Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Collega’s, ik had inderdaad een vraag over het actieplan met betrekking tot het gebruik van virtualrealitytoepassingen. Tijdens het reces kon ik inderdaad lezen dat u 6,5 miljoen euro vrijmaakt, minister, om in het arbeidsmarktgericht onderwijs aan de slag te gaan met virtual reality (VR) en dit vanaf volgend schooljaar. Vorig jaar in juni werd dit thema al eens onder de aandacht gebracht bij de bespreking van de visienota ‘Van kwetsbaar naar weerbaar’ en nu blijkt een actieplan klaar te liggen.
Ik deel uw mening dat het gebruik van virtual reality in bepaalde praktische opleidingen leerlingen extra kansen geeft, waardoor ze een streepje voor hebben bij het betreden van de arbeidsmarkt. Ik zie dus ook zeker, zoals de collega’s hier aanwezig, de opportuniteiten die deze moderne technologie ons onderwijs biedt, maar heb toch een aantal bezorgdheden die ik hier graag ter sprake wil brengen.
U voorziet een investering van 6,5 miljoen euro. Met dit geld worden VR-brillen aangekocht, selecteert en maakt men de nodige software en voorziet men in de begeleiding van de betrokken onderwijsprofessionals. Als ik het goed begrijp, vloeien er niet rechtstreeks middelen naar de betrokken scholen.
Het gebruik van virtualrealitytoepassingen in ons onderwijs is nieuw. Vlaanderen hinkt hier wat achterop, dat geeft u zelf ook al aan in het eerder vermelde artikel, waarin u ook de noodzaak aankaart om te voorzien in begeleiding voor de leerkrachten. Welke concrete acties voorziet u om de onderwijsprofessionals klaar te stomen voor het gebruik van deze nieuwe toepassingen en voor het geven van een duurzame invulling in hun lespakket en evaluatiemethoden? Is er een rol weggelegd voor de ICT-coördinatoren om de intrede van deze toepassingen te faciliteren op school?
Er zou voor de scholen de mogelijkheid zijn tot aankoop van hardware, bijvoorbeeld de VR-brillen, maar er wordt ook melding gemaakt van het opzetten van een uitleendienst. Hoe zal dit in concreto gerealiseerd worden? Ik lees inderdaad ook dat de regionale technologische centra (RTC’s) hierin betrokken zullen worden. Zij ondersteunen het arbeidsmarktgericht onderwijs, zorgen voor een betere doorstroming van leerlingen naar het bedrijfsleven en creëren synergieën tussen onderwijsinstellingen en bedrijven. Welke rol kunnen de RTC’s in dit kader opnemen? Gaat het verder dan enkel het uitlenen van het materiaal?
Minister Weyts heeft het woord.
Ja, we hebben het er inderdaad al een paar keren over gehad. Maar ik wil u misschien eerst even meegeven wat ik nog niet gezegd heb. We hebben dat initiatief ook genomen op basis van een Vlaanderenbrede studie van Thomas More, met de vraag naar de interesse bij de scholen en bij de leerkrachten zelf omtrent die ‘extended reality’. Een 400-tal leerkrachten heeft daaraan deelgenomen. 67 procent zegt dat dat echt een meerwaarde kan zijn voor de lessen, 74 procent wil daar zelf graag mee aan de slag. En bij de leerlingen – men heeft 2700 leerlingen bevraagd – gelooft 73 procent dat dat nuttig kan zijn in de les; 75 procent wil graag met die virtual reality aan de slag gaan. Daar is dus wel wat, op basis van de huidige populatie. Vandaar dat we dachten: daar moeten we echt mee aan de slag.
Wij hebben inderdaad 6,5 miljoen euro voorzien om er direct voor te zorgen dat we dat kwaliteitsvol zouden kunnen uitrollen. Twee acties zijn al goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Dat is de uitleendienst voor ‘extended reality’. Die wordt inderdaad getrokken door de RTC’s. Ik kom er direct op terug. Daarnaast hebben we het lerend netwerk ‘extended reality’, getrokken door de hogeschool Thomas More. De andere acties, zoals onderzoek en nascholing en ook een oproep voor andere projecten rond ‘extended reality’, moeten nog goedgekeurd worden. Daarmee moet ik nog naar de Vlaamse Regering.
Een uitleendienst die, naast de hardware, ook perspectieven biedt op inhoudelijke ondersteuning en nascholing, en scholen ook ontlast van eigen aankopen en onderhoud, biedt volgens mij wat opportuniteiten. Daarom hebben we inderdaad geen middelen aan de scholen gegeven, maar voorzien we in een uitleendienst waarvan we de verantwoordelijkheid aan de RTC’s geven. Dat heeft ook wel de bedoeling om, opnieuw, die ‘matchmaking’ iets aantrekkelijker te maken. We willen dat de scholen effectief in contact moeten treden met die RTC’s als ze gebruik willen maken van die apparatuur. Hierdoor kan de dialoog misschien op gang komen, als die er nog niet is. Ik denk dat zij daar het meest aangewezen platform voor zijn.
Zij krijgen daar ook een financiële ondersteuning voor. Dat omvat zowel de middelen voor het aankopen van het materiaal als personeelsmiddelen, zodat ze dat uitleensysteem in goede banen kunnen leiden. Ze krijgen daar dus ook middelen voor. We hebben maximaal 3,98 miljoen euro toegekend aan de vijf RTC’s voor de periode van 1 april van dit jaar tot en met 31 december 2024. Het loopt dus wel. We hebben bijkomend ongeveer 0,5 miljoen toegekend aan hogeschool Thomas More voor het uitbreiden van het lerend netwerk en expertondersteuning voor het actieplan, voor dezelfde periode. Zij zullen ook de bestaande software inventariseren en, indien nodig, nagaan of die wel afgestemd is op het doelpubliek. Daar zullen ze heel specifiek rekening mee houden. Zij zullen ook voorzien in de ondersteuning en opleiding van vakleerkrachten, technische adviseurs, coördinatoren en medewerkers van de RTC’s. Dit gebeurt – dat was alleszins de doelstelling – via hapklare lesfiches en uitgebreide nascholing. Afsluitend zal het netwerk ook scholen de kans geven om aan te geven welke noden zij ervaren, zodat er een terugkoppeling is vanuit het veld, en we uiteindelijk, indien nodig, zaken kunnen aanpassen, uitbreiden of wat dan ook. Daarnaast zorgen we er ook nog eens voor dat het kenniscentrum Digisprong ook wordt ingeschakeld als coördinator en ondersteuner. We hebben dus wel verschillende lagen voorzien in heel de aanpak.
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Bedankt, minister. U vermeldt toch nog een aantal elementen die we nog niet hadden gehoord over dit onderwerp. Ik denk dat het heel goed is om te horen dat uit de peiling van Thomas More nu al blijkt dat er inderdaad bereidwilligheid en enthousiasme is in het veld. Dat kan natuurlijk alleen maar helpen bij het slagen van het project. Ook de link en de dialoog met de RTC’s en het nog eens extra benadrukken van de dialoog tussen de onderwijsinstellingen en de RTC’s, kan volgens mij alleen maar een win-winsituatie zijn. Dit is natuurlijk een traject dat gaat beginnen, maar ik neem aan dat in het traject na een bepaalde tijd ook een evaluatie wordt voorzien, zodat we zien of die VR-brillen waar wij allemaal zo opgetogen over zijn, effectief ook dat kunnen creëren waarvan wij hopen dat ze het zullen realiseren.
Ik heb nog twee kleine detailvragen. In uw communicatie hebt u het heel duidelijk over de arbeidsmarktgerichte opleidingen. Welke scholen komen nu juist in aanmerking? In de tweede en de derde graad bijvoorbeeld zijn er scholen die niet ingedeeld zijn in aso, tso, bso, kso, maar kunnen het bijvoorbeeld ook domeinscholen of campusscholen zijn. Hoe gaan wij daarmee om? Is het effectief de richting, of wie bepaalt dan welke richting of school in aanmerking kan komen? Het is een detail, maar misschien toch wel van enig belang. Kunnen op scholen die in aanmerking komen, leerlingen uit domeinoverschrijdende studierichtingen daar ook van genieten? In uw communicatie over de arbeidsmarktgerichte opleidingen gaat het over de tweede en de derde graad. Kunt u bevestigen dat het niet voor de eerste graad is, of lees ik het verkeerd?
Ik zal ook heel kort even tussenkomen. Ik vind het in ieder geval een heel logische volgende stap, minister, dat u na de Digisprong, die digitale inhaalbeweging, nu ook op de kar springt van de virtual reality en daar ook diezelfde inhaalbeweging maakt. Ik denk, ik hoop ook, dat dat een aanwinst gaat zijn binnen het technisch en beroepsonderwijs, niet alleen omdat de leerlingen dan echt met de meest geavanceerde machines kunnen werken zonder dat de school daar telkens opnieuw in moet investeren – want de middelen zijn daar uiteraard ook beperkt. Maar we weten ook dat binnen tso en bso de ongekwalificeerde uitstroom vrij groot is. Daar zit de grootste groep afhakers, die schoolmoe zijn. Ik hoop dat dat ook de motivatie kan versterken en de attractiviteit van die richtingen kan verhogen.
Tegelijkertijd vind ik het ook heel mooi dat het natuurlijk een boost geeft aan onze bedrijven, aan die techsector. Ik las in de krant: 150 bedrijven, waarvan 62 procent in Vlaanderen. Ik bezocht heel recent C-Mine, waar ik Mobietrain heb zien zitten. Dat mobiel leren, dat boomt echt enorm. Dat is mooi om te zien, dat is een heel enthousiast team. Dat is wel tof.
Ik heb dus geen bijkomende vragen, maar ik ben ook wel blij met die evaluatie die er ongetwijfeld gaat komen, om te kijken of het z’n nut heeft.
Minister Weyts heeft het woord.
Wat betreft die evaluatie kan ik niet vanbuiten zeggen wat de timing is die we daar voorzien hebben. Het onderzoek zelf is al een evaluatieonderzoek. We gaan alleszins een evaluatie voorzien, maar via het kenniscentrum Digisprong houden we sowieso al de vinger aan de pols. We kunnen dus altijd bijsturen als dat nodig is, als dat gemeld wordt.
Welke scholen komen in aanmerking? Alle tso- en bso-scholen. Ik zou daar niet al te strikt in zijn. Ik denk dat vooral de opleiding belangrijk is. Maar ik zou wel focussen op de tweede en derde graad. Dat is natuurlijk het moment waarop men aan de slag gaat met hoogwaardige materialen en technieken. Op die manier creëer je ook een beetje een verwachtingspatroon om naartoe te leven. Ga je vanuit de eerste graad naar de tweede graad, dan kan je aan de slag met zulke toestellen. Dat creëert ook een beetje ‘trek in de schouw’, denk ik.
Mevrouw Yalçin heeft het woord.
Dan ga ik het daarbij laten. Ik kijk al uit naar de start van het project.
De vraag om uitleg is afgehandeld.