Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, we hebben al het debat gehad over de conceptnota bouwshift die de Vlaamse Regering op 22 februari 2022 heeft goedgekeurd. Daarin staat een kort cryptisch zinnetje dat mijn aandacht trok en me bijzonder nieuwsgierig maakt. Dat zinnetje luidt als volgt: “In het kader van sociaal wonen vragen we gemeenten de vrijgave van gronden van sociale huisvestingsmaatschappijen te bekijken in functie van de realisatie van het bindend sociaal objectief.”
Ik heb daar een aantal vragen bij en ook de lokale besturen bekijken dit met volle aandacht.
Minister, wat wordt eigenlijk bedoeld met deze zin en hoe moeten we die interpreteren? Wil dat zeggen dat woonreservegebieden nog verder kunnen worden aangesneden door sociale huisvestingsmaatschappijen (SHM’s) wanneer gemeenten het bindend sociaal objectief (BSO) niet hebben bereikt?
Hoe zal deze procedure dan concreet gebeuren? Wie moet het initiatief nemen en hoe verloopt de behandeling van het dossier?
Wil dat ook zeggen dat eens het BSO is bereikt, de verdere aansnijding niet meer kan gebeuren?
Welke initiatieven zult u verder nemen om dit concreet uit te werken?
Hoe zullen de steden en gemeenten daarover geïnformeerd worden?
Minister Diependaele heeft het woord.
De conceptnota bouwshift stelt dat in de conceptnota woonuitbreidingsgebieden de uitzonderingsbepaling voor SHM’s wordt geschrapt, overeenkomstig het advies van de Raad van State. Was dat advies anders geweest, dan zou dit niet gebeurd zijn. Dat betekent dat de sociale woonorganisatie die gronden in woonreservegebied heeft en die gronden wenst te bebouwen in de toekomst, net zoals andere eigenaars of ontwikkelaars, aan de gemeente een vraag tot vrijgave zal moeten richten. Een rechtstreekse aansnijding in het vergunningenbeleid is dan dus niet meer mogelijk. Er zal eerst door de gemeenteraad een vrijgavebesluit moeten worden genomen. De procedure van vrijgave wordt in het decreet woonreservegebieden geregeld en zal voor alle actoren dezelfde zijn, dus ook voor de SHM’s.
Met de passage waar u naar verwijst, wordt gesteld dat de realisatiegraad van het BSO en de betrokken gemeente moet worden meegenomen in de afweging van de vraag tot vrijgave van een woonreservegebied. Het blijft natuurlijk een afweging van de lokale besturen maar ze kunnen natuurlijk het bereiken van dat BSO meenemen in hun argumentatie en hun afweging om al dan niet dat gebied aan te snijden.
Het is voor mij van belang dat de schrapping van deze uitzonderingsbepaling niet leidt tot beperkingen om een sociaal woonaanbod te realiseren. Wanneer het BSO in de gemeente niet is bereikt en het aansnijden van een woonuitbreidingsgebied (WUG) noodzakelijk is om dit te doen, acht ik het logisch dat de gemeente bereidwillig zal omgaan met de vraag van de SHM, tenzij een alternatief mogelijk is. Wanneer het BSO wordt bereikt, is het aan de gemeente om te oordelen of het opportuun is om WUG’s aan te snijden voor bijkomende sociale huisvesting. Het gemeentelijk sociaal woonbeleid zal daarbij als afwegingskader fungeren, wat ook maar logisch is.
De communicatie naar steden en gemeenten zal na de goedkeuring van het decreet woonreservegebieden in eerste instantie gebeuren vanuit het Departement Omgeving via de gebruikelijke kanalen. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VMSW) zal natuurlijk ook de SHM’s inlichten. Er zal nog worden bekeken hoe de begeleiders lokaal woonbeleid van het agentschap Wonen-Vlaanderen hierin nog een bijkomende rol kunnen spelen.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de verduidelijking. Ik begrijp dat de gemeenten voor specifieke dossiers een vrijgavebeslissing zullen moeten nemen en die zullen moeten motiveren. Alles zal afhangen van hoe men omgaat met het al dan niet behalen van dat BSO.
Ik denk dat het ook juridisch heel belangrijk zal zijn om heel duidelijk te stellen wat die afweging kan zijn. Zo niet, zetten we de deur open voor allerlei juridische discussies en beroepen die we misschien niet willen en die ook vertragend zullen werken. Ik denk dat het heel belangrijk is om dat zuiver te stellen en duidelijk aan te geven hoe men dat moet motiveren. Anders krijgen we op dat vlak problemen, wat alleen vertragend zal werken.
Op zich is het positief dat er een mogelijkheid wordt gegeven aan de lokale besturen en ik ben het helemaal met u eens dat dat het goede niveau is. Ik heb daarnet, bij de vorige vragen, ook gezegd dat voor mij het lokale niveau het beste niveau is om die afweging te maken. Hebben we daar nood aan, hebben we daar geen nood aan? Zijn er alternatieven? Maar ik maak me wel zorgen over de manier waarop die dossiers moeten worden gemotiveerd op basis van wat onder andere hier, in deze zin, is opgenomen maar uiteraard ook concreet zal worden vertaald in het decreet. We zullen dit goed moeten opvolgen vanuit Wonen.
Als minister van Wonen is het heel belangrijk om goed op te volgen wat de gevolgen zijn voor het totale woonbeleid. En daar zult u volgens mij een zeer goede en sterke tandem moeten vormen met de bevoegde minister voor Omgeving. Mijn oproep hier is ervoor te zorgen dat duidelijk is hoe men die afweging moet maken zodat er geen juridische discussies komen, en ervoor te zorgen dat u mee op de tandem zit met uw goede collega, Zuhal Demir.
Mevrouw Smeyers heeft het woord.
Mevrouw Schauvliege, ik dank u voor uw interessante vraag tot verduidelijking. Die verduidelijking heeft de minister ook gegeven. Ik denk dat het een heel goede beslissing is om te werken met dat systeem van een vrijgavebesluit door de gemeenteraad.
Minister, ik denk dat u het woonbeleid intussen voldoende kent om te weten dat er een steeds kleiner maatschappelijk draagvlak is, niet per se wat bijkomende sociale woningen betreft, maar wel wat het aansnijden van groengebieden, in casu woonuitbreidingsgebieden, betreft. Het voelt eigenlijk zelfs een beetje onrechtvaardig aan dat huisvestingsmaatschappijen wel grote woonprojecten zouden realiseren en andere niet. Ik vind dat een zeer goede beslissing en ik denk dat we richting inbreiding moeten gaan en dat de huisvestingsmaatschappijen zich zullen moeten heroriënteren en zich zullen moeten richten op bestaand verloederd patrimonium dat kan worden opgekocht en gerenoveerd tot sociale woningen. De rest zal zichzelf wel uitwijzen.
Misschien ben ik te voorbarig en dan moet u mij dat zeggen, maar is er al nagedacht over een compensatie voor SHM’s die nu in een tussenfase zitten en gronden hebben waarvoor dan zo’n negatief besluit van niet-vrijgave dreigt? Ik vind dat goed, maar in hun ogen zal dat wel een dreiging zijn.
Minister Diependaele heeft het woord.
Dank u wel.
Mevrouw Schauvliege, uw vraag laat ook uitschijnen dat u weet dat we deze aanpassing hebben moeten doen door het advies van de Raad van State. De intentie was wel degelijk anders. We wilden ervoor zorgen dat sociale huisvestingsmaatschappijen die vrijgave niet hoefden te doen of dat ze dat op een andere manier konden doen. Dat was onze intentie, maar als de Raad van State zoiets zegt, dan heb je daar niet veel keuze in. Dat is natuurlijk zo omdat wij als overheid sociale woningbouw voldoende relevant vinden om in de weegschaal met andere beleidsdoelstellingen te leggen, die toelaten om dat net iets sneller of gemakkelijker te doen. Wat u zegt, is heel juist. Het zal goed gemotiveerd moeten zijn. We hebben aangegeven dat we die intentie hadden en dat is toch al een aanwijzing dat de argumentatie niet zo heel moeilijk kan zijn. Als een gemeente gemakkelijk kan aantonen dat er nood is aan bijkomende sociale woningen op basis van een woonbehoefteplan of wat dan ook, en als het bindend sociaal objectief niet zal worden bereikt, dan heb je toch een belangrijk – heel cijfermatig – argument om die vrijgave te vragen.
Mevrouw Smeyers, dat geldt natuurlijk voor alle eigenaars. We hebben in het groter kader voor de bouwshift afgesproken hoe die vergoeding eruitziet. Die loopt gelijk, ongeacht of dat nu een SHM of een andere eigenaar is.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, ik denk dat we op dezelfde golflengte zitten, maar alles staat of valt met dat bindend sociaal objectief. Als we op een bepaald moment met z’n allen de afweging maken dat sommige gemeenten dat echt niet halen, dan denk ik dat we ons toch eens moeten bezinnen hoe we hier verder mee moeten omgaan. Dit zal hier ook mee samenhangen. Dit hangt ook samen met de discussie die we rond de budgetten voor sociale huisvesting hebben gehad. Die moeten opraken en gerealiseerd worden en dat hangt allemaal aan elkaar vast. We moeten daar vrij en vrank en creatief durven over na te denken hoe we daarmee omgaan. Ik heb ook al lang lokale ervaring en ik merk dat op lokaal vlak het niet altijd evident is om dergelijke gronden vrij te geven. Sommige gemeenten zullen de moed hebben om daarvoor te gaan, andere zullen die minder hebben. Ik denk dat we dat goed moeten monitoren en moeten kijken hoe we nog bijkomende beleidsmatige tools kunnen aanreiken en wat we nog kunnen doen. Het is heel belangrijk om dat goed op te volgen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.