Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over ondersteuning van pasbevallen vrouwen met psychische problemen
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Op 15 oktober 2015 werd mijn voorstel van resolutie betreffende de vroegtijdige detectie en behandeling van postnatale depressie kamerbreed goedgekeurd. De resolutie benadrukte de nood aan het doorbreken van het taboe rond ante- en postnatale depressie en het gebruik van een goed screeningsinstrument. Daarnaast werd gevraagd de expertise en kennis uit de moeder-kindeenheden, met name in het psychiatrisch ziekenhuis Zoersel en het psychiatrisch ziekenhuis Sint-Denijs-Westrem te verspreiden naar andere residentiële en ambulante werkingen binnen de geestelijke gezondheidszorg.
We vernemen nu dat beide moeder-kindeenheden kampen met ernstig capaciteitsgebrek en dus met wachtlijsten. In Sint-Denijs-Westrem zou de wachttijd voor een residentiële opname 21 dagen bedragen en voor thuiszorg gemiddeld 65 dagen, met uitschieters tot 85 dagen. In Zoersel zijn er wachttijden die soms oplopen tot 8 weken. Men stelt ook vast dat de vraag om hulp elk jaar toeneemt.
Uit getuigenissen in de krant konden we vernemen dat niet elke zorgverstrekker voldoende snel een postnatale depressie herkent. De psychiatrische afdelingen van ziekenhuizen vangen patiënten met een zeer diverse problematiek op, waardoor de behandeling van een postnatale depressie niet altijd optimaal is.
Het Vlaams Expertise Netwerk Perinatale Mentale Gezondheid beloofde eind vorig jaar meer in te zetten op de vorming van gezondheidsmedewerkers. Dat is een zeer goede zaak, maar het capaciteitsprobleem van beide moeder-kindeenheden blijft een probleem.
Wat is de stand van zaken van de vorming van gezondheidsmedewerkers met betrekking tot postnatale depressie?
Bent u op de hoogte van de wachttijden voor zowel residentiële opvang van beide moeder-kindeenheden als in de thuiszorg? Hoe wilt u hieraan remediëren?
Bij de totstandkoming van de resolutie is bewust gepleit voor kennis- en expertisedeling van de twee moeder-kindeenheden met andere residentiële en ambulante settings. Wat is daarvan de stand van zaken? Werd al gekeken naar de kwaliteit van de werking van andere residentiële en ambulante settings?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voor de meeste vrouwen is het een periode van grote vreugde, maar sommige kersverse moeders belanden na de bevalling in een depressie. Vaak, maar lang niet altijd, gaat het om vrouwen met een complexe relationele achtergrond, een verslaving of een psychische stoornis. Voor deze vrouwen is gespecialiseerde hulpverlening absoluut aangewezen, niet alleen voor henzelf, maar ook voor de opbouw van de relatie met hun baby.
Een residentiële behandeling van de moeder kan er echter toe leiden dat de noodzakelijke band tussen de moeder en het kind in de eerste weken en maanden moeilijker of niet kan worden opgebouwd. In de moeder-babyeenheden van het psychiatrisch centrum Bethanië in Zoersel en het psychiatrisch ziekenhuis Sint-Camillus in Sint-Denijs-Westrem mogen de kinderen echter tijdens de behandeling bij de moeder blijven. Dat zijn de gespecialiseerde moeder-babyeenheden. De aandacht gaat daar niet alleen naar de psychisch kwetsbare vrouwen, maar ook naar de relatie tussen de moeder en het pasgeboren kind.
Over de bezetting van deze eenheden stelde ik al verschillende schriftelijke vragen. Daaruit blijkt dat het aantal aanmeldingen en het aantal behandelingen de voorbije jaren duidelijk zijn gestegen. Ook is er steeds meer sprake van zwaardere pathologieën en langere behandelingstermijnen.
Naast residentiële behandelingen wordt ook sterk ingezet op ambulante hulpverlening, poliklinisch consult en advies, screening en detectie, en de ontwikkeling van perinatale zorgpaden. Desalniettemin trokken de moeder-babyeenheden recent aan de bel in de pers over tekort aan capaciteit. Dat moeders met pasgeboren baby’s moeten wachten op gespecialiseerde hulp kan op lange termijn gevolgen hebben voor de kinderen. 20 procent van de vrouwen zou kampen met psychische problemen tijdens de zwangerschap en het eerste levensjaar van het kind. Volgens het Vlaams Expertise Netwerk Perinatale Mentale Gezondheid wordt 75 procent van hen niet als dusdanig gediagnosticeerd, waardoor ze geen adequate hulp krijgen.
In de visienota ‘Vroeg en nabij’ wordt er terecht op gewezen dat de eerste duizend dagen heel belangrijk zijn voor de ontwikkeling van het kind en dat het daarbij essentieel is om ook in te zetten op de ondersteuning van de ouders.
Het is een periode waarin er veel hulpverleners rond het gezin staan, maar waarbij er nog te gefragmenteerd gewerkt wordt. ‘Vroeg en nabij’ stelt dan ook een meer geïntegreerde aanpak voor, waarbij er in de eerste duizend dagen optimaal wordt ingezet op de detectie van kwetsbaarheden en op een effectieve ondersteuning van de ouders en het gezin. In dat kader is het van belang dat de hulpverleners die zich in de eerste duizend dagen rond het gezin bevinden, ook voldoende expertise hebben omtrent perinatale mentale gezondheid.
In antwoord op mijn recente schriftelijke vraag antwoordde u dat de moeder-babyeenheden ook vaak de vraag krijgen naar advies en consulten, waarbij hun expertise wordt gedeeld met eerste- en tweedelijnspartners. Naargelang de mogelijkheden wordt hierop ingegaan.
Minister, een aantal jaar geleden hebben we hier in deze commissie en in het parlement inderdaad op initiatief van collega Saeys een uitvoerige resolutie goedgekeurd met betrekking tot de thematiek. Ik heb hierover de volgende vragen.
Zult u inzetten op uitbreiding van capaciteit van de moeder-babyeenheden?
Hoe kan ervoor gezorgd worden dat hulpverleners in de eerste en tweede lijn meer oog hebben voor de psychologische problemen die gerelateerd zijn aan het krijgen van een kind?
Hoe kan er ingezet worden op expertisedeling binnen zorg en welzijn met betrekking tot de perinatale mentale gezondheid, bijvoorbeeld vanuit de moeder-kindeenheden naar welzijnswerkers toe?
Hoe kunnen de moeder-babyeenheden nog meer een advies- en consultfunctie opnemen naar de eerste- en tweedelijnspartners toe?
Hoe wordt er in het kader van ‘Vroeg en nabij’ ingezet op de detectie en ondersteuning van moeders die mentale problemen ervaren in de periode na de bevalling?
Minister Beke heeft het woord.
Bij de ontwikkeling van de regionale zorgpaden werd duidelijk dat er nood is aan bijkomende opleiding voor zorg- en hulpverleners om kwaliteitsvolle dienstverlening ter ondersteuning van perinatale mentale gezondheid te kunnen verlenen. In de bestaande basisopleidingen en navormingen is er nood aan meer aandacht voor detectie en verminderde veerkracht, ontwikkeling van expertise rond psychosociaal welzijn in de perinatale periode en bijkomende training op het gebied van het aanbieden van een passende ondersteuning rond Parent Infant Mental Health.
Om op korte termijn tegemoet te komen aan de bestaande hiaten in het zorgaanbod maakte ik eind 2021 middelen vrij voor perinatale mentale gezondheid. Met deze middelen zal onder andere ingezet worden op vorming van gezondheidswerkers. De inzet van de middelen zal gaan naar basisopleidingen. In een pilootfase zal het basiscurriculum van één basisopleiding worden verrijkt met handvatten in het werken met de specifieke uitdagingen in de perinatale periode. Ten tweede ook naar voortgezette opleidingen: er wordt tevens een pilootfase opgestart ter ontsluiting van online lesmateriaal ten aanzien van begeleiders in de kinderopvang. Zij staan op de eerste rij om te observeren hoe een kind het doet, aanvullend op het verhaal van de ouders. We zullen die acties nemen vanaf het najaar 2022.
In het antwoord op schriftelijke vraag nr. 251 heb ik de gedetailleerde wachttijden meegegeven van de twee moeder-babyeenheden voor de periode tot en met 2021. Ik zal die nu dus niet voorlezen.
De timing van deze vragen was te beperkt om de kwaliteit van de werking van andere residentiële en ambulante settings te bevragen.
In verband met de vraag rond het inzetten op de uitbreiding van de capaciteit voorziet de Vlaamse overheid vanaf 2022 een structureel uitbreidingsbeleid voor bijkomend zorgaanbod rond perinatale mentale gezondheid. Om dit uitbreidingsbeleid vorm te geven, werd concrete input gevraagd vanuit het werkveld. In samenwerking met het Vlaams Expertisenetwerk Perinatale Mentale Gezondheid en de betrokken partners uit de perinatale gezondheidszorg en verslavingszorg werd in 2021 gewerkt aan een Vlaamse visie met prioriteiten ter ondersteuning van perinatale mentale gezondheid. Hierbij werd ook rekening gehouden met de evoluties binnen het beleidstraject ‘Naar een geïntegreerd beleid voor de eerste 1000 dagen van een kind’. Aan de hand van deze visie wil Vlaanderen toewerken naar een geïntegreerd antwoord op perinatale mentale zorgnoden.
In het kader van de resolutie van 2015 met betrekking tot de vroegtijdige detectie en behandeling van postnatale depressie, werd in 2018 een leidraad ontwikkeld voor de screening en detectie van perinatale mentale problemen. De voorbije jaren investeerde de Vlaamse overheid in de uitrol van deze leidraad in Vlaanderen en de ontwikkeling van regionale zorgpaden inzake perinatale mentale gezondheidszorg.
Die zorgpaden focussen zich vooral op de ontwikkeling van een getrapt zorgsysteem, waarbij de gespecialiseerde partners naadloos aansluiten bij de nulde en de eerste lijn. Het uitgangspunt daarbij is de organisatie van zorg op de vijf zorgniveaus, zoals beschreven in het decreet betreffende de geestelijke gezondheid. De regionale zorgpaden bieden een goede basis om in te zetten op expertisedeling en inhoudelijke afstemming over het zorgaanbod.
In de aanbevelingen van het Vlaams Expertisenetwerk Perinatale Mentale Gezondheid is opgenomen dat er verder moet worden ingezet op lokale en regionale intersectorale samenwerking die expertisedeling kan bevorderen en de drempel voor basiszorgverleners verlagen om advies of ondersteuning van partners uit de geestelijke gezondheidszorg te vragen.
Passend in het kader van ‘Vroeg en nabij’ zet het agentschap Opgroeien actief in op het emotionele welzijn van gezinnen. Er wordt daartoe onder meer samengewerkt met het Vlaams Expertisenetwerk Perinatale Mentale Gezondheid en Born in Belgium, bijvoorbeeld voor het in kaart brengen van kwetsbaarheden.
De laagdrempelige dienstverlening van het agentschap Opgroeien draagt bij tot het normaliseren en geïntegreerd ondersteunen van ‘parent-infant mental health’ in de nabijheid van het gezin. Vanaf de zwangerschap zet het agentschap in op de preventieve ondersteuning van veerkracht in zijn basiszorg. Teamleden zijn daarnaast vanaf de eerste postnatale contacten sensitief voor de signalen van een post-partumdepressie en sluiten hun dienstverlening daarop aan.
Wetenschappelijk gevalideerde vragen uit het Whooley-instrument worden op drie momenten aan elke moeder gesteld om een vermoeden van post-partumdepressie uit te sluiten. De bevraging wordt afgenomen door de dienstverlenende functie die de moeder ziet op het eerstvolgende contact zodra het kind de leeftijd van zes weken, drie maanden en zes maanden bereikte in een gesprek over haar mentale gezondheid en welzijn. Bij bezorgdheden wordt de moeder verwezen naar de behandelende arts.
In het vormgeven van de aanbevelingen door het Vlaams Expertisenetwerk Perinatale Mentale Gezondheid werd uitgegaan van volgende leidende principes: de ondersteuning van perinatale mentale gezondheid in een gedeelde verantwoordelijkheid van geestelijke en somatische zorg, het continuüm van zorg, dicht bij huis, ondersteunend voor alle personen van de primaire triade en hun onderlinge relaties, in respect voor autonomie en gedeelde besluitvorming en volgens het principe van proportioneel universalisme.
Het bijhorende rapport met aanbevelingen vormt zodoende een belangrijke hefboom tot de daadwerkelijke realisatie van geïntegreerde zorgtrajecten ter ondersteuning van aanstaande gezinnen tijdens de eerste duizend dagen van een kind en is meegenomen in de inspiratienota ‘Vroeg en nabij’.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Dank u wel voor uw uitgebreide antwoord, minister. In 2015 is het unaniem goedgekeurd. Ik denk dat wij allen hetzelfde idee hadden dat het taboe op pre- en postnatale depressie gewoon nog zeer groot is en dat die vaak niet onderkend wordt. Die wordt vaak gemist omdat men het wijt aan ‘babyblues’. Het vormen van gezondheidswerkers was daar een heel belangrijk punt van.
Er was op dat moment ook geen screeningsinstrument. Waarop kon men zich baseren? Er is dan een screeningsinstrument gebruikt. Er is inderdaad een richtlijn ontwikkeld. Toenmalig minister Vandeurzen heeft eerst proefprojecten opgezet. Die zijn dan uitgerold over heel Vlaanderen. Er is dus wel heel wat gebeurd in de afgelopen jaren. Maar als we nu kijken naar de cijfers van die wachttijden, baren die mij toch enorm veel zorgen. Als men op een punt komt dat men toch moet worden opgenomen, staat men immers al vrij ver en dan kan men het zich niet permitteren om nog 21 dagen of langer te moeten wachten. Het is zowel in het belang van de moeder als in dat van het kind en de partner uitermate belangrijk dat het opsporen van een depressie zo vroeg mogelijk gebeurt. Als men dat vaststelt en er echt van overtuigd is dat een residentiële opname noodzakelijk is, moet die zo snel mogelijk kunnen worden opgenomen, zodat die behandeling zo vroeg mogelijk kan worden gestart.
U zegt dat u structureel een uitbreidingsbeleid mogelijk gaat maken en dat met de sector besproken is waar de accenten moeten worden gelegd. Hoeveel bedraagt dat uitbreidingsbeleid exact? Waar zal dat expliciet naartoe gaan? Gaat dat ook naar de ambulante en residentiële opvang?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik dank u voor uw antwoord, minister. Het is een heel belangrijke problematiek. In 2015 is er daarover een resolutie goedgekeurd, maar een van de twee baby-moedereenheden bevindt zich in mijn eigen gemeente. Dat maakt dat ik al meermaals van gedachten heb kunnen wisselen met de directie. Ik ben daar ook al op bezoek kunnen gaan. Ik weet en ik zie welk belangrijk werk daar wordt verricht. Ik hoor ook dat de problemen vaak erger worden en dat de opnametijd daardoor ook dreigt toe te nemen. Daardoor worden de mogelijke opnames van andere moeders beperkt. Doorheen de jaren is er meer en meer ingezet op ambulante begeleiding en op expertisedeling met andere gezondheidswerkers. Die weg moet zeker verder worden bewandeld want zo kunnen meer moeders opgevolgd worden, kunnen signalen sneller herkend worden en kan hopelijk ook een residentiële opname worden vermeden. Als die residentiële opname toch nodig zou blijken, dan moet er voldoende plaats zijn. Mijn bijkomende vraag, minister, is of u al meer zicht hebt op dat uitbreidingsbeleid enerzijds voor de residentiële capaciteit, maar anderzijds ook voor de ambulante begeleiding om de druk op de residentiële capaciteit doenbaar te houden.
Mevrouw Sleurs heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreide antwoord. Dit is een belangrijke problematiek, maar de residentiële zorg levert fantastisch goed werk. Het is belangrijk dat we daarin goed blijven investeren. Misschien hebt u het gemeld in uw antwoord, maar als ik het juist heb, zijn er drie projectcoördinatoren voor die mentale gezondheid aan het werk in Vlaanderen om de kwalitatieve regionale zorgpaden te kunnen aanbieden. Bent u op de hoogte van de verdere opvolging van die drie projectcoördinatoren? U hebt het gehad over de projectwerking, maar ik vraag me af of u daarover nog specifieke informatie hebt.
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, het is terecht dat de wachttijden voor de behandeling van postpartumdepressie worden aangekaart. Een collega heeft op een gegeven moment het probleem van de verslavingszorg aangekaart. Ook voor mensen die zwanger zijn, die een risicogroep zijn voor postpartumdepressie en die verslaafd zijn, is er een wachttijd voor hun zorg, ook tijdens de zwangerschap. Ik sluit me heel graag aan bij de vraag die collega Saeys heeft gesteld, maar daarnaast wil ik nog een vraag stellen. Een opmerking die vaak wordt gegeven over verslavingszorg, maar ook postpartumzorg voor mensen die kwetsbaar, laaggeschoold enzovoort zijn, is dat die zorg vaak niet aangepast is voor hen. Die mensen komen daar terecht. Dat is praattherapie die vaak is afgestemd op middenklasse en vaak zelfs hooggeschoolde mensen. Die mensen voelen zich daar zo hard niet thuis dat ze ook weggaan. Dan kun je zoveel detecteren als je wilt, maar als de beschikbare hulp niet aangepast is voor die mensen, dan heeft dat weinig zin. Op welke manier zult u dat verhelpen? Hoe zult u ervoor zorgen dat die mensen worden opgevangen en hulp krijgen die hen ten goede komt?
Minister Beke heeft het woord.
Collega Saeys, er zijn inderdaad al mooie stappen vooruit gezet. Er staan in het rapport van het Vlaams expertisecentrum ook al heel wat aanbevelingen. Die zijn breed, van de nulde lijn tot de derde lijn, tot de hooggespecialiseerde lijn. Een belangrijk element daarin, dat we ook terugvinden in onze visie ‘Vroeg en nabij’, is dat we niet alleen naar de hooggespecialiseerde zorg moeten kijken, want dat is op het einde van de schakel. Het begint bij het eerste luik, namelijk hoe we er zo snel en zo vroeg mogelijk bij kunnen zijn en voluit kunnen inzetten op de zorg die nodig is, dicht bij de ouders zelf, en aan vroegdetectie doen van signalen van psychische problemen. En dat gebeurt het best door de eerste lijn, collega Saeys. Zij staan daarvoor het dichtst bij de mensen.
De signalen vanuit gespecialiseerde zorg in de moeder-babyeenheden tonen ook aan dat we vooral vroeger moeten inzetten, bij de vorming van de eerstelijnswerkers, en de zorg ook dichter bij de ouders moeten organiseren. Die gespecialiseerde zorg is ook een deel van het Vlaams Expertisenetwerk Perinatale Mentale Gezondheid. Samen met alle partners hebben zij ook heel wat aanbevelingen geformuleerd, die over het hele spectrum van de problematiek gaan. We moeten nog keuzes maken in die aanbevelingen. Welke kunnen wij aanpakken? In welke volgorde gebeurt dat? En welke budgetten zijn daarvoor nodig?
Collega De Martelaer, ik heb het even nagevraagd: de drie coördinatoren participeren actief mee in het Vlaams Expertisenetwerk Perinatale Mentale Gezondheid. Zij zijn verbonden aan de gespecialiseerde zorgsettings en hebben nog steeds de opdracht om het screeningsinstrument en de zorgpaden verder uit te rollen in de verschillende regio’s in Vlaanderen.
Collega Groothedde, ik zal uw bedenking zeker niet tegenspreken. Ze is vooral een pleidooi voor het beleid dat wij op dit ogenblik voeren, namelijk zeer laagdrempelig, met de Huizen van het Kind, met een bereik korter bij de mensen, met Kind en Gezin, om daar ook maximaal op in te zetten. Dat is wat wij ook verder doen.
U verwees ook naar de verslavingsproblematieken. Die zijn expliciet meegenomen in de aanbevelingen van het expertisenetwerk. Daarvoor zijn de experten op dat vlak ook heel nauw betrokken.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik hoop dat er snel duidelijkheid komt over dat structurele uitbreidingsbeleid, liever vandaag dan morgen. Want ik denk dat dit een problematiek is die absoluut de nodige middelen verdient.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Soms vergeten we het wel eens, maar tot nog niet zoveel jaren geleden hadden die gespecialiseerde eenheden gewoon geen reguliere financiering. Het is Vlaanderen dat ervoor heeft gezorgd dat ze die reguliere financiering nu wel hebben. Maar Vlaanderen heeft ook nog heel wat andere stappen voorwaarts gezet, die het taboe moeten doorbreken en die vooral ook moeten zorgen voor een veel snellere detectie en expertisedeling, zodat mensen ook kunnen worden opgevolgd door bijvoorbeeld de huisartsen en andere mensen die binnen de eerste lijn actief zijn in de gezondheidszorg. Dat is ook van belang.
Maar natuurlijk is het sluitstuk ook gespecialiseerde zorg, wanneer die nodig is. Ik denk, minister, dat het gewoon nodig is dat u de vinger aan de pols houdt, ook in contact met die gespecialiseerde diensten, om te zien hoe we heel die keten op de best mogelijke manier kunnen vormgeven.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.