Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Verslag
De heer Warnez heeft het woord.
Een paar maanden geleden – eind januari en half februari – hebben collega De Loor en ikzelf al een aantal vragen gesteld over de impact van de hogere energieprijzen en van de verschillende loonindexeringen op de gemeentefinanciën. Minister, u gaf toen aan dat de stijging van de energieprijzen op 38 miljoen euro werd geschat en de stijgende lonen op 293 miljoen euro. Ondertussen zal zeker dat laatste bedrag een stukje hoger zijn, omdat ook het Planbureau ondertussen een spilindexoverschrijding voorspelt, zowel voor april als voor november, waardoor de wedden van het overheidspersoneel zullen stijgen in juni en december.
De lokale besturen hadden hun stijgende kosten voor energie en personeel in 2022 geschat op respectievelijk 18 miljoen en 152 miljoen euro. Dat is een onderschatting en dat is vrij logisch en evident, want niemand had die inflatie, de stijgende energieprijzen en spilindexoverschrijdingen op die manier verwacht.
De impact van de inflatie op de inkomstenzijde daarentegen stijgt voor de lokale besturen niet gelijk mee, in het bijzonder omdat de impact ervan op de opbrengsten uit de aanvullende personenbelasting en ook die uit de opcentiemen onroerende voorheffing met vertraging komen.
Steeds meer lokale besturen geven aan dat het moeilijker wordt en dat ze financieel onder druk staan omdat de autofinancieringsmarge – het structureel evenwicht dus – in 2025 onder nul dreigt te gaan en dat is uiteraard niet toegestaan.
Ontegensprekelijk zal het behoud van een positieve autofinancieringsmarge (AFM) in 2025 voor de ene gemeente iets lastiger zijn dan voor de andere. Volgens de meest recente aangepaste meerjarenplannen ligt de marge die de gemeenten en OCMW’s samen hebben voor een positieve AFM in 2025 tussen 14,2 procent en 0,0014 procent ten opzichte van hun exploitatie-ontvangsten. Besturen met een grotere marge zullen die schokken uiteraard makkelijker kunnen opvangen dan besturen met een kleinere marge.
Een aantal steden en gemeenten gaven al aan dat ze serieus in hun investeringsprogramma zullen schrappen. Andere zullen die investeringen uitstellen om een betere inschatting te kunnen maken van de financiële evoluties.
Als de gemeente de autofinancieringsmarge moet doen stijgen, zal het ook nodig zijn dat er een aantal schrappingen gebeuren, aangezien de AFM het verschil is tussen het exploitatiesaldo en de netto periodieke aflossingen. Het schrappen van 1 euro aan investeringen betekent bovendien niet per definitie dat de autofinancieringsmarge 1 euro stijgt. Integendeel, vaak stijgt die AFM maar een kleine fractie door het schrappen van een investering. Dat is bijvoorbeeld het geval als die investering gefinancierd wordt via een langdurige lening.
Minister, u hebt ons beloofd dat u de financiële situatie van de lokale besturen op de voet zou volgen. Ik ben er dan ook van overtuigd dat u ook al gelijkaardige signalen hebt ontvangen. Omdat onze lokale besturen een van de motoren van onze economie zijn en trager zullen investeren, zal dit een impact hebben op onze Vlaamse economie en onze lokale ondernemers.
Minister, hebt u zicht op de totale lokale meeruitgave die de inflatie, de stijgende energieprijzen, de loonindexeringen enzovoort veroorzaken? Wat is in het bijzonder de te verwachten meerkost door de nieuw voorspelde spilindexoverschrijdingen in april en november?
Ontvangt u ook signalen van lokale besturen die investeringen aan het schrappen of uitstellen zijn?
Een van de pistes die bij deze financieel uitzonderlijke situaties steeds naar voren komt, is het tijdelijk loslaten van de AFM. Ik heb uw mening hierover al gehoord en wilde graag polsen of die al is gewijzigd.
Minister Somers heeft het woord.
Mijnheer Warnez, eerst en vooral dank ik u voor enkele heel pertinente vragen.
Lokale besturen zullen inderdaad, net zoals andere partijen in onze maatschappij, geconfronteerd worden met belangrijke meeruitgaven door de inflatie en de evolutie van de energie- en de grondprijzen. Ik kan momenteel uiteraard nog geen exact cijfer kleven op de meeruitgaven die daar voor de volgende jaren uit zullen volgen, dat is op dit moment koffiedik kijken. Maar het is duidelijk dat we de financiële impact niet mogen onderschatten. We moeten er niet omheen draaien, dit zal doorwegen op de gemeentelijke uitgaven en budgetten.
Er zijn momenteel drie grote aspecten die de kosten voor de gemeenten doen oplopen: de toename van de energieprijzen, de stijging van de goederen-, diensten- en materiaalkosten bij investeringsprojecten en ten slotte de indexering van de lonen, die zowel rechtstreeks als onrechtstreeks doorwerkt.
Eerst en vooral ga ik in op de energieprijzen. De geboekte uitgaven voor energie in de jaarrekeningen 2020 – de definitieve cijfers – en de vierde kwartaalrapportering van 2021 – de voorlopige cijfers – bedroegen respectievelijk 188 en 233 miljoen euro. U ziet meteen de stijging. De uitgaven voor energie zijn in 2021 met een kwart gestegen ten opzichte van 2020.
In de aangepaste meerjarenplanning met de beginkredieten voor 2022 voorzien de gemeenten daarom een budget van 255 miljoen euro voor energie. De bedragen zijn dus: 188 miljoen euro, 233 miljoen euro en 255 miljoen euro.
Het is niet in te schatten hoe de energieprijzen in 2022 en de volgende jaren zullen evolueren, maar het is wel duidelijk dat de verhoogde bedragen die de gemeenten momenteel daarvoor hebben ingeschreven, niet zullen volstaan, tenzij er een mirakel gebeurt en Poetin erkent dat hij fout was en ons vanaf nu gratis gas en olie bezorgt, wat niet zal gebeuren.
Als we als hypothese aannemen dat de uitgaven voor energie in 2022 zouden verdubbelen ten opzichte van de uitgaven 2021, wat een aantal financiële directeurs aangeven in de beperkte bevraging die ik in het veld heb uitgevoerd, zou dat leiden tot een meeruitgave van 210 miljoen euro tegenover het budget dat in de meerjarenplanning is ingeschreven. Als de energiemarkt niet afkoelt, wordt dat een recurrente meeruitgave.
Een tweede belangrijke prijsstijging doet zich voor bij de aankoop van goederen en diensten en materiaalkosten bij investeringen. Voor materiaalkosten bij investeringen schatten een aantal financieel directeurs een toename van de kosten met zowat 10 tot 15 en sommigen zeggen zelfs tot 20 procent. Die impact laat zich ook al voelen op de lopende investeringsprojecten en de projecten die de gemeenten nu opstarten en speelt vooral op de materiële vaste activa. De geboekte uitgaven voor materiële vaste activa in de vierde kwartaalrapportering van 2021 bedroegen 1,8 miljard euro. De mogelijke meeruitgave kan bijgevolg voorzichtig worden geraamd op 180 miljoen euro. En als het over 20 procent meeruitgave gaat, is het 360 miljoen euro.
Het derde aspect zijn de uitgaven voor personeel. De geboekte uitgaven voor personeel in de jaarrekeningen van 2020 en de vierde kwartaalrapportering 2021 bedroegen respectievelijk 5,36 en 5,50 miljard euro. De uitgaven voor personeel in 2021 zijn dus met 2,5 procent gestegen.
Omgerekend gaan we ervan uit dat de meerkost van één loonindexering voor het gemeentepersoneel afgerond 110 miljoen euro bedraagt op jaarbasis.
De meerkost van de overschrijding van de spilindex in december 2021 en februari 2022 en de verwachte overschrijdingen van april en november van dit jaar, kan voor 2022 worden geraamd op 250 miljoen euro. Als we ervan uitgaan dat al die verhogingen vanaf 2023 gedurende twaalf maanden op het budget wegen, komen we vanaf 2023 aan een geraamde meeruitgave van zowat 450 miljoen euro op jaarbasis.
Verder vraagt u ook nog specifiek wat de te verwachten meerkost van eventuele spilindexoverschrijdingen in april en november zou zijn. Wel, in de raming van die 250 miljoen euro voor 2022 zit een kost van 67 miljoen euro vervat voor de voorspelde indexoverschrijding deze maand, voor zeven maanden in 2022. Een eventuele overschrijding in november zal evident pas doorwerken vanaf januari 2023.
Ik vat het even samen. Op basis van de bovenstaande assumpties zou de totale geraamde meeruitgave voor de bovenvermelde elementen uitkomen op 640 miljoen euro in 2022 en 840 miljoen euro vanaf 2023. Bovendien kan er onrechtstreeks ook nog een impact zijn op de uitgaven. Gemeenten geven bijvoorbeeld dotaties aan de politie- en hulpverleningszones, wier budgetten voornamelijk worden besteed aan personeelsuitgaven.
U vraagt of ik signalen krijg. Uit een aantal recente contacten met besturen blijkt dat de meeste administraties volop bezig zijn met concrete doorrekeningen en simulaties van een aantal mogelijke scenario’s. Ik neem aan dat wel wat besturen hun meerjarenplan zullen aanpassen samen met het vaststellen van hun jaarrekening 2021. Ik vermoed dat ze daarbij ook de bedragen voor investeringen die ze in hun meerjarenplan hebben ingeschreven tegen het licht zullen houden.
De vraag is natuurlijk of we momenteel al in verhoogde staat van bezorgdheid moeten zijn over de mogelijke impact van deze situatie op de gemeentelijke investeringen of op het financiële evenwicht. Persoonlijk denk ik dat we wel in een zekere verhoogde staat van bezorgdheid moeten zijn.
Er zijn natuurlijk wel een aantal factoren die een milderend effect kunnen hebben op de impact van de inflatie en de stijgende energieprijzen. Zo zijn er langs de ontvangstenzijde de hogere gemeentelijke inkomsten uit de onroerende voorheffing en de aanvullende personenbelasting door de indexatie van de kadastrale inkomens en de lonen, weliswaar met enige vertraging. Maar goed, die kan men ook terugvinden in de meerjarenplanning. Daarnaast zijn er naast het Gemeentefonds nog een aantal subsidies/werkingstoelages die groeien, al is bijvoorbeeld de groeivoet van 3,5 procent van het Gemeentefonds momenteel niet in staat om deze inflatieopstoot op te vangen.
Daarnaast hebben gemeenten globaal bekeken in hun meest recente meerjarenplannen ook nog wel wat marge op hun budgetten voor personeelsuitgaven. Verder zijn het rekeningresultaat en de AFM in de praktijk meestal beter dan in de planning door niet-benutte uitgavenkredieten, een effect dat we allemaal kennen.
De situatie is natuurlijk wel sterk verschillend van gemeente tot gemeente. Lokale besturen vormen met meer dan 18 miljard euro aan geplande investeringen in deze meerjarenperiode een van de motoren van onze lokale economie. Inboeten op de lokale investeringen is met andere woorden allesbehalve wenselijk, gelet op de doorwerking op het lokale economisch weefsel.
Het is momenteel nog te vroeg om te zien of lokale besturen hun investeringsbudgetten al dan niet zullen terugschroeven en bijgevolg investeringen zullen schrappen. Maar wat ik wel al kan zeggen, is dat ik de kans reëel acht dat hier en daar projecten achteruit zullen worden geschoven in de tijd. Daarnaast bestaat ook het risico dat men het investeringsniveau min of meer op peil houdt, maar als gevolg van de prijsstijgingen een kleiner aantal projecten kan realiseren, wat een slechte zaak is voor de lokale gemeenschap.
Het klopt inderdaad dat vanuit sommige hoeken wordt geopperd om de autofinancieringsmarge als norm tijdelijk los te laten. U bent een van die hoeken waaruit dat signaal vandaan komt of waar minstens de vraag wordt gesteld of de bedenking wordt gemaakt. Ik begrijp die vraag en de bezorgdheden die lokaal leven. Tegelijk moeten we deze vraag met de nodige voorzichtigheid benaderen, aangezien er risico’s verbonden zijn aan het loslaten van deze norm. AFM is immers een absolute minimumnorm, met als doel de lokale financiën op langere termijn beheersbaar en gezond te houden. We moeten er bijgevolg over waken dat lokale begrotingen niet ontsporen en dat men de volgende bestuursploeg niet opzadelt met problemen, ook structurele problemen. Maar ik ben van mening dat we deze vraag pas kunnen beantwoorden wanneer die zich pertinent stelt en daarvoor is het nu nog te vroeg. Het is duidelijk dat we in verhoogde staat van paraatheid moeten zijn en daarom zal ik de situatie van dichtbij blijven monitoren en opvolgen.
De heer Warnez heeft het woord.
Minister, de cijfers die u geeft, maken ons natuurlijk ook een beetje bezorgd. Ik vind dit altijd een heel moeilijke oefening, het is een oefening die ook gezinnen vandaag maken. Zij worden vaak met hetzelfde probleem geconfronteerd, namelijk stijgende consumptieprijzen en stijgende energieprijzen. Het is voor iedereen een moeilijke tijd maar het blijft wel belangrijk, zeker in het kader van de lokale motor die ze zijn voor de economie, om dat inderdaad te monitoren.
Wat AFM betreft, kan ik uw antwoord onderschrijven, minister. Ik denk dat het inderdaad niet zinvol of duurzaam is en van weinig rentmeesterschap getuigt om het echt volledig los te laten als het niet nodig blijkt. We mogen op lange termijn de volgende generaties daar niet mee belasten.
Ik heb nog twee concrete vragen, minister. Hebt u enig zicht op het aantal gemeenten dat vandaag in de problemen komt? Kunt u dat extrapoleren op de autofinancieringsmarge die zij nu hebben ingeschreven?
Is hierover al een vraag gesteld door of contact geweest met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG)? Hoe zien zij dit probleem?
De heer De Loor heeft het woord.
Ik dank de minister voor zijn antwoord en collega Warnez voor de interessante vraag.
Minister, toen dit thema een aantal weken of zelfs maanden geleden aan bod kwam, hebt u gezegd dat het niet evident is dat nu nieuwe financieringsstromen richting de lokale besturen zouden gaan. De bedragen die u noemt, zijn natuurlijk aanzienlijke bedragen. Het is om een beetje duizelig van te worden. En de decretale groeivoet van 3,5 procent van het Gemeentefonds is natuurlijk ook veel minder dan de inflatie zoals die nu wordt geraamd. Ook de toegenomen ontvangsten zullen de schok waarschijnlijk niet kunnen opvangen.
Wij zijn heel bezorgd, en dat is al eerder aan bod gekomen, over het feit dat de lokale besturen hun investering moeten kunnen handhaven. Die investeringsprogramma’s en de concrete investeringsdossiers mogen niet op de lange baan worden geschoven of on hold worden gezet want dat zal implicaties hebben voor de kwaliteit van de dienstverlening, de infrastructuur, de lokale economie en de tewerkstelling. Minister, vandaar de bezorgdheid van Vooruit om verhoogde waakzaamheid te blijven bieden en het dossier verder te monitoren.
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Ik denk dat het goed is, net zoals de heer Warnez dat ook bevestigt, dat de financieringsmarge als mijlpaal behouden blijft. Men kan er nu al duidelijk van afwijken maar dat gebeurt beter niet aan het einde van de rit. Die mijlpaal moet behouden blijven om de duurzaamheid van de lokale financiën op termijn te garanderen.
Aansluitend op de suggesties van de heer De Loor, over wat er vanuit het Vlaams niveau kan gebeuren voor de lokale besturen, denk ik dat niet alleen de lokale besturen maar ook de gezinnen en de gewone mensen, om dat woord te gebruiken, worden geconfronteerd met stijgende rekeningen. Ik denk dat daar het juiste evenwicht en de juiste prioriteit moeten worden gevonden.
Wanneer u toch iets wilt doen, minister, zou ik u willen oproepen om dat op de juiste manier te doen. Een gewone extra investering in het Gemeentefonds is allemaal goed en wel maar we kennen de criteria. Ik ben ervan overtuigd dat u dan wel creatief genoeg bent om eventuele extra middelen op de meest efficiënte manier in te zetten zodat die op de juiste manier worden verdeeld over de lokale financiën. En ik denk dat dan de criteria van het Gemeentefonds misschien niet de meest aangewezen weg zijn.
Ik ben heel blij met de heel belangrijke vraag van collega Warnez en met de wijze woorden die de collega’s hebben gesproken en de bezorgdheden die bestaan over de investeringen en de mogelijkheid tot investeringen. Heel toevallig hebben we daar gisteren na het politiecollege met drie collega’s over van gedachten gewisseld. We stellen immers vast, en we ontvangen daarover ook signalen uit de private sector, dat ondernemingen momenteel naar de lokale besturen kijken met de vraag om toch te blijven investeren. Men vreest immers dat in de privésector de investeringen wel eens stil zouden kunnen vallen terwijl zij de motor zijn waar men naar kijkt om de economie overeind te houden.
Volgens een van mijn collega’s is die autofinancieringsmarge heel goed maar nu wordt die bekeken tot het einde van de legislatuur en natuurlijk willen we geen voorafname doen voor de volgende legislatuur. Een idee was om dat verder vooruit te schuiven. Ik geef een klein voorbeeld. Ik investeer nu in een nieuwe school. Mijn autofinancieringsmarge loopt tot december 2025 en ik weet nu al dat ik in de volgende bestuursperiode van het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGION) een subsidie zal krijgen. Ik weet dat nu al maar ik kan dat niet mee verrekenen. De vraag is dus of we dat echt moeten bekijken tot die einddatum december 2025 of dat de mogelijkheid bestaat om dat een beetje vooruit te schuiven. Iedereen is het erover eens dat we moeten waken over de financiën zodat we geen schulden opbouwen voor de toekomst. Maar net als Vlaanderen zouden we grote investeringen buiten de begroting kunnen houden. Dat zijn ideeën die we ook als lokale besturen moeten kunnen bekijken. Ik opper dat omdat ik denk dat we op een heel duurzame manier zullen moeten bekijken hoe we onze investeringen overeind kunnen houden.
Minister Somers heeft het woord.
Collega’s, dit zijn allemaal heel wijze woorden en verstandige insteken. Velen onder ons hebben dan ook ervaring op het lokale niveau.
We mogen niet blind zijn voor de uitdagingen waar de lokale besturen nu voor staan. De cijfers die ik u hebt voorgelezen, hebben een enorme impact. 59 procent van de uitgaven van de lokale besturen gaan naar personeelsuitgaven, rechtstreeks of onrechtstreeks, via dotatie aan politie, brandweer enzovoort. Met de inflatie die we nu kennen van 7 à 8 procent betekent dit een enorme extra uitgave.
Wat investeringen betreft, hebben directeurs het over 15 à 20 procent maar ik denk dat dat misschien zelfs meer kan zijn. En ook energie kost veel. Dus eigenlijk staan lokale besturen enorm onder druk en volgen hun ontvangsten niet allemaal. We doen al jarenlang een inspanning van 3,5 procent in het Gemeentefonds, maar dat is niet alleen om de inflatie af te dekken. We weten dat er ook andere kostendrijvers zijn. Denk maar aan de rode loper bij de politie waar men automatisch in een hogere graad komt, commissaris en dergelijke meer. Ook de brandweerhervorming heeft veel extra kosten met zich meegebracht. Er zijn automatisch drijvende factoren in de lokale uitgaven die verantwoorden waarom die 3,5 procent daar is. En dan heb ik nog niets gezegd over de pensioenfactuur en de responsabiliseringsbijdrage die ook stijgt. De lokale besturen staan vandaag dan ook echt voor een immense uitdaging.
Hoe lossen we dat op? We kunnen kijken naar de andere overheden, de Vlaamse overheid bijvoorbeeld, om bij te passen. Maar de Vlaamse overheid staat zelf voor een grote uitdaging om haar openbare financiën in orde te houden en heeft de voorbije jaren wel al grote inspanningen gedaan – vriend en vijand zullen dat toegeven – voor de herfinanciering van de lokale besturen. We geven deze legislatuur een derde meer uit aan de lokale besturen dan tijdens de vorige legislatuur, 15 tegenover 20 miljard euro.
Men kan dan zeggen dat de tering naar de nering moet worden gezet maar wie de lokale begroting een beetje kent, weet dat er een zekere mogelijkheid bestaat, maar dat men als eerste botst op discussies binnen de schoot van schepencolleges om te kijken naar de investeringen. Kunnen die niet worden vertraagd, achteruitgeduwd, afgebouwd, verminderd, naast misschien nog wat impact op het personeel? Als we dat eerste doen, dan grijpen we in op het economische weefsel en dat is niet zo goed, want we hebben net een heel relancebeleid gevoerd waar Vlaanderen miljarden euro’s extra in geïnvesteerd heeft om de economie overeind te houden.
Eigenlijk zijn er drie mogelijkheden: geld krijgen van een andere overheid, zelf besparen en de tering naar de nering zetten, of iets doen met de begrotingsregels. Wie vandaag werkt met de strengste regels, zijn de lokale besturen. Vlaanderen heeft van zichzelf de reputatie orthodox om te gaan met begrotingsgeld. Objectief bekeken gaat Vlaanderen op lange termijn behoorlijk goed om met zijn openbare financiën. Maar deze bestuursperiode zijn collega Diependaele en de hele ploeg geconfronteerd geworden met de covidcrisis en de Oekraïne-crisis, waardoor we aan het einde van onze bestuursperiode 1,8 miljard euro te kort zouden hebben. Wij zitten niet met dezelfde strenge regels als de lokale besturen en hebben binnen de regering afgesproken dat dat te veel is en dat er moet worden bezuinigd. We moeten een helder traject hebben met het oog op een evenwicht tegen 2027.
Eigenlijk zeggen wij in Vlaanderen, als ik het een beetje simpel mag vertalen, dat onze autofinancieringsmarge wordt doorgeschoven naar 2027. Het is een beetje appelen met citroenen vergelijken en ik ga een beetje kort door de bocht maar eigenlijk komt het daarop neer. En we schuiven dus eigenlijk ook een beetje beleidsmarge door. We hebben daar redenen voor, we doen dat straffer dan de anderen, en als we kunnen, zullen we proberen om dat nog een beetje te verbeteren, maar eigenlijk hebben we dat gedaan.
Nu is het pleidooi van sommigen om hetzelfde te doen voor de gemeenten die aan het begin van de bestuursperiode in 2025 een plan moeten maken tot 2029 of 2030. Waarom geven we hen ook niet een of twee jaar verder maar moeten zij voor de volgende twee jaar een meerjarenplan maken en hun autofinancieringsmarge een of twee jaar later klaar hebben?
Het nadeel is dat men een hypotheek legt op de budgettaire ruimte, op de mogelijkheden van een volgend bestuur. Maar eigenlijk doet Vlaanderen dat vandaag ook en de federale overheid nog veel meer. De vraag is of men dat in uitzonderlijke omstandigheden al dan niet kan doen. Mijn houding daartegenover is dat we dat maximaal moeten proberen te vermijden. Ik vind dat geen goede oplossing.
In juni worden de jaarrekeningen gemaakt die worden verwerkt in de begrotingsaanpassing. In de begrotingsaanpassing worden de nieuwe cijfers rond inflatie geïnjecteerd in de begroting. En op dat moment zullen een aantal gemeentebesturen zien voor welke situatie ze staan. De eerste signalen krijgen ze al, ik hoor hier en daar van sommige gemeenten dat het toch niet gemakkelijk zal zijn. De vraag is dus wat de gemeenten zelf zullen moeten oplossen en waar we kunnen bijspringen, budgettair met middelen die eigenlijk ook belastinggeld zijn, of met een eventuele aanpassing van de regels. Of zullen de gemeenten het zelf moeten doen omdat we toch al heel veel hebben gedaan? Ik denk dat de positie van de ene of de andere soms ook ingegeven zal zijn door de eigen situatie in de eigen gemeente. Dat is een moeilijke opgave en we moeten die blijven volgen, collega Warnez. Het is belangrijk dat we dat doen. Ik hoop dat we daar de volgende maanden nog kunnen op terugkomen en kunnen nagaan hoe de situatie evolueert. Ik ben daar bezorgd over en volg dat op de voet op maar eenvoudig zal het voor heel veel gemeenten niet worden.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik denk dat we een interessante discussie gehad hebben, waarbij we allemaal beseffen dat als gemeenten straks massaal gaan schrappen in investeringen, dat een impact heeft op onze ondernemers en de lokale werkgelegenheid. En het klopt dat het Vlaamse relancebeleid dan eigenlijk ook voor een stuk teniet zou worden gedaan.
Ik wil ook de woorden van collega Van den Heuvel onderschrijven. Als er steun aan lokale besturen moet komen, moeten we erover waken dat die niet gewoon naar de grootsteden gaat. Gemeenten hebben ook elektriciteitsfacturen te betalen. En die elektriciteit kost overal evenveel.
De piste van collega Van Dijck vind ik ook heel interessant. Eigenlijk moet de financiële planning nu al zes jaar verder doorlopen, maar AFM is daar niet rechtstreeks aan gekoppeld. Die is altijd gekoppeld aan de legislatuur. Misschien is die discussie inderdaad voor vlak voor de zomer, of nog wat eerder.
De vraag om uitleg is afgehandeld.