Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Minister, in het Zorginvesteringsplan dat u aankondigde op 30 juni 2021, staat te lezen dat er een onderzoek gevoerd zal worden naar de wachtenden in prioriteitengroep 3. Dat is een belangrijke groep. Samen met hen zou onderzocht worden of en met welke ondersteuningsmogelijkheden sneller verlichting geboden kan worden. De doelstelling van het onderzoek is het verwerven van een genuanceerd beeld en de effectieve zorgnood van deze grote groep wachtenden in prioriteitengroep 3.
In juli 2021 heb ik daarover ook al een schriftelijke vraag gesteld. Daaruit bleek dat de steekproef zou bestaan uit 2400 mensen, met voldoende variatie qua leeftijd, wachttijd, zorgzwaarte en regio. In november heb ik nog eens een schriftelijke vraag over dit onderwerp gesteld. Toen schreef u dat de steekproef niet uit 2400 mensen zou bestaan, maar wel uit 1800 personen. Ook schreef u dat de brieven de deur uit waren, op 29 november, en dat de antwoorden verwacht werden op 10 januari 2022. Boven op deze bevraging zouden individuele gesprekken gepland worden met de respondenten. Hierbij wordt gekeken of de persoon met een handicap en zijn netwerk voldoende geïnformeerd zijn over alle bestaande mogelijkheden en of er op korte termijn bijvoorbeeld begeleiding, premies of bijkomende ondersteuning bij de persoon thuis mogelijk zijn. Deze gesprekken zouden lopen vanaf november 2021 tot eind april 2022. In mei zouden dan de verschillende data verwerkt worden en in juni zou een evaluatie opgemaakt kunnen worden. Dit zou dan een volledig beeld moeten scheppen van de volledige prioriteitengroep 3. Aan de hand van al die resultaten zouden dan de beleidsvoorstellen worden opgemaakt.
Minister, ik heb daar de volgende vragen over.
De antwoorden moesten binnen zijn op 10 januari. Hoever staat de dienst met de verwerking? Kunt u al voorlopige conclusies trekken?
In uw antwoord op mijn schriftelijke vraag schreef u dat indien 50 procent van de respondenten zou deelnemen aan de bevraging u nog steeds een representatieve steekproef zou krijgen. Dat zou dan gaan over een 900-tal personen. Hoe hebt u die personen bereikt en hoeveel hebt u er bereikt met deze bevraging? Is dat voldoende?
Hebt u inzicht in de voornaamste redenen waarom personen uit de steekproef deze bevraging niet zouden hebben ingevuld? Dat is dan ook belangrijk om mee te nemen, denk ik.
De diensten ondersteuningsplan (DOP’s), de bijstandsorganisaties en de infoloketten voor individuele gebruikers zouden eigenlijk een tweeledige functie krijgen. Ze zouden een aanspreekpunt zijn voor het helpen invullen van de vragenlijst, maar daarnaast zouden ze zich engageren om gedurende een beperkt aantal begeleidingsmomenten samen met de cliënten die dit wensen, te zoeken naar onbenutte mogelijkheden op het vlak van tegemoetkomingen, hulpmiddelen en aanpassingen.
Welke personen uit prioriteitengroep 3 worden naar deze extra begeleidingsmomenten toegeleid? Hoe worden deze personen daar eigenlijk naar toegeleid? Wordt hiervan al veel gebruikgemaakt? In juli schreef u dat er nog beslist moest worden hoeveel middelen u hiervoor ging uittrekken, maar dat het de bedoeling was om dat eerder beperkt te houden. Hebt u al zicht op hoeveel middelen u hier effectief voor uitgetrokken hebt? Zullen die worden opgebruikt? Misschien is het moeilijk om daar nu al een antwoord op te geven, omdat de bevraging nog loopt tot april.
Mijn laatste vraag gaat over de timing. Is de timing die u meedeelde als antwoord op schriftelijke vragen nog steeds haalbaar? Zullen de data dus verwerkt kunnen worden tegen juni, waarna een evaluatie opgemaakt kan worden, zodat kort daarna de beleidsvoorstellen voorgesteld kunnen worden?
Minister Beke heeft het woord.
Collega, zoals ik al verschillende keren heb aangegeven in de commissie, in het parlement en in antwoord op vele schriftelijke vragen, willen we kostbare informatie halen uit deze bevraging, die moet leiden tot beleidsaanbevelingen.
Omdat op 10 januari de responsgraad nog onvoldoende was, ondernam het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) acties om de responsgraad op te krikken. Zo werd een herinneringsbrief gestuurd en werd een bijkomende groep personen aangeschreven. De deadline is verlengd tot 14 februari, Valentijnsdag. Momenteel hebben zo’n 840 personen geantwoord. De gevraagde 900 zijn dus gehaald. Op 14 februari zal geëvalueerd worden of we over een representatieve steekproef kunnen spreken.
Individuele begeleiding is niet verplicht. Zorgvragers konden zelf contact opnemen met de bevoegde diensten. We focussen ons op de mensen die wel antwoordden eerder dan op de mensen die de vragenlijst niet invulden, maar we hebben nog geen zicht op hoeveel mensen zich lieten helpen bij het invullen van de bevraging. We zullen dat zien bij het rapport.
Voor de financiering van de individuele gesprekken werd een ministerieel besluit opgemaakt, waarbij voorzien wordt in een maximumsubsidie van 250.000 euro. Dat wordt gefinancierd met liquiditeitsmatige overschotten die uit de begroting van het VAPH van 2021 komen.
Indien tegen de beoogde deadline de vooropgestelde steekproef behaald wordt, kan ook de timing behouden blijven. We verwachten de beleidsaanbevelingen dan tegen de maand juni van dit jaar.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Minister, mijn vraag komt blijkbaar een beetje te vroeg. Ik wist uiteraard niet dat de deadline verlengd werd tot 14 februari. Het betekent natuurlijk wel iets dat u de termijn met een vijftal weken moet verlengen om toch maar de nodige antwoorden te krijgen. Ik vraag me dus af of u de meest kwetsbaren wel kunt bereiken. Ik weet niet of er nu onderzocht wordt hoe het komt dat er tot op heden 840 vragenlijsten werden ingevuld, na verschillende oproepen, na nog meer reclame hiervoor. Het gaat over een grote groep: meer dan 11.000 mensen. We moeten dan conclusies trekken na een bevraging van 900 mensen. Ik vraag me toch af of het niet beter was geweest om een ruimere bevraging op te stellen, natuurlijk niet voor die 11.000 mensen, maar om aan die 11.000 mensen te vragen of de vraag nog wel steeds actueel is. Ik heb in een eerdere schriftelijke vraag namelijk al eens gevraagd naar het aantal mensen per jaar in die prioriteitengroep. Toen bleek dat er in 2016, net voor de invoering van de persoonsvolgende financiering (PVF), plots 3172 aanvragen bij kwamen. Dat lijkt mij te wijten aan het feit dat toen de toekomstgerichte vragen meegenomen werden, wat eigenlijk niet de bedoeling is. De andere jaren komen er slechts 300 à 400 aanvragen bij.
Ik heb dus de volgende vraag aan u, minister. Zou het toch niet beter zijn om aan alle 11.000 mensen te vragen of hun vraag nog steeds actueel en actief is? Zo kunnen we toch een duidelijker beeld krijgen waarmee aan de slag gegaan kan worden.
Mevrouw De Martelaer heeft het woord.
Ik wil me graag aansluiten bij de vraag van de collega. Ook ik vraag me af hoe die mensen aangeschreven zijn. Ik veronderstel dat dat per brief was. Is het dan zo dat er heel veel brieven teruggekomen zijn omdat het adres niet meer klopte? Hebt u daar zicht op? Zijn de multidisciplinaire teams (MDT’s) of de doorverwijzers betrokken bij het contacteren van de mensen? Zij moeten toch beschikken over informatie over de cliënten waarvoor ze ooit verslagen hebben opgesteld. Kunnen zij niet betrokken worden? Hebt u de gebruikersverenigingen betrokken bij de bevraging? Ook zij kunnen namelijk toegang hebben tot heel veel mensen die in prioriteitengroep 3 zitten.
U zei ook het volgende: ‘We hebben op dit moment 840 personen bereikt. Zo hebben we de gevraagde 900 bereikt.’ 840 is wel minder dan 900. Hoe zit het met die 60 resterende personen? Want u hebt het quotum van 900 niet bereikt.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Het is fijn om inzicht te krijgen in de redenen waarom we nog wat meer geduld moeten hebben en moeten wachten op de informatie van deze prioriteitengroep 3, die inderdaad bestaat uit meer dan 11.000 mensen. We zijn benieuwd hoe daarmee verder omgegaan zal worden. Minister, ik leer uit eerdere antwoorden en beleidsdoelstellingen van u dat het voor een stuk de bedoeling is om die mensen te heroriënteren naar andere hulpvormen: naar rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH), naar dienstencheques, naar gezinshulp en dergelijke. Het is natuurlijk niet duidelijk – daarom wachten we die bevraging af – of dat over een bijzonder groot deel van die groep zal gaan of eerder over een klein deel. Ik neem namelijk aan dat veel mensen daar al gebruik van maken en daar niet voor niets geregistreerd staan.
Mijn vraag is de volgende. Rekening houdend met het feit dat het over een aanzienlijk deel van deze groep mensen zou kunnen gaan die zullen worden geheroriënteerd naar dienstencheques, rechtstreeks toegankelijke hulp of gezinshulp, en we daar een toename van hulpvragen mogen verwachten, wordt er in dit verhaal al meegenomen hoe we ervoor zorgen dat die mensen met een handicap in prioriteitengroep 3 nog vlot toegang zullen hebben tot die andere hulpvormen? Of is het eerder een profielschets om te kijken wie er in die groep zit, wat het profiel is en waar heroriëntering van pas kan komen?
Minister Beke heeft het woord.
Dank u wel, collega’s. Mevrouw De Martelaer, ondertussen hebben 940 mensen een reactie gegeven. We zitten dus over de drempel van 900, als dat voor u een geruststelling kan zijn. Maar we gaan dat nu nog verder analyseren. Dat is echter het cijfer dat ik daarnet gekregen heb.
Collega van der Vloet, u stelt uw vraag inderdaad iets te vroeg. We zullen een Valentijnrendez-vous moeten houden om te bekijken wat de gehele responsgraad is geweest en hoe we daar verder mee omgaan. Ik wil even ingaan op uw terechte bekommernis voor de meest kwetsbaren. Om die meest kwetsbaren te bereiken, zijn we allianties aangegaan met gebruikersorganisaties, infoloketten, diensten ondersteuningsplan, bijstandsorganisaties … We hebben ook een webinar opgezet om zo veel mogelijk mensen op zo veel mogelijk manieren te kunnen bereiken.
Collega De Martelaer, de bevraging gebeurde per brief maar ook online. Ja, we hebben iedereen betrokken. Dat doen we in onze sector altijd. Er is dus een zeer grote betrokkenheid.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Minister, u hebt niet geantwoord op mijn bijkomende vraag om eventueel aan alle 11.000 mensen te vragen of hun vraag nog steeds actueel en actief is. Als we namelijk kijken naar de cijfers, zien we een grote toeloop in 2016. Ik weet dus niet of het allemaal wel zo actueel is.
U zegt dat u de meest kwetsbaren hebt proberen te bereiken via de gebruikersorganisaties, de DOP-diensten. Als ik die mensen hierover bevraag, hoor ik dat ook zij vaak die meest kwetsbaren niet hebben kunnen bereiken. Vandaar dat mijn vraag toch wel een terechte bekommernis was, leek me.
Ik had ook 840 gehoord, maar u hebt dat rechtgezet tot 940. Ik dacht dat u in uw eerste antwoord 840 had gezegd. Ik denk dat we er zeker later nog op zullen terugkomen.
Ook collega Jans zei het al dat niet iedereen kan worden geheroriënteerd naar rechtstreeks toegankelijke hulp en noem maar op. Minister, ik denk dat ook nu de vraaggestuurde RTH vrij snel op tafel mag komen. Stel dat een deel toch kan worden doorgeschoven of worden geheroriënteerd naar RTH, dan zou het mooi zijn dat tegen juni, als we de beleidsvoorstellen hebben, de RTH wat meer vraaggestuurd kan worden uitgewerkt dan vandaag.
De vraag om uitleg is afgehandeld.