Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over de toepassing van de constructieve motie van wantrouwen
Vraag om uitleg over de constructieve motie van wantrouwen en de onbestuurbaarheid van gemeenten
Verslag
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik wil het vandaag hebben over krachtdadige lokale besturen. Het is belangrijk om de impact van recente decreetwijzigingen op de lokale politiek in beeld te houden en te kijken of daar wenselijke of minder wenselijke effecten uit komen. We hebben hier, als lokale bestuurders, allemaal wel de ervaring dat het toch wel altijd een uitdaging is om voldoende geëngageerde en bekwame mensen aan te trekken. Daarover gaat het. Ieder van ons slaagt daar wel in, maar het is altijd zoeken hoe je het aantrekkelijk houdt voor mensen. Dat is ook in gesprekken die ik de voorbije tijd met burgemeesters had, in het kader van mijn parlementair werk, een paar keer naar boven gekomen. Het is moeilijk om experten in hun vakgebied te overhalen om politiek met die expertise aan de slag te gaan. Een ruimtelijke planner bijvoorbeeld wil wel gaan zetelen in de gemeentelijke commissie ruimtelijke ordening (gecoro), maar is niet per se getriggerd om schepen van ruimtelijke ordening te worden. Hetzelfde geldt voor mensen met expertise in bijvoorbeeld de culturele sector in de gemeente, die niet meteen de stap willen zetten naar de lokale politiek.
Dat heeft uiteraard deels te maken met het liever niet bekennen van een politieke voorkeur, wat helaas een sentiment is dat in deze tijd leeft. Maar het heeft ook te maken, minister, met een gebrek aan zekerheid. Politiek is een onvoorspelbare sector. Het houdt een onvoorspelbare toekomst in zich. Maar het is vooral een uitdaging die sinds de invoering van de constructieve motie van wantrouwen nog verscherpt is. Een politiek mandaat kan met deze recente regels van de ene dag op de andere dag ophouden. Het kan zelfs ophouden voor het is begonnen. Zo leerde ons bijvoorbeeld enkele weken geleden de situatie in Wervik waar een eind 2018 onderhandelde en vastgelegde burgemeesterswissel niet doorgaat omdat de burgemeester die de sjerp binnenkort zou doorgeven, een nieuwe coalitiepartner vond en daarvoor dus het instrument van de motie van wantrouwen gebruikte, om die waar te maken.
Het is geen geheim dat wij – u en ik – het burgemeesterschap en, vanaf een bepaalde schaalgrootte, ook een schepenmandaat zien als een fulltime beroepsbezigheid. Dit houdt in dat iemand, als hij die stap zet, zijn gezinsinkomen op het spel zet door in de politiek te stappen. De uittredingsvergoedingen zijn voor deze mandatarissen slechts een beperkt vangnet, zeker nu het minder evident is geworden dat een mandaat zes jaar duurt. Als het tegenslaat kan een bestuurder al uit een bestuur gewipt worden nog voor hij erin zit. En wanneer afgesproken wissels in de bestuursploeg niet doorgaan, heeft dat natuurlijk een grote impact op het privéleven of op de eerdere professionele engagementen. Ondertussen kan bijvoorbeeld de ontslagbrief al verstuurd zijn, en dat heeft toch wel wat gevolgen. Daarover heb ik toch een aantal vragen.
Erkent u dat er sinds de invoering van de constructieve motie van wantrouwen een pak minder zekerheid en dus ook inkomenszekerheid is voor diegenen die een voltijds lokaal uitvoerend mandaat zouden wensen op te nemen?
Erkent u dat dit de drempel om de sprong richting zo'n politiek mandaat te wagen, vergroot? En dat dit op termijn kan leiden tot minder instroom van competente mensen?
Ziet u een mogelijkheid om die drempel te verlagen?
Ving u eerder al signalen op dat het voor lokale partijen moeilijker wordt – los van de politieke context van die partij, natuurlijk – om voldoende inhoudelijk sterke profielen aan te trekken om een gevarieerde, deskundige bestuursploeg te vormen? Hoe kunt u hieraan tegemoetkomen? Hoe wilt u deze uitdaging beantwoorden?
De heer Warnez heeft het woord.
Collega’s, de constructieve motie van wantrouwen blijft de gemoederen beroeren. Afgelopen week werd op de gemeenteraad van Wervik de toepassing ervan juridisch opnieuw in vraag gesteld. Collega Vaneeckhout verwees er ook al naar. Daar is een juridische discussie ontstaan. De gemeenteraadsvoorzitter heeft geoordeeld dat de akte onontvankelijk is op basis van het feit van de hoorplicht en de motiveringsplicht.
Het is niet aan ons om hier het proces van Wervik te maken. Dat is duidelijk. Minister, ik begrijp dat u daarover individueel geen uitspraak kunt doen. Maar het is wel heel belangrijk dat u voor alle besturen in Vlaanderen duidelijke informatie geeft over hoe die motie moet worden toegepast. Vandaar dat het toch wel belangrijk is om het hier even over die hoorplicht en die motiveringsplicht te hebben.
Wat de hoorplicht betreft werd ik in de gemeenteraad van Wervik geciteerd door de voorzitter in mijn rol als academicus. Ik had daar acht jaar geleden iets over geschreven, maar jammer genoeg heeft de voorzitter me niet volledig geciteerd. Ik maak gebruik van dit forum om dat even recht te zetten. Ik heb zelf ooit gezegd dat de hoorplicht van toepassing is op de constructieve motie van wantrouwen, maar dat een contradictoir debat in de gemeenteraad ook een wijze is van het horen van de betrokkene. Dat was op basis van de Raad van State-rechtspraak in Franstalig België. Maar de voorzitter daar trekt andere conclusies en zegt dat voorafgaand de betrokkenen gehoord moeten worden, en dat is iets dat bij mijn weten tot op heden nog nooit is gebeurd in geen enkele gemeente in Vlaanderen.
Daarnaast is er ook discussie over de motiveringsplicht. We hebben het er hier in deze commissie al over gehad. U nam toen een standpunt in, maar dat is blijkbaar nog niet helemaal duidelijk. De gemeenteraadsvoorzitter heeft daar de motieven inhoudelijk beoordeeld en zelf gesteld dat die te vaag zijn en op foutieve gegevens zijn gebaseerd. Dat is dus een toetsing van de materiële motivering, zoals dat heet. Om duidelijkheid in heel Vlaanderen te hebben, stel ik u de volgende vragen, minister.
Welke rol speelt de gemeenteraadsvoorzitter in het toekennen van de constructieve motie van wantrouwen? Kan hij inhoudelijk oordelen of de motieven sterk genoeg zijn?
Kunt u uw standpunt opnieuw verduidelijken over de motivering van deze motie?
Kunt u verduidelijken in welke mate de hoorplicht geldt? Vindt u het voldoende dat er een debat hierover is in de gemeenteraad?
Mijnheer De Loor, u had een interpellatieverzoek ingediend. Ik heb die tekst ook gelezen. U krijgt nu maar vier minuten om uw betoog te brengen.
De heer De Loor heeft het woord.
Voorzitter, ik zal het gebald doen zodat ik me aan de timing hou.
Deze vraag gaat inderdaad over de motie van wantrouwen en de onbestuurbaarheid die dit soms met zich meebrengt in een aantal gemeenten. Het is een vernieuwing in het decreet ter versterking van de lokale democratie, dat vorig jaar werd goedgekeurd, en vervangt de regeling van structurele onbestuurbaarheid door de mogelijkheid voor de gemeenteraad om een constructieve motie van wantrouwen aan te nemen. Door de nieuwe regeling beschikt de gemeenteraad over een middel om zijn steun in het zittende college met een collectieve motie van wantrouwen of in één of meer schepenen ervan met een individuele motie van wantrouwen op te zeggen, en tegelijk, zijn steun aan de opvolgers te geven.
De constructieve motie van wantrouwen is aan een aantal voorwaarden en beperkingen onderworpen. Er zijn ook enkele uitzonderingen vastgelegd. Het is niet mogelijk in de eerste twaalf maanden na de installatie van de gemeenteraad, noch in de laatste twaalf maanden voor de lokale verkiezingen. Er kan ook geen nieuwe motie worden aangenomen binnen het jaar nadat er een collectieve constructieve motie van wantrouwen door de gemeenteraad is aangenomen.
De bedoeling van de constructieve motie van wantrouwen was om de lokale besturen slagkrachtiger te maken en gerichter te kunnen optreden wanneer een lokaal bestuur in onenigheid verzandt. Het was het Agentschap Binnenlands Bestuur dat twee legislaturen geleden een evaluatie had gehouden rond het concept van de structurele onbestuurbaarheid en een aantal voorstellen had gedaan. Er werd, onder meer in de memorie van toelichting bij het decreet, vastgesteld dat de bestaande procedure van de structurele onbestuurbaarheid niet efficiënt was en veeleer een averechts effect had met aanslepende politieke onrust, verdeeldheid en verzuring die ook doorwerkte naar de bevolking.
In de praktijk blijkt het echter niet altijd evident om de onbestuurbaarheid van lokale besturen op te lossen met een constructieve motie van wantrouwen. Dat hebben we kunnen zien in een aantal praktijkgevallen, zoals recent nog in Wervik.
Vorige week vrijdag konden we via de media nog vernemen dat in de gemeente Boortmeerbeek de aangekondigde fusie met Mechelen nog niet verteerd was en dat daardoor een aantal schepenen en een gemeenteraadslid van de meerderheid zich distantiëren van de demarche van hun burgemeester en voortaan als onafhankelijken zullen zetelen in de gemeenteraad. Ze verwijzen naar de fusieplannen met Mechelen, waarvan zij naar eigen zeggen niet op de hoogte waren gebracht door hun burgemeester.
Door deze beslissing van de schepenen en het gemeenteraadslid heeft de huidige coalitie mogelijk geen meerderheid meer in de gemeenteraad en wordt de gemeente in chaos gestort, wat natuurlijk niet de bedoeling was van de constructieve motie van wantrouwen. Inmiddels bestaat de Boortmeerbeekse gemeenteraad al uit vijf onafhankelijke raadsleden die op lijsten van de meerderheid verkozen zijn. Een constructieve motie van wantrouwen om een andere coalitie op de been te brengen zit er niet meer in, omdat ze moet worden ondertekend door ten minste twee derde van de raadsleden van elke fractie die de motie ondersteunt. Dat betekent concreet dat de meerderheid zelf de motie van wantrouwen tegen haar eigen coalitie zou moeten ondersteunen. Bovendien kun je binnen het jaar dat er één is aangenomen, dat niet opnieuw doen.
Het gevolg van deze impasse is dat de gemeente de facto onbestuurbaar wordt, bij gebrek aan een meerderheid én een gebrek aan alternatieven. Uw demarche, ook als hoedanigheid van titelvoerend burgemeester, om een fusie tussen Mechelen en Boortmeerbeek te bewerkstellingen, leidde tot de onbestuurbaarheid van een lokaal bestuur, waarbij een constructieve motie van wantrouwen geen uitweg meer biedt.
Het decreet ter versterking van de lokale democratie was bedoeld om de onbestuurbaarheid van gemeenten tegen te gaan. Bent u van oordeel dat dit voldoende lukt met de figuur van de constructieve motie van wantrouwen, aangezien een aantal praktijkgevallen toch het tegenovergestelde bewijzen?
Bent u van oordeel dat de voorwaarden om een constructieve motie van wantrouwen in te dienen, voldoende adequaat zijn? Dringt een bijsturing van het decreet zich op? Zo ja, in welke zin?
Welke opties zijn er nog om de onbestuurbaarheid van een gemeente te verhelpen wanneer een constructieve motie decretaal dan wel praktisch niet mogelijk is?
Vindt u dat deze gang van zaken die zich ondertussen in verschillende gemeenten heeft voorgedaan, ervoor zorgt dat de politieke onrust, verdeeldheid en verzuring op het lokaal niveau verminderen, wat toch een uitdrukkelijke doelstelling was van de nieuwe regeling?
Minister Somers heeft het woord.
Op de vraag welke rol de gemeenteraadsvoorzitter speelt bij het beoordelen van de ontvankelijkheid van de motie van wantrouwen, kan ik u meegeven dat het de decretale taak is van de voorzitter van de gemeenteraad om de ontvankelijkheid van de motie van wantrouwen te beoordelen. De voorzitter gaat na: of de motie is ondertekend door de meerderheid van de raadsleden; of de motie is ondertekend door ten minste twee derde van de raadsleden van elke fractie die de motie ondersteunt; als het om een individuele motie gaat, of de motie ook ondersteund wordt door ten minste twee derde van de raadsleden van de fractie waartoe de schepen tegen wie de motie is gericht, behoort; of de motie vermeldt tegen welke leden van het college van burgemeester en schepenen de motie is gericht; of er voor elk van de schepenen een kandidaat-opvolger wordt voorgedragen; of er een ontvankelijke akte van voordracht is bijgevoegd; en of de motie en de akte van voordracht tijdig zijn ingediend.
Ik heb, collega Warnez, in mijn antwoord op uw schriftelijke vraag van 24 februari 2022 mijn standpunt over de motivering van de motie al verduidelijkt. Er kan in de motie al een motivering worden opgenomen, dit is evenwel geen decretale verplichting. Een formele motivering moet worden opgenomen in het gemeenteraadsbesluit tot aanname van de motie. De motiveringsplicht is namelijk een basisprincipe van behoorlijk bestuur. De aanname van de motieven behoort tot de bevoegdheid van de gemeenteraad.
Het komt niet aan de voorzitter toe om zich daar bij de ontvankelijkheid van de motie over uit te spreken. Tegen de beslissing van de voorzitter van de gemeenteraad om een motie al dan niet ontvankelijk te verklaren, kan beroep worden aangetekend bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen. Tegen die uitspraak is ook beroep bij de Raad van State mogelijk.
De inhoud van de motivering kan niet gecontroleerd worden door de bestuursrechter. Dat is ook bevestigd door de Raad voor Verkiezingsbetwistingen in een arrest van 17 februari 2022. Er werd beroep ingesteld bij de Raad van State tegen deze uitspraak. De Raad van State zal zich hierover finaal moeten uitspreken.
Er is geen hoorplicht van toepassing binnen het kader van de motie van wantrouwen. Het komt de gemeenteraad, als hart van de lokale democratie, toe om hierover grondig te debatteren. Ik stel vast dat moties van wantrouwen steeds heel levendige debatten opleveren in de gemeenteraden.
Collega Vaneeckhout, u stelt zich vragen over het gevolg van het inschrijven van de motie van wantrouwen en de zekerheid bij het opnemen van een lokaal politiek engagement. Ik erken dat het moeilijker wordt om voldoende kandidaten aan te trekken die een politiek engagement willen opnemen. Dat staat voor mij wel los van de procedure van de constructieve motie van wantrouwen. Denken dat dat probleem zal worden opgelost door mandaten te gaan verzekeren, is naïef maar vertrekt voor mij bovenal vanuit de verkeerde instelling. Zoals u weet is de politiek op zichzelf een onzekere stiel. Een mandaat kan nooit als een verworven recht worden beschouwd. In de politiek stap je vanuit een bepaald engagement. Niet omdat er jou een mandaat beloofd of verzekerd zou worden.
Het is de verantwoordelijkheid van álle politici, maar ook van heel onze samenleving, om mensen warm te maken een politiek engagement op te nemen. Als minister heb ik het engagement om de gemeenteraad en de positie van de raadsleden te versterken en te verbeteren. Ik ga bijvoorbeeld structureel in overleg met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) over het statuut van onze lokale mandatarissen. Ik verwijs bovendien naar de parlementaire werkgroep – daar hebben we net nog over gesproken – die ik heb opgericht en die tot doel heeft te reflecteren over de wijze waarop de gemeenteraad versterkt kan worden in zijn rol. Dit traject zal uitmonden in een visienota die ik voor het zomerreces naar de Vlaamse Regering wens te brengen.
Collega De Loor, ik kan uw vragen samenvatten als het in vraag stellen van het instrument van de constructieve motie van wantrouwen. De constructieve motie van wantrouwen werd hier vorig jaar in het parlement uitvoerig besproken. Iedereen was het erover eens dat de procedure tot herstel van de structurele onbestuurbaarheid geen oplossing bood voor het probleem.
Uit onderzoek naar de onbestuurbaarheid van gemeenten blijkt dat de gemeente gemiddeld meer dan 250 dagen onbestuurbaar was vooraleer met de procedure van de structurele onbestuurbaarheid een nieuwe meerderheid kon worden geïnstalleerd. Die procedure was log en ingewikkeld. De inwoners van die gemeenten waren daar het slachtoffer van. Daarom heeft de Vlaamse Regering deze procedure vereenvoudigd.
We hebben nu recent een aantal praktijkvoorbeelden gezien van de toepassing van dit instrument. Er zijn ook een aantal besturen die al langer niet meer naar behoren functioneerden, maar de inwerkingtreding van de procedure hebben afgewacht om een nieuwe meerderheid te vormen. Zij hebben bewust geen gebruik meer willen maken van de logge procedure tot herstel van de structurele onbestuurbaarheid.
Ik ga ervan uit dat iedere mandataris samen met zijn of haar fractie gaat voor een bepaald project en engagement en dit ook probeert te realiseren. De overgrote meerderheid van de lokale besturen functioneert zeer goed en werkt goed met elkaar samen. Wanneer men het écht niet meer eens is met elkaar, en na een grondig debat vaststelt dat men niet meer kan samenwerken en er sprake is van een politieke impasse, naar aanleiding van een dossier of op basis van menselijke relaties, biedt de constructieve motie van wantrouwen een oplossing om op korte termijn te voorkomen dat een gemeente een lange tijd onbestuurbaar is.
Het geeft de gemeenteraad, als controleorgaan, de mogelijkheid om het vertrouwen in een of meerdere schepenen of in het voltallige college van burgemeester en schepenen op te zeggen als zij van mening is dat de schepen niet naar behoren functioneert of de meerderheid niet meer goed werkt. Er kan daarbij niet over één nacht ijs worden gegaan. Zoals ik daarnet al heb aangehaald, moet elke fractie die de motie ondersteunt, daarbij de steun hebben van minstens twee derde van de leden.
Daarnaast kan een motie niet worden aangenomen: in de periode van een jaar na de gemeenteraadsverkiezingen, in de periode van een jaar nadat een vorige collectieve motie is aangenomen en in de periode van twaalf maanden voor de dag van de verkiezingen voor de volledige vernieuwing van de gemeenteraad.
In de uitzonderlijke situatie waar een zware lokale impasse niet kan worden opgelost met een motie van wantrouwen, bijvoorbeeld omdat er minder dan een jaar geleden al een motie van wantrouwen is gestemd, kan de gouverneur altijd een bemiddelingsopdracht opnemen.
De constructieve motie van wantrouwen versterkt de gemeenteraad in zijn positie. Het is een noodzakelijk mechanisme binnen een gezonde democratie. Daarbij primeert het belang van een goed functionerend bestuur.
Ik ben er trouwens van overtuigd dat bij ondoordacht gebruik van een motie van wantrouwen de kiezer streng zal oordelen bij een volgende verkiezing. Dat is de verantwoordelijkheid die een bestuursploeg draagt binnen een volwassen lokale democratie. En zoals u weet heb ik het volste vertrouwen in de lokale democratie, dus ik blijf ten volle de motie van wantrouwen, zoals nu opgenomen in het decreet over het lokaal bestuur, steunen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, mijn insteek was inderdaad ook niet om het fundamentele systeem in vraag te stellen. Ik denk dat er redenen waren waarom we van systeem zijn veranderd. Dat dit altijd imperfecties in zich draagt in de politieke praxis, is eigen aan onze sector, vrees ik. Ik heb er dan ook geen behoefte aan om elke gemeenteraad in Vlaanderen opnieuw te laten nagaan wat hier de juiste afweging is. Onze bezorgdheid gaat wel uit naar de zoektocht van mensen die geëngageerd zijn en zin hebben om in de politiek te stappen en eventueel te kiezen voor een lokaal uitvoerend mandaat. Het is van hieruit makkelijk oordelen dat dit ‘part of the job’ is. Wanneer morgen de Vlaamse Regering valt, keert u terug naar het parlement. De risico’s van een uitvoerend mandaat op een hoger niveau zijn natuurlijk een stuk beperkter dan die van een lokaal uitvoerend mandaat. Wanneer daar een gemeenteraad oordeelt dat het stopt, vallen die mensen die eventueel hun job volledig hebben opgegeven, van de ene dag op de andere zonder werk. Op dat moment vallen ze in sommige statuten terug op een leefloon, afhankelijk van de vraag of ze elders al dan niet vastbenoemd zijn. Dat is een stelsel dat we niemand in de samenleving toewensen. Dat maakt dat het voor bepaalde profielen in de samenleving niet zo interessant is om die afweging te maken.
We weten dat politiek een onvoorspelbare job is, en de vraag is dan ook of we niet moeten nadenken over bijvoorbeeld een heel korte overgangsperiode waarbij men terugvalt op de helft van de verloning om ervoor te zorgen dat die mensen twee à drie maanden de tijd hebben om zich te heroriënteren. Is dat voor u een mogelijkheid of is die deur helemaal dicht? Ik vraag dat niet omdat ik op individueel niveau medelijden zou hebben met die mensen, maar omdat ik vind dat we moeten nadenken over de aantrekkingskracht van politiek als een zinvol engagement. Wanneer we mensen willen verleiden om dat risico te nemen, moet er een klein beetje zekerheid worden ingebouwd. Het is dus geen pleidooi tegen het systeem of om de politiek als een soort bevestigd mandaat voor de rest van die zes jaar te zien; dat lijkt me geen goede keuze. Maar het lijkt me toch interessant om een beetje voorspelbaarheid of een basiszekerheid in te bouwen.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, het is goed dat u heel duidelijk hebt gesteld dat er geen hoorplicht is, dat een debat in de gemeenteraad ook voldoende is en dat het niet toekomt aan een gemeenteraadsvoorzitter om inhoudelijke motieven te controleren. Dat zal heel concreet deze week en volgende week in Wervik betekenen dat men ook verder kan, maar ook dat de rest van Vlaanderen heel duidelijk zal weten wat nu eigenlijk de interpretatie is van deze motie, al hopen wij uiteraard vanuit onze fractie dat dit soort van discussies zo weinig mogelijk voorkomt, want dit doet de lokale politiek uiteraard niet zoveel goed.
De heer De Loor heeft het woord.
Minister, ik dank u voor u antwoord. U hebt een toelichting geven bij de figuur van de collectieve constructieve motie van wantrouwen. Ik denk dat ook niemand hier ervoor heeft gepleit om terug te keren naar de procedure van de structurele onbestuurbaarheid. We hebben allemaal gezien waartoe dat heeft geleid. Maar bij de constructieve motie van wantrouwen leert de praktijk nu eenmaal dat de huidige regeling toch ook nog voorziet in ruimte voor een soort blokkage, en daar zijn de lokale besturen niet mee gebaat. Dat kan in sommige gevallen tot onbestuurbaarheid leiden.
U zegt dat er beroep mogelijk is tegen de onontvankelijkheidsverklaring van de constructieve motie van wantrouwen bij de Raad voor Verkiezingsbetwistingen en eventueel later bij de Raad van State. Zo worden de zaken natuurlijk op de lange baan geschoven, wat die onbestuurbaarheid in de hand werkt. Dat is bijzonder jammer en daar is niemand bij gebaat, in de laatste plaats de geloofwaardigheid van de politiek.
Minister, u verwees naar de bemiddelingsopdracht die nog altijd mogelijk is. Dat is een figuur die ook bestond in de vorige procedure van de structurele onbestuurbaarheid en die ook wel heeft bewezen tot weinig resultaten te leiden. Ik vergelijk het vaak met een echtscheiding. Wanneer het niet meer gaat, dan is er die procedure van de constructieve onbestuurbaarheid. Die regels voor een echtscheiding zijn er ook, maar soms moeten de regels mee worden aangepast aan de evolutie van onze samenleving. Laat ons hopen en laten we ervan uitgaan dat we die discussie hier zo weinig mogelijk moeten voeren. Maar het is wel belangrijk dat de figuur van de constructieve motie van wantrouwen zo robuust mogelijk is, zodat dit niet leidt tot onbestuurbaarheid.
De heer Van Miert heeft het woord.
Het is altijd fijn om te horen dat collega Vaneeckhout van deze vraag om uitleg gebruikmaakt om zijn boek nog eens te promoten, alvorens hij de voorzittershamer van zijn politieke familie zal opnemen. Nee, alle gekheid op een stokje. Ik schrik toch wel een beetje, collega, van uw manier van tussenkomen en van wat u vooral in uw eerste vraagstelling, en ook in uw repliek, zei: die zekerheid van werk en het gaan voorzien van geld om het een en ander op te vangen. Vooral dat laatste: als we dat gaan doen, denk ik dat we de politiek helemaal in het verkeerde hoekje gaan zetten. We kiezen daarvoor en er zijn meer beroepen die in hetzelfde schuitje zitten, zoals voetbaltrainers. (Opmerkingen van Jeremie Vaneeckhout)
Niet altijd, bepaalde: de toppers.
Ik geloof heel erg in de redenering van de minister. Ik denk dat we vooral niet alles op een hoopje moeten gooien en dat er heel goed moet worden nagedacht voor men dit traject gaat lopen. De meeste voorbeelden die we hebben gezien, zijn ook doordacht en volledig volgens de richtlijnen verlopen, zoals die bepaald waren in het decreet. Uitzonderingen zullen er altijd zijn, maar laat ons alsjeblieft niet te veel gaan morrelen en weer zijwegen gaan inslaan. Ik denk dat dit een goede basis kan zijn en dat die regelgeving tot nader order wel klopt, een uitzondering hier en daar niet te na gesproken.
De heer Ongena heeft het woord.
Ik sluit me wel aan bij collega Van Miert, ik ben ook wat verbaasd over sommige tussenkomsten. Er wordt toch wat twijfel gezaaid over het nut van de constructieve motie van wantrouwen, terwijl ze nu ongeveer een goed jaar bestaat en – we hebben heel veel scherpe debatten gevoerd over het decreet Versterking Lokale Democratie – er over de constructieve motie van wantrouwen eigenlijk een vrij grote consensus was.
Collega De Loor, ik heb het nog eens nagekeken. U noemde dat “een grote verbetering”. Ik citeer letterlijk uit het verslag. Nu wordt er toch wel wat twijfel gezaaid over de constructieve motie, terwijl die echt wel een verbetering is, zeker ten opzichte van de vroegere situatie, met veel loggere procedures. Uit de praktijk blijkt dat ze er in veel gemeenten ook voor heeft gezorgd dat de onbestuurbaarheid die er daar was, is opgelost.
Dat neemt natuurlijk niet weg dat er hier en daar vragen kunnen worden gesteld over de manier waarop die constructieve motie wordt toegepast. Ik zal er ook eerlijk over zijn: bij de manier waarop men dat in Wervik gebruikt, stel ik me heel veel vragen. Ik stel vast, collega’s De Loor en Warnez, dat jullie daar ook vragen over stellen, maar dan stel ik voor dat jullie daarover toch eens bellen naar jullie lokale mensen. Wat daar gebeurt, daar frons ik natuurlijk ook mijn wenkbrauwen voor, want men kan de vraag stellen: is die daarvoor in het leven geroepen?
Dat gezegd zijnde zal ik de laatste zijn om de constructieve motie in twijfel te trekken, want ik geloof echt wel heel sterk in lokale democratie en de kracht van lokale democratie, zoals de minister ook zegt. Ik geloof ook wel dat waar men die constructieve motie eigenlijk op een verkeerde manier gebruikt, om persoonlijke en andere ambities te kunnen bestendigen, de kiezer er uiteindelijk wel zal over oordelen of men daar de juiste weg heeft gekozen. Ik denk dat zij die een goed werkend bestuur absoluut willen torpederen, daarvoor de electorale prijs zullen betalen. Maar goed, dat laat ik aan de lokale mensen van Wervik over.
Minister Somers heeft het woord.
Eigenlijk hebben de verschillende collega’s allerlei beschouwingen gemaakt. Het waren zinvolle en boeiende beschouwingen, waarbij men zegt: ‘Als je zo’n instrument gebruikt, moet je voorzichtig zijn, want de burger zal je er ook op afrekenen als je het misbruikt.’ Ik heb van geen enkele van de collega’s gehoord dat men het instrument in vraag stelt, maar dat er bezorgdheden zijn en dat we die goed moeten opvolgen. Dat is ook terecht. Elke keer als zo’n instrument gebruikt wordt, wijst het toch op een moeilijke lokale situatie. Er zijn een driehonderd gemeenten, het is normaal dat er in driehonderd gemeenten af en toe wel eens problemen zijn, en dan is deze oplossing beter dan de vorige. Dat heeft iedereen ook erkend. Ik hoor nu ook niet meteen een ander geluid.
Het enige wat ik misschien nog kan toevoegen, is dat ik toch wel even wil verwijzen naar artikel 149 van het decreet Lokaal Bestuur, mijnheer Vaneeckhout, waarin vandaag de mogelijkheid van een uittredingsvergoeding is voorzien. Die is weliswaar bescheiden, dat wilde de decreetgever zo, namelijk één maand per gepresteerd jaar. Dat betekent dat er vandaag een regeling is getroffen. Is die regeling ideaal? Misschien niet, maar ik denk – en ik denk dat we het daar ook wel eens over zijn, want ik herinner mij het debat dat we toen ook gevoerd hebben in een van de vorige commissies – dat het belangrijkste voor het herwaarderen van de functie van gemeenteraadslid toch wel de vraag is: wat is mijn impact? Wat kan ik betekenen als ik vandaag gemeenteraadslid ben? Als we vaststellen dat het moeilijker is geworden om mensen te vinden om zich lokaal te engageren, heeft dat niets te maken met deze regel, want die bestond nog niet. We hebben dat gedaan op basis van cijfermateriaal en studies die we in het verleden hebben gedaan. Het is dan ook onze taak om te onderzoeken hoe we de impact van een gemeenteraadslid in het lokale beleid kunnen versterken. Als je geen impact hebt, is dat immers bescheiden. De impact van uitvoerende mandatarissen is groter. Het vraagt van mensen soms grote offers om dat te doen. Dat is ook juist.
Ik denk niet dat uw pleidooi was – ik wil u geen woorden in de mond leggen – om het salaris te verdubbelen en meer te geven. Vandaag is de mogelijkheid daar: artikel 149 van het decreet Lokaal Bestuur kan gebruikt worden. Iemand die na drie of vier jaar wordt vervangen als schepen, omdat die geen draagvlak meer heeft in de gemeenteraad, heeft dan voor drie of vier maanden een uittredingsvergoeding en kan in die periode op zoek gaan naar een nieuwe job. Voor sommigen is dat individueel vaak pijnlijk. Dat weten we ook uit het parlement. De samenleving begrijpt niet altijd dat het voor parlementsleden die wegvallen, niet altijd eenvoudig is om een nieuwe job te vinden. Men heeft dan ook de stempel van politicus op het hoofd. Dat is niet eenvoudig. Maar dat weet men nu eenmaal als men eraan begint. Onze job heeft een aantal voordelen. We hebben een boeiende job. We hebben maatschappelijke impact. Dat zijn de dingen die voordelig zijn. Er zijn ook een aantal nadelen, maar dat is iets wat we samen in het parlement ook hebben aanvaard, denk ik. De regeling in artikel 149 is volgens mij een redelijke regeling voor mensen die moeten opstappen, laat ik het zo zeggen.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Mijnheer Van Miert, ik snap uw punt, maar ik wilde enkel maar de vergelijking maken. Voetbaltrainers hebben meestal een arbeidscontract en daar kan ook van de een op de andere dag een ontslag zijn. Ze hebben dan ook wel een ontslagvergoeding.
In dezen, minister, is de verwarring er waarschijnlijk ook bij de mensen lokaal en misschien moet er beter over gecommuniceerd worden. Op de website van het Agentschap Binnenlands Bestuur staat dat er recht is op een uittredingsvergoeding als er een vernieuwing is van de bestuursorganen. Dat kan natuurlijk wel geïnterpreteerd worden als een vernieuwing van de bestuursorganen bij verkiezingen, terwijl het in dezen heel duidelijk is door het antwoord dat dit ook van toepassing is op het moment dat het schepencollege vernieuwd wordt door een motie van wantrouwen. Dat is het misverstand.
Ik heb daarover al achter de schermen met de heer Warnez wat contact gehad. Hij heeft me geïnformeerd dat het decretaal wel helemaal juist zit, waarvoor alle credits. Het is ook een geruststelling voor de mensen in kwestie want die vraag is wel bij mij terechtgekomen vanuit de lokale situatie waarover we het hier hebben. Het is belangrijk als communicatie naar de betrokkenen die ooit die stap hebben gezet en die waarschijnlijk om politieke redenen – waar we voor of tegen kunnen zijn – met deze situatie geconfronteerd worden.
De heer Warnez heeft het woord.
Het is goed dat we hier het debat hebben gehad om een aantal dingen te verduidelijken, ook het laatste punt dat de heer Vaneeckhout heeft aangehaald. Wat we vandaag hier niet hebben gevoerd – mijnheer Ongena, ik denk niet dat het de bedoeling is om dat debat hier te voeren –, is het debat over de lokale situatie in Wervik. Dat is een half uur van mijn deur. Ik weet dus wat er in Wervik gebeurt. Ik heb ook allerlei verhalen gehoord. Ik meen echt dat het niet aan ons is om daarover te oordelen. Daarvoor is een goed debat in de gemeenteraad nodig en dan is het aan de Wervikenaar om te beslissen. Dat is de normale gang van zaken in een lokale democratie.
De heer De Loor heeft het woord.
Ik denk dat niemand een pleidooi gehouden heeft om terug te keren naar de procedure van structurele onbestuurbaarheid, integendeel. Onze maatschappij evolueert en we moeten lessen trekken uit gebeurtenissen. Ik heb het daarnet vergeleken met een echtscheiding. Die wetgeving en reglementering evolueren ook en dat is goed.
Minister, u zegt dat er goed nagedacht moet worden vooraleer men de constructieve motie van wantrouwen toepast. Dat is inderdaad noodzakelijk, maar dit geldt natuurlijk ook voor andere thema's. Het is onze gezamenlijke verantwoordelijkheid als politici om ervoor te zorgen – willen we goede bestuurders in onze regio, in ons land, op lokaal niveau – dat we mensen op een constructieve manier warm maken voor politiek. Dan moeten we soms ook de hand in eigen boezem kunnen steken en nadenken over sommige demarches. We kunnen de interne werkgroep ter versterking van de gemeenteraad samenroepen, maar we moeten in de eerste plaats allemaal zelf het goede voorbeeld geven.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.