president, daarom hoop ik dat de Vlaamse Regering de schouders zet onder een initiatief om daar zo snel mogelijk – en dan bedoel ik niet binnen enkele jaren – iets rond te doen. Wat mij betreft moeten we desnoods zelf, vanuit onze kant, vanuit Vlaanderen, bepaalde dossiers blokkeren om de druk te verhogen.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister-president, ik dank u voor het antwoord op uw vraag. Zoals u inderdaad terecht opmerkt, is het zo dat wij verregaande internationale bevoegdheid hebben – ‘in foro interno in foro externo’ – en die gaan wij dan ook maximaal invullen. Het probleem zit dus niet hier, het probleem zit inderdaad bij het feit dat wij die achterhaalde samenwerkingsakkoorden hebben. Iedereen hier in deze zaal, en zeker ook deze Vlaamse Regering, is ervan overtuigd dat de nodige inspanningen moeten worden gedaan om die samenwerkingsakkoorden niet aan te passen aan een toekomstige staatshervorming, maar aan de voorbije staatshervormingen die gevoerd zijn.
Zoals reeds aangehaald is het inderdaad zo dat er hier een voorstel van resolutie hangende is, dat volgende week woensdag in de plenaire vergadering besproken wordt. Ik hoop dat alle collega’s, meer bepaald de collega’s van Vooruit, ervan overtuigd kunnen worden om dit voorstel van resolutie te steunen, zodat dit een breed gedragen resolutie wordt, om die onderhandelingen met het federale niveau aan te vatten. Zo kunnen we aantonen dat Vlaanderen, en als ik goed geïnformeerd ben ook de andere deelstaten, echt wel willen dat die samenwerkingsakkoorden in overeenstemming worden gebracht met de institutionele realiteit en met de Grondwet, met de Bijzondere Wet, en tegelijk ook met de wijzigingen die zijn gebeurd aan het verdrag van de Europese Unie.
De heer Aerts heeft het woord.
Uit de toelichting blijkt opnieuw duidelijk dat het de DGE is die de procedure niet heeft gevolgd, of heeft beslist om geen advies te vragen op basis van eerdere standpunten van de Vlaamse Regering. Minister Khattabi heeft dan toch nog het initiatief genomen om wel alle deelstaatregeringen op te nemen. De procedure is dus gevolgd. Dat zijn niet mijn woorden, collega Deckmyn, maar de woorden van uw collega in de Kamer de voorbije week. Uw collega zei dat mevrouw Khattabi de procedure correct heeft gevolgd. (Opmerkingen van Johan Deckmyn)
Hiermee is dat inderdaad rechtgezet, maar ik wil het hier toch benadrukken. Anders dan wat collega Vanlouwe zegt – namelijk dat het probleem niet in deze kamer zit – meen ik dat het thema klimaat wel degelijk een probleem is van dit huis. Terwijl de elf lidstaten beslissen om verder te gaan met de onderhandelingen en op basis van de energie- en klimaatcrisis meer engagement tonen, zegt Vlaanderen ‘neen’. Het Vlaamse veto zorgt ervoor dat we met de Vlaamse Regering opnieuw de Belgische standpunten blokkeren, net zoals bij de internationale klimaattoppen. Een samenwerkingsakkoord zal dat blokkeringsfederalisme niet oplossen.
Ik ga akkoord om een samenwerkingsakkoord aan te passen aan de realiteit van vandaag. Maar zolang deze Vlaamse Regering op internationaal en op Europees niveau blijft blokkeren om degelijke doelstellingen na te streven, om klimaatambitie te tonen, om een voortrekkersrol op te nemen in Europa en in de hele wereld, zal dit samenwerkingsakkoord niets oplossen. We moeten meer ambitie tonen.
Minister-president, mijn vraag voor u is: wanneer gaan de Vlaamse veto’s tegen een ambitieus internationaal en Europees klimaatbeleid wegvallen, zodat we eindelijk vanuit België, met de Vlaamse en de andere regeringen samen, een voortrekkersrol kunnen spelen op Europese en internationale fora?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Eerst en vooral, mijnheer Deckmyn, het is het Coördinatiecomité Internationaal Milieubeleid dat gezegd heeft dat de DGE-collega’s werden geconsulteerd over de opvolging van dit voorstel en dat het niet opportuun werd geacht om een verklaring voor te leggen ter goed- of afkeuring via een procedure. Het kabinet van minister Demir heeft gehoord dat er geen Belgisch antwoord kwam, dus was dat voor hen in orde. Het is niet dat we onze bevoegdheid niet hebben uitgeoefend. Als er geen Belgisch antwoord komt, is het voor ons in orde.
Wat het samenwerkingsakkoord betreft – wat zowel uw vraag was als die van mijnheer Vanlouwe – heb ik u gezegd dat er een engagement van de federale overheid was om nog voor het zomerreces een Interministerieel Comité Buitenlands Beleid over het samenwerkingsakkoord te hebben. Het is nog geen zomer. Ondertussen is de minister van Buitenlandse Zaken tijdelijk afwezig. We hebben daar alle begrip voor en intens medeleven. Voor mijn part hoeft dat niets te veranderen aan het feit dat het Interministerieel Comité Buitenlands Beleid voor de zomer bijeenkomt en beslissingen neemt over die samenwerkingsakkoorden. U vraagt naar een timing. Wel, die timing ligt redelijk dichtbij.
Mijnheer Aerts, ik wil hier het debat rond de milieuproblematiek en de milieuaanpak van Vlaanderen niet voeren. Dat hebben we al dikwijls genoeg gedaan. U vraagt wanneer we onze veto’s gaan laten vallen. Ik denk niet dat wij veto’s stellen. Ik denk wel dat we realistisch kijken naar wat in zo’n dichtbevolkt industrieel gebied als Vlaanderen mogelijk is, zonder onze economie te fnuiken, zonder ons in een verarmingstraject te zetten. We rekken maximaal de elastiek om zoveel mogelijk duurzaamheidsbeslissingen en ook acties te nemen. Het is heel gemakkelijk om in een opbod van doelstellingen te gaan. Waarom zouden we niet naar 100 procent gaan? Wat is de uitdaging? Ik daag daar alle andere geledingen in dit land voor uit. Wat is de uitdaging? De uitdaging bestaat erin om te zeggen: om die doelstellingen te bereiken, gaan we acties beslissen en die ook uitvoeren. Ik zeg met de hand op het hart dat het tweede luik de manier is waarop wij het in Vlaanderen aanpakken. Als we zeggen dat we ons voor een doelstelling engageren, dan zetten we daar acties tegenover om tot die doelstelling te komen en voeren we die acties uit. En die aanpak zullen we blijven hanteren. Als we akkoord gaan met een doelstelling, moeten we ook de acties ter beschikking hebben om die doelstelling te bereiken. Anders gaat het over gratuite opbodpolitiek, waar ik echt voor pas.
De heer Deckmyn heeft het slotwoord.
Minister-president, ik blijf bezorgd over de herziening van de samenwerkingsakkoorden. Ik neem opnieuw akte van de deadline die u naar voor schuift. Voor het reces zullen we dan toch op zijn minst wat nieuws hebben hieromtrent. Ik kijk daar met heel veel interesse naar uit en ik hoop dat dit ook bewaarheid zal worden.
De vraag om uitleg is afgehandeld.