Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, tijdens de vorige legislatuur zijn er geen lokale geloofsgemeenschappen, geen moskeeën of kerken erkend, en dat had voornamelijk te maken met het feit dat de toenmalige bevoegde minister alle erkenningsaanvragen on hold zette naar aanleiding van een hele reeks incidenten die zich voornamelijk voordeden bij de erkende moskeeën.
Er werd een commissie in het leven geroepen onder leiding van professor Rik Torfs, die een aantal aanbevelingen moest doen en die op het einde van de vorige legislatuur haar rapport heeft gepresenteerd in het Vlaams Parlement met een aantal aanbevelingen. De opvallendste daarvan was dat geloofsgemeenschappen een wachtperiode zouden moeten doormaken voor ze aanspraak zouden kunnen maken op erkenning.
Deze wachtperiode werd ook voldoende belangrijk geacht om ze dan ook op te nemen in het regeerakkoord van de nieuwe Vlaamse Regering, de regering-Jambon, weliswaar met de nuance dat een uitzondering wordt gemaakt voor reeds erkende geloofsgemeenschappen en geloofsgemeenschappen die reeds voor 1 juli 2019 hun erkenningsaanvraag hadden ingediend.
Op 20 oktober 2022 keurde het Vlaams Parlement het nieuwe Eredienstendecreet goed dat de alomtegenwoordige buitenlandse invloeden in de moskeeën zou moeten counteren. Een vierjarige wachtperiode voorafgaand aan de erkenning en een verbod op buitenlandse financiering zouden de overheid in staat moeten stellen die buitenlandse invloed tegen te gaan. Merkwaardig is wel dat niet het tijdstip van indiening bij de Vlaamse overheid in dat decreet werd ingeschreven als criterium om te bepalen of de aanvraag werd ingediend voor 1 juli 2019 om dan in aanmerking te komen voor de verkorte erkenningsprocedure, maar wel het tijdstip van het overmaken van de dossiers aan de representatieve organen van de erediensten. Het is toch wel een unieke en merkwaardige situatie dat interne communicatie tussen een geloofsgemeenschap en het representatieve orgaan ervan, communicatie waarop de Vlaamse overheid uiteindelijk geen controle heeft, als maatstaf wordt gebruikt voor de toepassing van afwijkende regels. Vooral dat het Executief van de Moslims van België (EMB), wanneer het gaat over moskeeën, de facto kan bepalen of een dossier al dan niet in aanmerking komt voor de afwijking op de vierjarige wachttermijn, is onbegrijpelijk, aangezien niet alleen uzelf, minister, maar zowat het hele land heeft vastgesteld dat dit orgaan absoluut onbetrouwbaar is en is samengesteld uit agenten van buitenlandse regimes.
Tijdens de voorbije jaren heb ik u al meermaals via schriftelijke weg de vraag gesteld hoeveel geloofsgemeenschappen al een erkenningsaanvraag hebben ingediend en hoeveel ervan desgevallend in aanmerking kwamen voor de uitzonderingsprocedure van een jaar. Merkwaardig is dat het aantal geloofsgemeenschappen dat in aanmerking komt voor de verkorte erkenningsprocedure, stelselmatig blijft aangroeien.
Op mijn schriftelijke vraag van 18 februari 2019 antwoordde uw voorganger dat het ging over 4 erkenningsaanvragen van moskeeën. In oktober 2019 antwoordde uzelf dat het ging over 47 aanvragen, en in januari 2020 ging het plots over 59 aanvragen van lokale geloofsgemeenschappen.
Dit riekt ofwel naar onbewust in de kaart gespeelde fraude, ofwel naar een onwelriekende afspraak dat de vierjarige termijn weliswaar wordt ingeschreven in de wetgeving, maar de regering er alles aan wil doen om alle erkenningsaanvragen er nog even snel door te jagen en hen zo massaal vrij te stellen van de wachtperiode van vier jaar.
Intussen blijkt ook uit het antwoord op een recente schriftelijke vraag die ik u stelde, dat van alle geloofsgemeenschappen die een erkenningsaanvraag hebben ingediend, met name 78 moskeeën en 22 protestantse en orthodoxe kerken, geen enkele die wachtperiode van vier jaar moet doorlopen. Ze kunnen allemaal een beroep doen op een verkorte procedure van een jaar. Met andere woorden, de uitzondering op de vierjarige wachtperiode in het kader van de erkenningsprocedure voor geloofsgemeenschappen is de algemene regel geworden.
Bovendien zijn er nog andere grote bedenkingen te formuleren bij het beleid dat u ter zake voert. Het belangrijkste opzet van het nieuwe decreet was eigenlijk het tegengaan van buitenlandse invloeden in moskeeën. Wanneer we echter kijken naar de namen van de moskeeën die een erkenningsaanvraag hebben ingediend, dan blijkt dat intussen een kwart, 20 van de 78 moskeeën die een aanvraag indienden, behoren tot Diyanet, en vijf tot Milli Görüs. Diyanet is een Turks overheidsorgaan, dat de Turkse staatsislam organiseert en rechtstreeks wordt aangestuurd vanuit Turkije. Milli Görüs is een andere Turkse fundamentalistische beweging met een bedenkelijke reputatie. Ook de erkenning en subsidiëring van de huidige 12 erkende Diyanet- en 4 erkende Milli Görüsmoskeeën werd ondanks het nieuwe decreet nog op geen enkele manier in vraag gesteld.
Het lijkt dus gewoon business as usual te worden. Ondanks alle ronkende verklaringen sluit men gewoon de ogen voor de al uitvoerig gedocumenteerde nefaste invloed die dergelijke moskeeën hebben op de integratie van de Turkse allochtonen in Vlaanderen.
Nog opmerkelijker is de rol die de Moslimexecutieve verder mag blijven spelen in die erkenning van moskeeën. Op 18 februari 2022 heeft uw partijgenoot minister Van Quickenborne aangekondigd de erkenning van de Moslimexecutieve in te trekken, onder meer wegens de sterke buitenlandse inmenging uit Turkije en Marokko in dat orgaan. U zei zelf ook al hier, in dit Vlaams Parlement, dat die Moslimexecutieve door de Staatsveiligheid wordt gezien als agent van buitenlandse overheden. Nochtans kreeg diezelfde Moslimexecutieve als representatief orgaan, net zoals de andere representatieve organen van de andere erediensten, belangrijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden toegeschoven, onder meer het indienen van erkenningsaanvragen van moskeeën, het afleveren van adviezen over de mate waarin de moskeeën de voorwaarden naleven, en zelfs het samenstellen van de besturen van de moskeeën.
Naast de moskee zelf is het overigens ook enkel die Moslimexecutieve die weet of een erkenningsaanvraag bij haar werd ingediend voor 1 juli 2019 en dus in aanmerking komt voor die verkorte procedure. Dat zet alweer de deur open voor fraude door dit onbetrouwbare orgaan. Blijkbaar zegt u in antwoord op schriftelijke vragen dat er momenteel aan de opdrachten van de Moslimexecutieve niet wordt geraakt, dat die gewoon verder haar taken kan blijven uitoefenen. Daarmee zijn we dan uiteindelijk in de absurde situatie beland dat een instantie die wordt bestempeld als een agent van buitenlandse regimes, mee moet instaan voor de uitvoering van wetgeving die zogenaamd als belangrijkste doel heeft de invloed van deze buitenlandse regimes net tegen te gaan. Veel surrealistischer kan het niet worden. Uit alle informatie die ik intussen bij u kon verkrijgen, minister, blijkt dat de aangekondigde strengere aanpak van moskeeën om de buitenlandse invloed tegen te gaan, echt een lege doos is. Ik heb daaromtrent dus een aantal vragen.
Erkent u dat de in het regeerakkoord afgesproken invoering van de wachtperiode van vier jaar voor lokale geloofsgemeenschappen de facto een lege doos is, aangezien in de realiteit geen enkele aan die vierjarige wachttermijn moet voldoen? Liefst 78 moskeeën en 22 kerken kunnen een beroep doen op de verkorte erkenningsprocedure, die eigenlijk de uitzondering had moeten zijn.
Erkent u dat u op een doelbewuste manier alle geloofsgemeenschappen – en dat zijn voornamelijk moskeeën – aan een versnelde erkenning wilt helpen en hen dus wilt laten ontkomen aan die nochtans essentieel geachte vierjarige wachttermijn?
Zult u, in uitvoering van het regeerakkoord, alsnog de nodige wetgevende initiatieven nemen die garanderen dat die vierjarige wachtperiode, de belangrijkste aanbeveling van de commissie-Torfs uit de vorige legislatuur, alsnog de norm wordt?
Op welke manier hebt u gecontroleerd of zult u nog controleren of alle erkenningsdossiers die nu zogenaamd in aanmerking komen voor de verkorte procedure, effectief ook voor die datum werden ingediend bij het representatief orgaan? Op welke manier kan fraude ter zake worden uitgesloten en welke initiatieven neemt u, mocht blijken dat alsnog geknoeid is met de data?
Hoe verantwoordt u dat de strijd tegen de buitenlandse invloed in moskeeën naar voren wordt geschoven als kernidee van het nieuwe Eredienstendecreet, terwijl nu blijkt dat een groot aantal erkenningsaanvragen van moskeeën in de praktijk betrekking hebben op moskeeën die zwaar onder buitenlandse invloed staan en, in het geval van Diyanet, zelfs de facto openlijk geleid worden door een buitenlands regime met een bedenkelijke reputatie?
Hoe verantwoordt u dat de strijd tegen de buitenlandse invloed in geloofsgemeenschappen naar voren wordt geschoven als kernidee van dat nieuwe decreet, terwijl het in realiteit de Moslimexecutieve is die een bepalende invloed heeft in de erkenningsprocedure en zelfs beslist of de moskee al dan niet in aanmerking komt voor de verkorte procedure?
En tot slot, minister en collega’s, kan uw beleid en de uitvoering die u geeft aan het Eredienstendecreet, gezien al het voorgaande dat ik heb proberen te schetsen, nog rekenen op de steun van de voltallige Vlaamse Regering?
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Janssens, ik probeer uw vele vragen zo helder mogelijk te beantwoorden. De invoering van de wachtperiode van vier jaar is absoluut geen lege doos, zoals u beweert, en er is geen sprake van een of andere strategie om lokale geloofsgemeenschappen aan een versnelde erkenning te helpen door ze te onttrekken aan de wachtperiode van vier jaar. U dient een onderscheid te maken tussen de verkorte erkenningsprocedure van één jaar en de gewone erkenningsprocedure van vier jaar.
De wachtperiode van vier jaar is voor lokale geloofsgemeenschappen die een erkenningsaanvraag indienen bij hun representatief orgaan na 1 juli 2019. Aangezien de nieuwe erkenningsregeling maar recent in werking is getreden – op 16 november 2021 –, is het ook logisch dat er nog geen nieuwe erkenningsaanvragen voor de gewone erkenningsprocedure binnen zijn.
Daarentegen zijn er lokale geloofsgemeenschappen die sedert 2013 wachten op de behandeling van hun erkenningsaanvraag. In afwachting van de resultaten van de studie-Torfs en de uitwerking van een nieuwe erkenningsregeling werden door de vorige Vlaamse Regering alle erkenningsaanvragen bevroren en niet meer verder behandeld.
Deze lokale geloofsgemeenschappen nogmaals vier jaar laten wachten, is onredelijk en disproportioneel lang. Dit zou voor sommige lokale geloofsgemeenschappen neerkomen op een wachtperiode van meer dan dertien jaar! Vandaar dat de decreetgever heeft voorzien in een verkorte procedure voor deze groep van lokale geloofsgemeenschappen.
De Raad van State, die een uitvoerig advies heeft uitgebracht van 42 pagina’s, heeft geen enkele juridische kanttekening geplaatst bij de invoering van deze overgangsmaatregel. Trouwens ook niet door professor Torfs tijdens de hoorzitting van 12 juli 2021.
Ik wijs er ook op dat de termijn van 16 november 2021 tot 15 november 2022 van één jaar voor de verkorte procedure een vervaltermijn is die op 15 november 2022 eindigt. Na 15 november 2022 kan geen enkele geloofsgemeenschap nog een beroep doen op de verkorte erkenningsprocedure en zal ook voor de hangende erkenningsaanvragen van voor 1 juli 2019 de gewone erkenningsprocedure met een wachtperiode van vier jaar gevolgd moeten worden.
Op basis van de informatie die we ontvangen hebben van het secretariaat van het Executief van de Moslims van België (EMB) is onze inschatting dat mogelijks maar de helft van de 78 moskeeën zullen instappen in de verkorte erkenningsprocedure. Dat is dan instappen, daarna moeten ze de procedure nog met vrucht doorlopen.
Vanaf 16 november 2021 met de inwerkingtreding van het Erkenningsdecreet is de gewone erkenningsprocedure van vier jaar de norm om een erkenning te kunnen bekomen. Van een lege doos is dus helemaal geen sprake.
In uw interpellatie wekt u de indruk dat er naast de hangende moskeedossiers geen andere moskeeën zijn in Vlaanderen waardoor de gewone erkenningsprocedure van vier jaar een lege doos wordt. Dat klopt helemaal niet, want alleen al voor de islamitische eredienst zijn er naast de 78 hangende erkenningsaanvragen, die zoals ik zonet aangaf waarschijnlijk niet allemaal geactualiseerd zullen kunnen worden, nog meer dan 100 moskeeën die nog nooit een erkenningsaanvraag hebben ingediend. Indien ze ooit een erkenning willen, zullen ze de wachtperiode van vier jaar moeten doorlopen. Ook het aantal nieuwe orthodoxe en protestantse lokale geloofsgemeenschappen is in stijgende lijn en zullen bij een erkenningsaanvraag de gewone erkenningsprocedure doorlopen.
U wijst erop dat ik doelbewust vooral de 78 islamitische erkenningsaanvragen wil helpen te ontkomen aan de vierjarige wachttermijn door ze versneld te erkennen via de verkorte erkenningsprocedure. Deze bewering is absoluut niet juist. Alle 98 – 78 islamitische, 11 protestantse en 9 orthodoxe – erkenningsaanvragen die ik u heb meegedeeld in antwoord op uw schriftelijke vraag nummer 200 van 15 februari 2022 komen legitiem in aanmerking voor de verkorte erkenningsprocedure zoals bepaald door de decreetgever – uzelf en uw collega’s – in artikel 67 van het Erkenningsdecreet.
In de toelichting bij uw interpellatie geeft u meer bepaald aan dat het aantal erkenningsdossiers ingediend bij het EMB in 2019, 2020 en 2021 zogenaamd stelselmatig is aangegroeid van 4 naar 78. U verwijst daarvoor naar schriftelijke antwoorden van mijn voorgangster, mevrouw Homans, en van mezelf.
U vindt dat aantal van 78 moskeedossiers merkwaardig en poneert zelf dat dat bewust of onbewust ruikt naar in de kaart gespeelde fraude en dergelijke meer. U bent al in 2020 geïnformeerd geweest over het aantal van 78 hangende erkenningsaanvragen van moskeeën. Ik zal u dat aantonen aan de hand van de volgende chronologie van de feiten.
Toenmalig minister Homans antwoordde u op schriftelijke vraag nummer 148 van 26 november 2015 dat ze op dat ogenblik van het EMB 45 erkenningsaanvragen voor moskeeën heeft ontvangen. Ze bezorgde u ook een overzicht van die 45 erkenningsaanvragen.
In de commissievergadering van 2 mei 2017 deelde toenmalig minister Homans mee dat ze een aanbesteding zal doen om een externe instantie, namelijk professor Rik Torfs, aan te duiden om een onderzoek te voeren naar het toen bestaande erkenningskader en dat in afwachting daarvan geen nieuwe lokale geloofsgemeenschappen worden erkend. De erkenningsprocedure voor de hangende dossiers zal niet worden opgestart.
In navolging van wat toenmalig minister Homans heeft gezegd in de commissievergadering van 2 mei 2017, stelde u op 22 september 2017 nogmaals een schriftelijke vraag aan haar over hoeveel erkenningsaanvragen on hold zijn in afwachting van een hervorming van de erkenningsprocedure. De toenmalige minister antwoordde, net als bij uw schriftelijke vraag van 26 november 2015, dat dat er nog altijd 45 zijn.
Via een schriftelijke vraag van 18 februari 2019 informeerde u bij toenmalig minister Homans naar hoeveel moskeeën er op dat ogenblik bijkomend nog een erkenningsaanvraag hebben bezorgd. De toenmalige minister antwoordde dat ze nog vier erkenningsdossiers in 2018 heeft ontvangen en bezorgde u ook een overzicht van die vier bijkomende aanvraagdossiers.
Dus op 18 februari 2019 werd u door toenmalig minister Homans in kennis gesteld dat er op dat ogenblik 49 hangende erkenningsaanvragen voor moskeeën zijn: 45 ontvangen in 2015 en bijkomend 4 ontvangen in 2018.
In oktober 2019 werd ik minister van Binnenlands Bestuur. Mijn kabinet voerde in de periode november-december 2019 kennismakingsgesprekken met de representatieve organen in het licht van de invoering van een nieuw Erkenningsdecreet op basis van de studie-Torfs. Tijdens die gesprekken gaven de representatieve organen aan dat er nog verschillende erkenningsaanvragen bij hen werden ingediend voor 1 juli 2019 maar ze niet hebben bezorgd naar aanleiding van een brief die ze ontvingen van toenmalig minister Homans waarin hun werd meegedeeld dat er geen erkenningsaanvragen zullen worden behandeld in afwachting van de resultaten van de studie-Torfs en de invoering van een nieuw erkenningskader.
Het EMB ontving die brief van minister Homans op 18 juli 2018 als reactie op de indiening van de vier nieuwe erkenningsaanvragen op 30 mei 2018 zoals zonet toegelicht. De representatieve organen van de protestanten en de orthodoxen ontvingen eenzelfde brief van toenmalig minister Homans, respectievelijk op 15 februari 2018 en 23 februari 2018.
Ten gevolge van die brief van minister Homans bezorgde het EMB, net zoals de protestanten en de orthodoxen, geen erkenningsaanvragen meer aan de Vlaamse Regering in afwachting van de resultaten van de studie-Torfs en de nieuwe erkenningsregeling. Het EMB deelde aan mijn kabinet tijdens de kennismakingsgesprekken met de representatieve organen mee dat er nog 29 erkenningsaanvragen voor 1 juli 2019 werden ingediend, maar niet bezorgd aan de Vlaamse Regering. Het gaat dus in totaal om ongeveer 70 hangende dossiers die in aanmerking zouden komen voor de verkorte erkenningsprocedure.
In de commissievergadering van 14 januari 2020 heb ik u ingelicht dat op basis van de informatie die we hadden, er een zeventigtal erkenningsaanvragen zijn die in aanmerking kunnen komen voor de verkorte erkenningsprocedure. In uw schriftelijke vraag van 21 januari 2020 verwees u zelf naar die ongeveer zeventig hangende erkenningsaanvragen.
Om een concreet overzicht te hebben op de erkenningsaanvragen die, naast de bovenvermelde 49 die zijn bezorgd aan toenmalig minister Homans, nog voor 1 juli 2019 werden ingediend bij het EMB, gaf mijn kabinet in januari 2020 aan het Agentschap Binnenlands Bestuur (ABB) de opdracht om bij alle representatieve organen van de erkende erediensten formeel een overzicht op te vragen van de lokale geloofsgemeenschappen die bij hen een erkenningsaanvraag voor 1 juli 2019 hebben ingediend, maar die nog niet bezorgd hebben aan de Vlaamse Regering.
Bij brief van 18 februari 2020 heeft de administrateur-generaal van ABB aan alle representatieve organen de vraag gesteld om hem schriftelijk een overzicht te bezorgen.
Voor wat betreft het EMB, heeft de toenmalige minister bij brief van 28 februari 2020 aan ABB een lijst bezorgd van de erkenningsaanvragen die bij haar zijn ingediend voor 1 juli 2019 maar nog niet bezorgd aan de Vlaamse Regering. Het betrof een lijst van 29 moskeeën, zoals het EMB eerder aan mijn kabinet mondeling heeft toegelicht tijdens de kennismakingsgesprekken van november-december 2019.
Dat bijkomende aantal van 29 moskeedossiers deelde ik u ook mee als antwoord op uw schriftelijke vraag nr. 61 van 17 november 2020. Ik bezorgde u een overzicht van de aantallen van de erkenningsaanvragen die nog bij de representatieve organen voor 1 juli 2019 werden ingediend.
In totaal zijn er dus 78 hangende erkenningsdossiers van moskeeën die in aanmerking komen voor de verkorte erkenningsprocedure: 49 dossiers meegedeeld aan minister Homans plus 29 meegedeeld aan mij zijn er 78. Van dat aantal was u gezien de verschillende antwoorden op uw schriftelijke vragen in principe al op de hoogte op 17 november 2020 via uw schriftelijke vraag nr. 61.
Op 15 februari 2022 vroeg u ten slotte via schriftelijke vraag nr. 200 nogmaals een stand van zaken over de hangende erkenningsaanvragen. Voor de islamitische lokale geloofsgemeenschappen deelde ik u correct mee dat dat 78 moskeeën betrof en bezorgde ik u daarvan een lijst. Al die verdachtmakingen van verschuiving van cijfers … Als je de chronologie volgt, zit dat heel logisch in elkaar.
U verwijst naar een schriftelijk antwoord van oktober 2019, waar ik toen antwoordde dat het EMB op dat ogenblik al 47 erkenningsaanvragen heeft bezorgd aan de Vlaamse Regering. Ik heb daar een fout gemaakt en gesproken over 47 terwijl het er 49 waren bij toenmalig minister Homans. Ik excuseer me daarvoor. Dat is een materiële vergissing. Dat blijkt ook uit de antwoorden van mijn voorgangster aan u in de periode 2015-2019, zoals ik daarnet heb toegelicht.
U verwijst ook naar een schriftelijk antwoord van 21 januari 2020 waarbij ik sprak over 59 aanvragen die aan de Vlaamse Regering werden bezorgd door het EMB. Dat betreft 47 islamitische, 6 protestantse en 6 orthodoxe erkenningsaanvragen, waarbij – zoals ik aangaf – de 47 aanvragen er 49 moeten zijn. Dat is dezelfde materiële vergissing, maar ik veronderstel dat de discussie niet echt daarover gaat.
Wat betreft de vraag over de manier waarop ik heb gecontroleerd of nog zal controleren, blijkt uit de zonet toegelichte chronologie van de hangende erkenningsdossiers die in aanmerking komen voor de verkorte erkenningsprocedure, dat de representatieve organen op correcte wijze de bij hen ingediende aanvragen hebben meegedeeld aan toenmalig minister Homans en mij.
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen van enige fraude dat een representatief orgaan alsnog wetens en willens een erkenningsaanvraag van na 1 juli 2019 zou hebben doorgestuurd voor de verkorte erkenningsprocedure. Waarschijnlijk zal slechts de helft van die 78 aanvragers van het EMB effectief een dossier indienen.
Dan is er de vraag hoe ik verantwoord dat de strijd tegen de buitenlandse invloed in geloofsgemeenschappen naar voren wordt geschoven als kernidee, terwijl een groot aantal erkenningsaanvragen van moskeeën in de praktijk betrekking heeft op moskeeën die zwaar onder buitenlandse invloed staan. U verwijst naar Diyanet.
Twee van de belangrijkste elementen in het nieuwe Erkenningsdecreet zijn ten eerste het verbod op buitenlandse inmenging die afbreuk doet aan de onafhankelijkheid van een lokale geloofsgemeenschap of verband houdt met extremisme – die buitenlandse inmenging kan gebeuren via financiering of een andere vorm van ondersteuning –, en ten tweede het verbod op de bezoldiging van een eredienstbedienaar door een buitenlandse overheid. Om daarop toe te zien hebben we een nieuw toezichtsorgaan opgericht met adequate controlebevoegdheden: de Vlaamse informatie- en screeningsdienst.
Ook hebben we voorzien in een palet van sanctiemaatregelen om inbreuken op de erkenningsregels te kunnen bestraffen. Handhaving is altijd het sluitstuk van een daadkrachtige regelgeving. Via die nieuwe verbodsbepalingen kunnen we controleren of lokale geloofsgemeenschappen onder invloed staan van ongewenste buitenlandse inmenging.
U verwijst naar de Diyanetmoskeeën die geaffilieerd zijn aan het Turkse ministerie voor Godsdienstzaken. Die affiliatie uit zich vooral via de staatsimams die door Diyanet-Turkije worden bezoldigd en via een arbeidskaart worden overgebracht uit Turkije. Dat zal niet meer mogelijk zijn, waardoor we de buitenlandse invloed via buitenlandse staatsimams kunnen aanpakken.
Zoals ik eerder zei in de commissie op 5 oktober 2021, beoordelen we elke erkenningsaanvraag individueel, ongeacht tot welke denominatie ze behoort. Dat is trouwens ook de correcte toepassing van het decreet, en als minister ben ik gehouden aan het toepassen van de decreten op de juiste wijze.
Ik geef wel mee dat ik niet aanvaard dat welke geloofsgemeenschap dan ook misbruikt wordt door buitenlandse mogendheden om hier mensen in hun greep te houden, te polariseren, om segregatie in de hand te werken en om antidemocratische ideeën in onze samenleving te introduceren. Een erkenning is de beste manier om dit tegen te gaan, aangezien dan een lokale geloofsgemeenschap zich op een constructieve wijze inschrijft en moet inschrijven in ons Vlaams samenlevingsmodel, zoals trouwens de Staatsveiligheid tijdens de hoorzitting van 12 juli 2021 in de commissie heeft aangegeven.
Rond de werking van het EMB kent u inmiddels mijn mening, zoals ik die meermaals heb verkondigd in de commissie en het parlement. De problematiek van de Moslimexecutieve is niet nieuw en eigenlijk een constante geweest. Sinds haar oprichting in 1999 is er tot op heden een opeenvolging geweest van problemen die het goed functioneren van dat orgaan ernstig hypothekeren en die vaak tot frustraties bij zowel de moslimgemeenschap als bij de politiek leiden. Maar de slechte werking van het EMB heeft ons niet belet om de afgelopen jaren toch moskeeën te erkennen, imams te benoemen via de FOD Justitie en islamleerkrachten aan te stellen in het officieel onderwijs. Ik ben het dan ook niet eens met u dat het representatief orgaan een determinerende invloed heeft in de erkenningsprocedure. U geeft het EMB een gewicht dat het – of een ander representatief orgaan – niet heeft binnen onze nieuwe erkenningsprocedure.
Zoals ik meermaals in de commissie en in de plenaire heb meegedeeld, heeft het EMB, net zoals de andere representatieve organen, geen stem in de definitieve beslissing tot erkenning van een lokale geloofsgemeenschap. Het heeft er geen enkele stem in. De rol van het EMB beperkt zich tot het indienen van een aanvraagdossier, het begeleiden en ondersteunen van de lokale geloofsgemeenschap bij de erkenningsaanvraag en het bepalen of een lokale geloofsgemeenschap tot zijn eredienst behoort. Het kan bij een opheffingsprocedure niet-bindende adviezen geven in bepaalde gevallen.
Het nieuwe Erkenningsdecreet biedt ons een kader om zeer nauwgezet zelf als overheid te bewaken en te beoordelen of de geloofsgemeenschappen die we erkennen, de decretale erkenningsregels respecteren. De informatie- en screeningsdienst speelt hierin een belangrijke rol. Hij zal nagaan of aan alle erkenningsverplichtingen is voldaan en heeft hiervoor ook specifieke controlebevoegdheden gekregen om grondige screenings te verrichten. Als wij moeten weten of er buitenlandse inmenging is of niet, gaan we dat dus niet vragen aan een representatief orgaan, maar dat zelf onderzoeken, op het terrein, via de informatie- en screeningsdienst in samenwerking met alle veiligheidsdiensten.
Zoals u weet, moet de Vlaamse Regering overeenkomstig artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 uitvoering geven aan de decreten, zonder ooit de decreten zelf te mogen schorsen of vrijstelling van hun uitvoering te mogen verlenen. Als ik dat doe, toon ik het grootste misprijzen voor het parlement en faal ik in mijn rol als lid van de uitvoerende macht. Mijn taak is de decreten juist toe te passen.
Ik geef als lid van de uitvoerende macht dan ook loyaal uitvoering aan de bepalingen, zoals vastgelegd door het Vlaams Parlement in het Erkenningsdecreet van 22 oktober 2021, dat de uitvoering is van hetgeen in het regeerakkoord werd afgesproken rond de erkenning van lokale geloofsgemeenschappen. Ik geef geen invulling aan de decretale bepalingen, maar voer ze uit.
De vorige erkenningsregeling was uitgewerkt via een besluit van de Vlaamse Regering, waarbij de Vlaamse Regering een zekere appreciatie had om invulling te geven aan het erkenningsbeleid. Ze had toen die mogelijkheid omdat het een besluit van de Vlaamse Regering was, zoals tijdens de vorige regeerperiode, waarbij de minister besliste om de erkenningsaanvragen niet te behandelen in afwachting van de studie-Torfs. Dat kwam doordat het een besluit was van de Vlaamse Regering.
Met het nieuwe Erkenningsdecreet hebben noch de minister, noch de Vlaamse Regering beleidsmarge om decretale bepalingen niet toe te passen. De erkenningsprocedure, de erkenningscriteria en de beslissingstermijnen werden door het Vlaams Parlement, door u, decretaal verankerd, en die moet ik als minister toepassen, en dat doen we dan ook.
De heer Janssens heeft het woord.
Dank u, minister, voor het uitgebreide antwoord en voor het chronologische overzicht van mijn vele schriftelijke vragen. Ik weet niet of het de bedoeling is van ministers, maar in hun antwoorden geven ze vaak meer aanleiding tot het stellen van nieuwe vragen dan opheldering te geven bij de gestelde vragen. Vandaar waarschijnlijk dat het er zoveel zijn.
Maar, inderdaad, de discussie gaat niet zozeer over het aantal. Ze gaat over het feit dat de regering bij haar aantreden over de daken schreeuwde dat er een strenger beleid moest worden gevoerd, met die vierjarige wachtperiode als de meest opvallende maatregel. Uiteindelijk stel je dan halverwege de legislatuur vast dat zo goed als alle moskeeën – daar gaat het in hoofdzaak over – een versnelde erkenning tegemoet kunnen zien. U zegt dat de Raad van State daar geen bedenkingen over maakte. Maar we hebben hier in het Vlaams Parlement hoorzittingen over dat nieuwe decreet georganiseerd, en toen zei de Vereniging van Vlaamse Provincies (VVP) toch ook dat het met die verkorte procedure voor hen heel moeilijk lag om binnen dat jaar een gefundeerd advies te geven over de erkenningsaanvragen. Ook het Vlaams Belang heeft toen die bedenking gemaakt.
U hebt mij herhaaldelijk aangesproken op mijn rol als decreetgever. Het Vlaams Parlement is inderdaad de decreetgever, maar dat maakt mij als individueel parlementslid uiteraard niet verantwoordelijk voor decreten die ik niet heb goedgekeurd. Het Eredienstendecreet is er zo een.
Het gaat bovendien ook over het tijdstip van indiening: 1 juli 2019. Ik vind het heel bizar dat het moment dat de geloofsgemeenschap het dossier heeft overgemaakt aan het representatief orgaan, als criterium wordt gehanteerd, zeker in het geval van de Moslimexecutieve. U hebt ernaar verwezen dat die fundamenteel onbetrouwbaar is, en ook onbetrouwbaar fundamenteel. Dan kunt u er toch niet van uitgaan dat een dergelijk orgaan de juiste informatie doorgeeft? De juiste datum van indiening om in aanmerking te kunnen komen voor die verkorte procedure – 1 juli 2019 –, zou toch het moment van indiening van het dossier moeten zijn bij de Vlaamse overheid? Dat gebeurt niet.
Ik heb nog een aantal aanvullende vragen, minister, op basis van wat u hebt geantwoord.
U hebt verwezen naar de vervaltermijn van 15 november 2022. Tegen die datum moeten alle erkenningsaanvragen geactualiseerd ingediend zijn bij u. Hebt u al geactualiseerde erkenningsaanvragen gekregen?
U zegt bovendien dat wat de moskeeën betreft maar de helft van die 78 die hun erkenningsaanvraag hebben ingediend, die aanvraag zullen bevestigen. Hebt u dan van het EMB ook meegekregen wat de reden daarvan is? U weet, de Moslimexecutieve zegt zelf dat ze, wat haar eigen organisatie en financiering betreft, helemaal geen steun meer hoeft van de overheid, van België of van Vlaanderen, dat ze zelf wel hun boontjes doppen en voor hun eigen financiering zullen zorgen. Hebt u de indruk dat onder invloed van die Moslimexecutieve, van dat extremistische orgaan, de moskeeën die een aanvraag hebben ingediend en waarvan de helft nu blijkbaar niet opnieuw een aanvraag indient en die erkenning niet hoeft, onder invloed van dezelfde Moslimexecutieve diezelfde houding aanneemt?
Wat dan met de erkenning en de financiering van de huidige twaalf erkende Diyanet- en vier erkende Milli Görüsmoskeeën? U hebt nogmaals benadrukt dat het wat u betreft niet meer mogelijk zal zijn dat Turkije een staatsimam zal afvaardigen in die Diyanetmoskeeën. Wat gaat u dan doen met die moskeeën die intussen al of nog erkend zijn? Dat zijn er voor Vlaanderen toch nog altijd twaalf. Gaat u daar ook de informatie- en screeningsdienst een taak in geven, en zo ja: wat wordt die geacht te doen en wat heeft die intussen al gedaan?
Trouwens, de reeds erkende moskeeën moeten zich conformeren aan de nieuwe wetgeving. Welke initiatieven zijn daar intussen al genomen? Wat hebben die geloofsgemeenschappen intussen reeds gedaan?
Ten slotte, wat de Moslimexecutieve betreft: u weet dat minister Van Quickenborne in februari heeft gezegd dat hij de erkenning van de Moslimexecutieve wil intrekken. We zijn intussen bijna drie maanden verder. Wat is de stand van zaken van dat dossier?
Mevrouw De Vreese heeft het woord.
Een zeer uitgebreide vraag, mijnheer Janssens, maar over een zeer belangrijk decreet dat we vorig jaar goedkeurden. Minister, we verwachten erg veel van dit decreet. Het moet inderdaad een nieuwe start zijn van een nieuwe relatie tussen de overheid en de erkende erediensten in Vlaanderen.
Het is een decreet met tanden, met scherpe tanden, met minimale voorwaarden maar ook vereisten aan alle lokale geloofsgemeenschappen om die overheidsondersteuning te kunnen genieten. Het is een decreet met duidelijke controlemechanismen en waarin alles omschreven staat om die voorwaarden te gaan controleren. Dat is heel belangrijk, zodat de Vlaming ook weer vertrouwen krijgt in die procedure om over te gaan tot de erkenning van geloofsgemeenschappen.
Collega Janssens, we kennen natuurlijk de stijl van uw partij, maar deze keer hebt u toch heel zware uitspraken gedaan. U lijkt te suggereren dat een representatief orgaan zich schuldig zou hebben gemaakt aan een misdrijf, aan strafrechtelijke feiten. Dat is namelijk antidateren van officiële documenten en een vorm van valsheid in geschrifte, en daar staan strafrechtelijke sancties op. Daar moet u zich heel goed bewust van zijn.
Het is niet zozeer verbazend. De Moslimexecutieve heeft de laatste maanden op meerdere vlakken aangetoond organisatorisch ondermaats te werken, beïnvloed te worden door buitenlandse regimes, onduidelijke facturaties op te stellen, en schimmige tussenstructuren te bezigen. Het is een organisatie die de principes van goed bestuur nu eenmaal niet hoog in het vaandel draagt. Het mag duidelijk zijn: de intrekking van de erkenning had al een hele tijd terug genomen moeten worden. Desalniettemin is dus zeker waakzaamheid hier geboden.
Maar de brug die u daarna nog maakt, is opmerkelijk. U lijkt te suggereren dat alle moskeeën die in aanmerking komen om binnen één jaar erkend te worden, die erkenning ook zullen krijgen. Binnen afzienbare tijd zouden die 78 moskeeën allemaal erkend worden, maar dat is nu wel degelijk de rol van het decreet, de nood die er was aan dit decreet, om dat scherp te stellen, en dat is dat die controle gebeurt, dat de inspectie zich daarop zet, dat ze gaan kijken of de moskeeën zich wel degelijk aan de zeer strenge regels houden. Dat is ook de hoofdbrok, de grootste vernieuwing van dit decreet.
Het nieuwe decreet heeft een heel duidelijk kader getekend waarmee de erkenningsvoorwaarden nauwgezet getoetst gaan worden. De screeningsdienst is daarom net in het leven geroepen: om elke aanvraag te toetsen aan het kader. In feite is het ook heel simpel. Als een kandidaat-lokalegemeenschap niet aan die voorwaarden voldoet, zal er ook van die erkenning helemaal geen sprake zijn. De lengte van de wachtperiode heeft daar geen invloed op. Een wachtperiode van één jaar of van vier jaar: de voorwaarden blijven dezelfde. We verwachten van de screeningsdienst een enorme inspanning om de voorwaarden te controleren en een betrouwbaar advies af te leveren.
Het is dan aan de minister om op basis van die informatie een beslissing te nemen. Het is uw politieke verantwoordelijkheid, minister Somers, om die afweging te maken. Daarvoor hebt u nu alle instrumenten in handen om de eindbeslissing te nemen, niemand anders, en al zeker niet het representatieve orgaan, de Moslimexecutieve. Dat is ook trouwens nooit zo geweest in het verleden en dat zal nu op deze manier ook niet gebeuren. Die indruk wekt u wel in uw betoog. Dat vind ik zeer jammer.
Hetzelfde principe geldt natuurlijk ook voor de mogelijke antidatering van de eerste aanvraag. Het is zeer belangrijk, minister, dat de controle en screening daarop gebeurt. Zij moeten zeer goed gaan controleren dat de indiener de bewuste datum heeft gerespecteerd. Er moeten harde bewijzen zijn bij de aanlevering van het dossier. Als de datum gewoonweg niet klopt, dan verwachten we van de screeningsdienst dat die dat zo aan u doorgeeft en dat u daar op dat moment rekening mee houdt.
Er is nog iets anders dat u over het hoofd lijkt te zien, en dat zijn de reeds erkende geloofsgemeenschappen. Ook zij moeten aan de nieuwe voorwaarden voldoen, ook zij moeten zich conformeren aan de nieuwe regelgeving. Die periode loopt nu. Ze moeten tonen dat ze financieel en geestelijk onafhankelijk zijn, dat er transparantie is over de giften, dat er correcte bestuursdocumenten zijn en dat er een overzicht gegeven wordt van de verwante vzw’s. Wie dat niet doet, zal zijn erkenning verliezen binnen afzienbare tijd.
U maakt zich terecht druk over buitenlandse inmenging; u maakt zich terecht druk over Diyanet. Die rotte appels moeten er absoluut uit. Maar u besloot zich te onthouden op dit decreet, dat wel degelijk het verschil kan maken. Ik begrijp dat eigenlijk compleet niet. Als Vlaanderen zelf een concreet initiatief neemt en u kunt dat steunen, ontneemt u zichzelf de eigen verantwoordelijkheid. Ik vind dat echt jammer.
U komt met gegoochel van cijfers, administratieve procedures. U probeert te laten uitschijnen dat dit decreet een maat voor niets is, maar zelf neemt u geen enkele verantwoordelijkheid, of komt u met geen enkel voorstel.
Minister, ik vraag u om optimaal van dit decreet gebruik te maken. Een erkenning is een absoluut kwaliteitslabel. Het zorgt ervoor dat de Vlamingen weer vertrouwen hebben in de procedures. Daarvoor reken ik dus op u.
De heer Ongena heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw heel omstandig antwoord. Ik heb er heel aandachtig naar geluisterd. Wanneer ik het naast de verklaringen van collega Janssens leg – ik denk dat dat toch de bedoeling is van een interpellatie –, dan vallen me vijf zaken op.
Mijnheer Janssens, ten eerste laat u uitschijnen dat er plots, out of the blue, 78 erkenningsaanvragen zijn voor moskeeën. Dat klopt niet, en blijkbaar was dat u al langer bekend. Dat blijkt uit de lange lijst schriftelijke vragen die is opgesomd, maar die ik niet zal herhalen.
Ten tweede laat u uitschijnen dat er voor die 78 een soort uitzonderingsregime bestaat, bijna geniepig, dat zij een soort van ‘fast lane’ krijgen. Dat klopt niet. Het is een verkorte procedure die expliciet in het decreet staat en waar behalve de Vereniging van de Vlaamse Provincies niemand een opmerking op maakte.
Ten derde laat u uitschijnen dat het enkel over moskeeën gaat. Dat klopt ook niet. Het gaat ook over elf protestantse en negen orthodoxe erediensten, heb ik gehoord.
Ten vierde beweert u dat die 78 moskeeën allemaal snel zullen worden erkend. Dat klopt niet. Uit het antwoord van de minister blijkt dat maar de helft in die verkorte procedure zal stappen.
Tot slot laat u uitschijnen dat die die zal worden erkend, dat ook heel snel heeft gekregen. Ook dat klopt niet, want vaak gaat het over procedures of aanvragen die al jaren lopen. Kortom, dit zijn vijf beweringen die niet juist blijken te zijn, die niet kloppen. Het is heel duidelijk dat de minister het – zoals collega De Vreese zegt – belangrijke decreet correct toepast. Mijnheer Janssens, de enige lege doos die ik hier zie in alle eerlijkheid, is uw interpellatie.
Minister Somers heeft het woord.
Ik dank de sprekers voor hun tussenkomsten.
Mijnheer Janssens, ik betreur de toon van uw interpellatie. We verschillen fundamenteel van mening over de plaats van de islam in de Vlaamse samenleving. We hebben daar een verschillende kijk op. U hebt een aantal voorstellen gedaan, ook bij het ontwerp van decreet, waarbij u vond dat de islam niet moest worden erkend. U hebt daar toen een aantal amendementen voor ingediend. We kunnen daarover van mening verschillen, elkaar daar verwijten over maken, daar met elkaar over debatteren, maar wat ik betreur in deze interpellatie, is de sfeer die u probeert te creëren dat ik hier een verkeerd gebruik van het decreet zou toepassen.
Ik heb geprobeerd exhaustief te antwoorden omdat ik dat belangrijk vind. Wanneer een minister wordt geïnterpelleerd, wordt hij eigenlijk met een belangrijk parlementair instrument aangesproken en wordt hem gevraagd naar de wijze waarop hij functioneert als minister bij de toepassing – in dit geval – van een decreet. En dus vind ik het belangrijk dat ik als minister heel duidelijk verantwoord en uitleg aan het parlement dat de toepassing van het decreet op een juiste manier verloopt. Ik hoop dat u dat ook in uw eindrepliek zult opmerken. Dat staat los van de onderliggende discussie hoe we naar de islam kijken, of we het een goed of een slecht decreet vinden, of we vinden dat er geen, weinig of veel moskeeën moeten worden erkend, of er moskeeën kunnen zijn in Vlaanderen. Dat is een discussie waarover we politiek van mening kunnen verschillen. Een interpellatie gaat echter ook over het functioneren van een minister, en ik vind de manier waarop u dat hebt benaderd, heel scherp zonder echt een inhoudelijke argumentatie. (Opmerkingen van Chris Janssens)
Een van de zaken, die het duidelijkst was, was de beschrijving van het groeiproces van het aantal moskeeën dat opeens in aanmerking zou komen en waar collega Ongena naar heeft verwezen. Bij het lezen van mijn antwoorden op de schriftelijke vragen die u regelmatig hebt gesteld – wat geen verwijt is, een parlementslid dan zich vastbijt in een dossier kunnen we alleen maar toejuichen – wist u heel goed hoe dat cijfer van 78 tot stand is gekomen en dat dit op een juiste manier is verlopen.
Ook in uw vragen over de datum van indiening van de aanvraag creëert u in de toonzetting van uw interpellatie een sfeer alsof ik iets zou faciliteren dat ik niet mag faciliteren. Dat is niet het geval. Ik pas het decreet toe. Ik heb geen keuze. Wanneer een decreet wordt goedgekeurd, is het mijn plicht om dat te doen. Ik pas hier heel nadrukkelijk artikel 67, §1, van het Erkenningsdecreet toe, dat heel duidelijk bepaalt dat voor de verkorte erkenningsprocedure een overgangsregeling is voorzien voor lokale geloofsgemeenschappen die voor 1 juli 2019 een erkenningsaanvraag hebben ingediend bij hun representatief orgaan. En dat was ook niet nieuw. Dat is ook niet zomaar uit de lucht komen vallen, want ook in de memorie van toelichting wordt daarnaar verwezen. En ook de conceptnota die we aan de Vlaamse Regering hebben bezorgd – en die ook voor u toegankelijk is –, van 29 mei 2020 betreffende het regelgevend erkenningskader bevatte deze bepaling. Het staat ook in de memorie van toelichting bij het Erkenningsdecreet, en in de nota aan de Vlaamse Regering betreffende de principiële goedkeuring op 13 november 2020 door de Vlaamse Regering van het voorontwerp van Erkenningsdecreet. Steeds opnieuw komt dat terug met uitleg erbij.
Ik heb ook in verschillende schriftelijke vragen van uw fractie over de erkenningsvragen altijd geantwoord dat de lokale geloofsgemeenschappen hun erkenningsaanvraag moeten indienen bij het representatief orgaan. U hebt daar vragen over gesteld op 17 november 2020, op 21 januari 2020, maar ook fractiegenoten van u op 22 juni en op 20 juli 2020. Wij hebben dat telkens herhaald. Dat is dus niet nieuw. Dat is gewoon de toepassing van het decreet. Wanneer u dus een minister interpelleert en zegt dat die dingen doet die niet kunnen, dan is dat iets anders dan van mening verschillen over de grond van de zaak. Dat is verwijten maken aan de minister, wat ik een beetje betreur.
Dan kom ik nog tot een aantal concrete antwoorden, bijvoorbeeld inzake het aantal moskeeën. Er zijn in Vlaanderen ongeveer – men denkt – een 200 moskeeën waarvan men weet. Er zijn misschien nog meer moskeeën, maar men weet dat er een 200-tal moskeeën zijn. Daarvan zijn er op dit moment 25 erkend. Er zijn 78 erkenningsaanvragen bij het EMB binnengebracht in de voorbije jaren, vanaf 2013-2015 tot vandaag. Van die 78 zegt het EMB dat de helft maar een echte erkenningsaanvraag zal indienen, want zij moeten nu opnieuw die erkenningsaanvraag indienen voor de verkorte procedure. Waarom is dat? Er zijn verschillende redenen waarom men denkt dat het maar de helft zal zijn: sommige besturen zijn gewijzigd, sommige moskeeën bestaan zelfs niet meer, sommige moskeeën zijn misschien niet geïnteresseerd om die erkenning te krijgen. Men denkt dat ongeveer de helft – dat is wat het secretariaat van het EMB ons laat weten – een erkenningsaanvraag zal indienen, en dan moeten ze natuurlijk nog door de screeningsdienst en door mij op het einde van de rit de erkenning krijgen. De procedure is een tamelijk zware procedure.
Dat betekent dat meer dan de helft van de moskeeën die vandaag in Vlaanderen bestaan – ik denk zelfs drie vierde van de moskeeën als je het optelt –, eigenlijk nog door die lange procedure zal moeten gaan indien ze een erkenning willen. Het is dus een relatief beperkt aantal.
De 25 erkende moskeeën moeten zich ook conformeren aan het nieuwe decreet en we zullen daarop controleren. We zullen de controles doen – trouwens, we zullen dat ook bij de andere geloofsgemeenschappen doen – of ze zich effectief hebben geconformeerd aan de regelgeving, onder meer op het vlak van onafhankelijkheid en dergelijke meer.
Hoeveel hebben er vandaag al een erkenningsaanvraag ingediend? In totaal zijn dat er drie: één protestantse en twee islamitische, en die twee zijn allebei onontvankelijk verklaard. Dat dossier was niet in orde. Ze zijn onontvankelijk verklaard, en dat betekent dat er zelfs geen onderzoek gestart moet worden.
We hebben nu 25 erkende moskeeën. Toen ik begon, waren er dat 28. Ik heb er 3 gesloten. De vorige minister heeft er 1 gesloten. Dat is ook in het oude kader. Ik ben vast van plan ten aanzien van alle erediensten de regels zeer correct toe te passen. We hebben een streng maar rechtvaardig decreet. Het gaat hier ook over publieke middelen. Het feit dat de overheid zo'n instelling erkent, is een stuk waardering maar ook een stuk vertrouwen. Dat vertrouwen kan en mag niet beschaamd worden. Dat is toch wel een intense band. Je wil die band ook hebben. De Staatsveiligheid wijst er ook op dat als je die band kunt opbouwen, je zo'n geloofsgemeenschap net beter kunt integreren in onze Vlaamse samenleving. Dat zijn geen vrijblijvende spelregels. Dus ook bij die 25 zullen er ongetwijfeld een aantal zijn die die erkenning niet zullen krijgen als ze zich niet conformeren aan de spelregels.
Mevrouw De Vreese, ik kan u alleen maar bedanken voor de zeer goede lezing van het decreet, het heel helder verwoorden van het decreet en het wijzen op het belang ervan. Ik engageer me dan ook om het in de geest zoals u het hebt beschreven, uit te voeren, want dat is de juiste geest van ons decreet. Mijnheer Ongena, ook u wil ik bedanken voor uw tussenkomst.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de bijkomende antwoorden.
Ter attentie van de collega's die zijn tussengekomen, zou ik vooreerst willen zeggen dat het af en toe goed is om de voorbereide tussenkomstjes even terzijde te leggen en te luisteren als de interpellant aan het woord is. Dan zou u een aantal verwijten die u hebt proberen te maken, niet hebben gemaakt.
Minister, ik wil helemaal geen sfeer creëren, maar ik probeer aankondigingen van deze Vlaamse Regering en van een aantal regeringspartijen te toetsen aan de praktijk en aan de realiteit. De aankondiging van de Vlaamse Regering was aan het begin van deze legislatuur: ‘We gaan strengere regels voorzien voor moskeeën en andere geloofsgemeenschappen.’ De belangrijkste daarvan: ‘Als ze erkend willen worden, moeten ze een wachtperiode van vier jaar doorlopen.’ Wat is de praktijk? De uitzondering wordt de regel, want zo goed als alle geloofsgemeenschappen zullen nu in die verkorte procedure van één jaar terechtkomen.
De Vlaamse Regering kondigt aan: ‘De buitenlandse invloed in moskeeën willen we tegengaan.’ Wat is de praktijk? Een derde van de aanvragen komt van Turks-fundamentalistische organisaties. Ook de erkende moskeeën van Diyanet, van Milli Görüs worden – tot nu toe althans – gewoon met rust gelaten.
Wat kondigen de Vlaamse en ook de Federale Regering aan? Het EMB wordt voor ons een onbetrouwbaar orgaan dat wordt aangestuurd door buitenlandse regimes. In de praktijk blijft het EMB gewoon zijn rol spelen in het kader van de erkenningsdossiers en wordt dus door de Vlaamse Regering als een betrouwbare partner beschouwd. Mevrouw De Vreese, laat het u maar verbazen, maar in tegenstelling tot u en tot de N-VA vertrouwt het Vlaams Belang het EMB voor geen haar. (Opmerkingen van Maaike De Vreese)
U zegt dat u het heel raar vindt dat ik die organisatie ervan zou durven verdenken dat ze dossiers zou antidateren. Ik vertrouw die organisatie voor geen haar. Als ze meer moskeeën erkend zou proberen te krijgen door een aantal dossiers te antidateren, dan denk ik dat die daar perfect toe in staat is. Maar blijkbaar hebt u vertrouwen in het EMB. Daarover moet u dan maar met de N-VA-kiezer onderhandelen.
Aan het einde van de rit, althans in de huidige stand van zaken, minister, is de situatie dat het aantal erkende en gesubsidieerde moskeeën dankzij deze Vlaamse Regering binnenkort zou kunnen vervierdubbelen. Als u dat samenlegt met alle aankondigingen die gebeurd zijn, ook door uw partij, mevrouw De Vreese, stel ik voor om aan de N-VA-kiezer te vragen of die nu zo tevreden is met het nieuwe Eredienstendecreet als aan het einde van de rit het aantal erkende, en dus met belastinggeld gefinancierde, moskeeën in deze legislatuur blijkbaar gewoon kan verviervoudigen.
Wat mij betreft is de conclusie dat, alle aankondigingen ten spijt, geen enkele Vlaamse Regering de islam en de Turkse moskeeën van Erdogan zozeer op hun wenken zal hebben bediend als deze Vlaamse Regering van minister-president Jambon en minister Somers. Voortaan zal die boodschap van Erdogan, die met belastinggeld gefinancierd is in Vlaanderen, nog luider klinken dan ooit tevoren, en dat allemaal dankzij de regering van de N-VA, CD&V en Open Vld. Uiteindelijk houdt ze blijkbaar liever de moskeeën te vriend dan effectief de buitenlandse invloed in die moskeeën aan te pakken.
De interpellatie is afgehandeld.