Verslag vergadering Commissie voor Binnenlands Bestuur, Gelijke Kansen en Inburgering
Vraag om uitleg over de vertrouwensbreuk tussen de vakbonden van het overheidspersoneel en de minister
Vraag om uitleg over de brief van de vakbonden van het overheidspersoneel over de samenwerking met de Vlaamse Regering
Vraag om uitleg over de vertrouwensbreuk tussen de syndicale organisaties en minister Bart Somers
Vraag om uitleg over de vertrouwensbreuk tussen de vakorganisaties van het overheidspersoneel en de minister
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik ga de spits afbijten voor een topic dat heel de commissie beroert, als we het aantal vraagstellers bekijken.
De vraag gaat over het bericht dat op 31 januari vanuit het gemeenschappelijk vakbondsfront de wereld is ingestuurd. De vakbonden hebben daarbij aangegeven dat er tussen hen en de minister een vertrouwensbreuk zou zijn ontstaan. Als aanleiding daarvoor verwijzen zij naar de tussenkomst van de minister met betrekking tot de privatisering van de thuiszorg in Oostende in de commissie Binnenlands Bestuur van 18 januari laatstleden.
De vakbonden wijzen erop dat er momenteel zowel voor het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid als voor het personeel van de lokale en regionale besturen belangrijke dossiers ter bespreking voorliggen en dat zij, op uitdrukkelijk verzoek van de minister, ook zijn ingestapt in een informeel traject om het Vlaamse personeelsstatuut en de rechtspositieregeling voor de lokale en de regionale besturen te moderniseren.
De vakbonden stellen daarbij uiteraard dat traject niet in vraag, maar ze stellen wel dat zo’n traject enkel kan op basis van wederzijds respect en vertrouwen. En dat laatste stellen ze op dit ogenblik wel in vraag. Ze vragen aan de regering met aandrang om een oplossing te zoeken voor dat sociale overleg, zodat het onderhandelingsproces niet verlamd wordt.
Ik denk dat we er elkaar niet van moeten overtuigen, minister, dat het heel belangrijk is om een goede vertrouwensband te hebben tussen een minister en sociale partners. Dat is cruciaal om tot een modern hr-beleid te komen en een goede rechtspositieregeling te hebben, zowel op lokaal als op Vlaams niveau. Dat is vandaag des te belangrijker, omdat het zowel voor de Vlaamse als voor de lokale overheid niet eenvoudig is om personeel te vinden. Die modernisering moet er komen, maar dat zal enkel en alleen slagen als dat in overleg gebeurt en als dat ook gedragen wordt door het personeel en de organisaties die het personeel vertegenwoordigen.
Minister, hoe beoordeelt u de door de vakbonden gemelde vertrouwensbreuk? Hebt u voorafgaand aan het schrijven vanwege de vakbonden berichten of indicaties gekregen dat hun vertrouwen in u ter discussie stond? Zo ja, welke acties hebt u daarbij ondernomen? Welke initiatieven zult u nemen om het vertrouwen met de vakbonden te herstellen? Hebt u al contact opgenomen met de vakbonden of zult u dat eerstdaags doen?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, collega Warnez heeft het al goed ingeleid, dus ik zal proberen niet alles te herhalen, maar het is toch wel een relatief weinig voorkomend – gelukkig maar – schrijven dat we hebben zien binnenkomen vanuit de vakorganisaties. Het is ook wel een scherp schrijven richting u, als minister van Binnenlands Bestuur en Bestuurszaken, waarin zij een aantal grote pijnpunten aanhalen en vooral heel zware woorden uitspreken over een vertrouwensbreuk. Ik denk dat u daar, met nog tweeënhalf jaar voor de boeg, niet op die manier gewoon mee verder kunt.
De concrete aanleiding is de omstreden privatisering van de thuiszorgdiensten van het OCMW van Oostende en de dubieuze houding bij de poging tot privatisering van het Zorgbedrijf Antwerpen. Maar ik denk, minister, dat dat voor een stuk ook symptomen zijn van een onderliggende kwaal. Zowel bij de diensten van de Vlaamse overheid als bij de lokale en regionale besturen liggen momenteel belangrijke dossiers voor, stellen de vakbonden in hun schrijven. Ik denk dat het hulde verdient dat er een informeel traject is opgestart om de respectieve rechtspositieregelingen te moderniseren. Dat is een heel moeilijke en complexe kwestie. Het is, wat ons betreft, heel erg belangrijk dat we heel goed vasthouden aan dat overleg met de vakbonden en de onafhankelijkheid en de aantrekkelijkheid van de job van ambtenaar, zowel lokaal als Vlaams, voor ogen houden.
Als je dan in zo’n context probeert om een informeel traject te lopen, is het belang van wederzijds respect en vertrouwen natuurlijk niet te onderschatten. Dat blijkt nu beschadigd door een aantal van uw uitspraken en misschien ook door dingen die achter de schermen eventueel zouden gebeuren in het traject. Daar hebben wij vandaag natuurlijk geen zicht op. Ik ben daar ook wel benieuwd naar.
De vakbonden vertalen uw optreden pro privatisering als ‘de eigen wetten, decreten en regels met de voeten treden’ en ze vinden u daardoor geen betrouwbare onderhandelingspartner meer. Ze roepen het collectief van de Vlaamse Regering met aandrang op om een oplossing te zoeken, zodat deze vertrouwensbreuk het sociale overleg en het onderhandelingsproces niet verlamt.
Het is niet de eerste keer dat er bezorgde signalen uit de vakorganisaties komen. We hebben in de commissie en in de plenaire vergadering ook al vaak het debat gehad rond besparingen in het verleden. Dit komt daar nu bovenop. Het maakt de context om tot een toekomstgericht akkoord te komen, samen met de vakorganisaties, niet evidenter.
Wij hebben in onze fractie dan ook enkele vragen daaromtrent. En ik ben duidelijk niet alleen. Hoe reageert u op deze scherpe aanklacht van de vakbonden? Is de vertrouwensbreuk wederzijds? Hoe zult u het vertrouwen met de vakbonden en het personeel herstellen? Hoe zult u verder werken aan een gedragen modernisering van de rechtspositieregelingen?
Minister, collega’s, ik was vooral verrast door de tonaliteit van de brief. Dat er een dispuut of een discussie ontstaat tussen een minister en de vakorganisaties, gebeurt wel vaker. Dat is niet alleen bij het overheidspersoneel zo. Ik heb dat in het verleden ook vaak meegemaakt bij Onderwijs en op verdere afstand ook bij Welzijn. Op zich is dat dus niet zo abnormaal.
Nu, die brief frappeerde mij toch enigszins wel, minister. Dat is ook zeker zo naar aanleiding van de casus die in de brief wordt aangehaald, met name de beslissing in Oostende en uw optreden dienaangaande. U hebt daarop in deze commissie naar aanleiding van een interpellatie zeer uitvoerig geantwoord. Desalniettemin worden er termen als ‘dubieuze houding’ en ‘het niet hanteren van de eigen regels en decreten’ gehanteerd.
Voor mij en mijn fractie is het anderzijds heel belangrijk dat wat er in het Vlaams regeerakkoord gestipuleerd staat, ook wordt uitgevoerd. Wat uw beleidsdomein betreft, zijn er, denk ik, al heel wat zaken gerealiseerd. We hebben de hervorming van het Eredienstendecreet, de hervorming met betrekking tot de inburgering, de hervorming met betrekking tot de lokale democratie. Er zijn toch al heel wat bakens verzet.
Wat nu in de steigers staat, zijn een aantal hervormingen en aanpassingen van de rechtspositieregeling bij de lokale besturen. Ze zijn voor deze regering en de toekomst van onze lokale besturen heel belangrijk. In het verleden heeft collega Van Miert daarover meermaals vragen gesteld.
In die optiek is het voor ons toch ook wel belangrijk om te horen hoe u op deze ‘aanval’ reageert. Hoe reageert u op deze vertrouwensbreuk? Hoe wilt u deze vertrouwensbreuk herstellen om de weg van de uitvoering van het regeerakkoord verder te zetten?Â
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de totstandkoming van beide belangrijke dossiers, namelijk de rechtspositieregeling en de ‘contractualisering’ bij de Vlaamse overheid? Zult u op korte termijn opnieuw met de sociale partners rond de tafel zitten voor een akkoord in lijn met het Vlaams regeerakkoord?
Mijnheer De Loor, u had uw vraag initieel ook aan minister-president Jambon gesteld. Ik wil u meegeven dat er werd beslist om deze vraag te koppelen aan de vier die reeds ingediend waren. We weten ook dat de regering een collegiaal orgaan is. Indien het antwoord van de minister u straks niet bevredigt, kunt u nog altijd een tweede poging ondernemen.
De heer De Loor heeft het woord.
Ik weet dat dat toch de mogelijkheden behoort, voorzitter. Ik had mijn vraag om uitleg specifiek aan de minister-president gericht omdat dit een weinig geziene, maar toch ernstige situatie is. Er wordt daarbij wel specifiek naar één minister verwezen, minister Somers in dit geval, vandaar dat ik mijn vraag aan de minister-president had gericht. Ik stel nu ook wel vast dat twee van mijn drie concrete vragen ook specifiek aan de minister-president waren gericht. Ik weet ook niet hoe minister Somers daarmee zal omgaan. Bovendien richten de vakbonden zich in hun vraag specifiek tot de Vlaamse Regering als geheel, en ik denk dat de minister-president daarvan nog altijd de beste spreekbuis is.
Ik zal mijn vraag toch formuleren, collega’s. Het is inderdaad een ernstige situatie. In een gezamenlijke mededeling lieten de drie grote syndicale organisaties eind januari 2022 weten dat ze hun vertrouwen opzeggen in Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Bart Somers.
De druppel die de emmer deed overlopen en voor de complete vertrouwensbreuk zorgt, is de houding van de minister in het dossier van de privatisering van de thuiszorgdiensten in Oostende. Die kwestie kwam in onze commissie al uitvoerig aan bod naar aanleiding van de twee interpellaties die daarover werden gesteld begin januari.
De recente ontwikkelingen in het privatiseringsdossier van de thuiszorg in Oostende zijn volgens de syndicale organisaties echter geen alleenstaand geval. De minister zou al langer worden gewantrouwd, heb ik vernomen. Er is volgens de syndicale organisaties ook duidelijk een groeiend wantrouwen bij het voeren van de onderhandelingen over de wijzigingen in het Vlaams personeelsstatuut.
Volgens de vakbonden is nu zwart-op-wit aangetoond dat minister Somers de eigen wetten, decreten en regels met de voeten treedt. Hij is voor de vakorganisaties dan ook geen betrouwbare onderhandelingspartner meer. Ik vind dat wel heel zware uitspraken die we niet zomaar mogen afdoen als een louter meningsverschil over bepaalde zaken of materies. We moeten ze wel ernstig nemen.
Minister, collega’s, ik denk dat de collega’s Warnez en Vaneeckhout ook al hebben gezegd dat de syndicale organisaties een cruciale partner voor de minister zijn om een aantal belangrijke dossiers op Vlaams niveau te onderhandelen, zoals de modernisering van het statuut en de loon- en arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel. De vertrouwensbreuk tussen de vakbonden en de minister dreigt dat sociaal overleg en het onderhandelingsproces over het personeelsstatuut te verlammen. Omdat de vakbonden zelf ook naar de Vlaamse Regering kijken voor een oplossing, heb ik de volgende vragen, die dus eigenlijk aan de minister-president worden gesteld.
Hoe reageerde minister-president op de gezamenlijke mededeling van de drie grote syndicale organisaties dat er een vertrouwensbreuk is tussen hen en een van zijn ministers?
Welke impact heeft deze vertrouwensbreuk op het sociaal overleg en de onderhandelingen rond onder andere het personeelsstatuut?
Mijn derde vraag was of de minister-president dit dossier naar zich toe zou trekken. Welke stappen zullen worden ondernemen om het vertrouwen opnieuw te herstellen?
De heer Ongena heeft het woord.
Mijn collega’s hebben al uitvoerig toelichting gegeven waarover deze vraag gaat. Ik zal niet te veel herhalen. Het is natuurlijk wel een feit dat de brief van de vakorganisaties heel wat vragen oproept. In de eerste plaats zijn dat vragen die voor de vakorganisaties zelf bedoeld zijn, want de twee dossiers die men aanhaalt om het vertrouwen in de minister op te zeggen, zijn nogal vreemd gekozen. Het eerste dossier gaat over Oostende, waar de lokale vakorganisaties blijkbaar toch iets genuanceerder over die operatie denken. Bovendien weten we dat dit dossier bij de Raad van State ligt. Het tweede dossier is helemaal vreemd, want dat is geen regeringsinitiatief, maar een parlementair initiatief.
Dit roept toch wel vragen op, maar aangezien wij hier in deze commissie geen vragen aan de vakorganisaties kunnen stellen, maar alleen aan u, minister, beperk ik mij dan tot u.
Quo vadis? Hoe gaan we nu verder? Het is toch wel belangrijk, zowel voor de lokale ambtenaren als voor het Vlaams overheidspersoneel, dat we toch echt wel werk maken van de modernisering van het personeelsstatuut. Ik verwijs naar de krapte op de arbeidsmarkt. Ik denk dat het cruciaal is dat zowel de lokale besturen als de Vlaamse overheid voldoende wapens in handen hebben om goed personeel te vinden.
Wat is uw reactie op die brief van de vakbonden? Hoe zult u verder gaan om dat sociaal overleg hopelijk te reanimeren?
Minister Somers heeft het woord.
Collega’s, zoals jullie ook hebben aangehaald, ligt het voorwerp van de voorliggende vragen in de brief die op 31 januari werd verstuurd vanuit het gemeenschappelijk vakbondsfront aan de Vlaamse Regering.
Samengevat houdt de brief het volgende in: men kaart een zogenaamde vertrouwensbreuk met mij, als minister van Binnenlands Bestuur, aan. Die vertrouwensbreuk zou te wijten zijn aan twee dossiers, namelijk het privatiseringsdossier in Oostende en het verzelfstandigingsdossier van Zorgbedrijf Antwerpen. Vervolgens maken de vakorganisaties de link naar de twee belangrijke personeelsdossiers die op de agenda staan voor 2022, namelijk het vijfsporenbeleid van de Vlaamse overheid en het besluit rond de rechtspositieregeling voor de Vlaamse lokale besturen. Vanuit mijn kabinet hebben we op dezelfde dag een antwoord verzonden aan de vakorganisaties.
Ik zal bij de behandeling van de vragen hier dieper op ingaan. Ik kan de heer De Loor geruststellen: ik antwoord hier natuurlijk namens de Vlaamse Regering en in overleg met de verschillende collega’s, die alleszins op de hoogte zijn gesteld van mijn antwoord.
Ik weet al langer dat de vakorganisaties een andere mening hebben over enkele dossiers, zoals het voorstel van decreet over de welzijnsverenigingen en het recente klachtendossier tegen Oostende.
Sta me toe hier nog even een korte stand van zaken te geven.
Met betrekking tot het privatiseringsdossier in Oostende heb ik mijn besluit in dit dossier reeds uitvoerig toegelicht in de commissievergadering van 18 januari, en ik zal hier dan ook niet uitgebreid op terugkomen. De bonden stappen nu naar de Raad van State, en dat is hun goed recht. De consequentie is natuurlijk wel dat alle partijen, namelijk de vakbonden, ik als toezichthoudende overheid en de stad Oostende, zich nu moeten schikken naar de wijsheid van de Raad van State.
In het dossier over het voorstel van decreet op de welzijnsverenigingen geven de meerderheidspartijen uitvoering aan een passage van het Vlaams regeerakkoord. Het betreft hier ook een politiek dossier waarover de debatten in het parlement volop lopende zijn. Het is mijn recht als minister om gebruik te maken van de bevoegdheden die me zijn toevertrouwd. De beslissingen die ik neem, liggen in de lijn van het regeerakkoord en ik geniet daarbij de volle steun van de voltallige Vlaamse Regering. Meer nog: ik moet mij als minister voor mijn politieke acties in de eerste plaats in het parlement en de commissies verantwoorden en niet ten aanzien van de vakorganisaties.
Ik weet dat de vakorganisaties in beide dossiers een andere mening zijn toegedaan en dat ze dit in de pers hebben kenbaar gemaakt. Desondanks heb ik in mijn communicatie en contact met de vakorganisaties steeds de weg van de dialoog gekozen.
Ten eerste heb ik de afgelopen twee jaar veel geïnvesteerd in de totstandkoming van twee sectorale akkoorden voor de lokale en provinciale besturen. Het laatste sectoraal akkoord dateerde al van 2008. We hebben dus na twaalf jaar opnieuw sectorale akkoorden afgesloten. Op 29 mei 2020 sloten de sociale partners het akkoord om een koopkrachtverhoging van 1,1 procent toe te kennen voor zowel VIA-personeelsleden (Vlaams intersectoraal akkoord) als niet-VIA-personeelsleden. Hiertoe heeft Vlaanderen voor 2020 dan ook 446 miljoen euro aan VIA-middelen ter beschikking gesteld.
Het laatste sectoraal akkoord betreffende de koopkrachtverhoging sloten de sociale partners af op 9 juni 2021, en dat ter uitvoering van het VIA 6-akkoord. Naast de VIA-budgetten die Vlaanderen ter beschikking stelt, stelt Vlaanderen ook nog eens 30 miljoen euro ter beschikking aan de lokale besturen om de oversijpelingseffecten van het VIA 6-akkoord op te vangen. Het is dus van 2008 geleden dat er nog akkoorden zijn gesloten. Onder mijn ministerschap zijn er nu al twee nieuwe gesloten.
Ten tweede is er op 24 november 2021, ook onder mijn voorzitterschap, een historisch IFIC-akkoord (Instituut voor Functieclassificatie) afgesloten. Dit betekent dat vanaf 1 januari 2022 nieuwe medewerkers in de publieke ouderenzorg in een nieuw functieclassificatiesysteem met aangepaste barema’s stappen. Er worden nieuwe barema’s toegekend voor kinderbegeleiders in de kinderopvang en voor verzorgend en logistiek personeel in de thuiszorg.
Wat de lokale rechtspositieregeling betreft, hebben we als Vlaamse Regering voor de zomer formeel beslist om een vooroverleg op te starten met de vakorganisaties. Ik heb daarvoor ook geïnvesteerd in een externe professionele en neutrale facilitator, namelijk MONDEA, die deze vergaderingen heeft georganiseerd en begeleid, om zo het overleg alle kansen te geven. Sinds september zijn we samen met deze externe ondersteuner negen keer samengekomen om verschillende aspecten van het besluit rechtspositieregeling te bespreken en de standpunten heel goed tegenover elkaar af te wegen. Voor mij, en voor de voltallige Vlaams Regering, was dit participatief traject cruciaal vooraleer we aan de effectieve besluitvorming begonnen. Ik had dit anders kunnen doen en een kaderbesluit Rechtspositieregeling principieel kunnen laten goedkeuren door de Vlaamse Regering, om daarna in een formele advies- en onderhandelingsronde te stappen met de sociale partners. Dat was de formele en correcte manier geweest, maar ik heb dat bewust niet gedaan. Ik kies de weg van de inspraak en de participatie. Ik wilde iedereen horen. In tegenstelling tot wat de bonden zeggen, namelijk ‘van deze boer geen eieren meer’, zit hier een boer die voorzichtig over de eieren probeert te lopen.
Ook voor wat het vijfsporenbeleid binnen de Vlaamse overheid betreft, heb ik een open dialoog steeds centraal gezet. De enige manier om vooruit te gaan, is om samen transparant stappen te zetten. Het is daarom dat we binnen dit dossier het informeel overleg alle kansen geven. Ik heb recent, met de steun van de Vlaamse Regering, een onderhandelaar aangesteld om de gesprekken met de vakorganisaties te versterken. Zij neemt momenteel het initiatief om de dialoog met de vakorganisaties aan te gaan. Ik ben samen met de Vlaamse Regering wat teleurgesteld door de scherpe toon van het schrijven.
Hoe kan ik deze vertrouwensbreuk herstellen? Ik vind het jammer dat we dat überhaupt moeten doen. Het is toch niet omdat men in het ene dossier van mening verschilt, dat men in andere belangrijke dossiers de tafel moet verlaten. In een democratie hebben we het recht om van mening te verschillen. Ik beroep me ook op dat recht. Dus ik vind dat ik als minister en als toezichthouder beslissingen mag en kan en soms zelf moet nemen waar niet iedereen het mee eens is. Maar laat ons alstublieft de zaken dossier per dossier bekijken en niet alles aan alles knopen.
Desalniettemin heb ik onmiddellijk na dit schrijven, op maandag 31 januari, een antwoord teruggestuurd met de oproep tot dialoog. Mijn kabinet is onverwijld opnieuw in bespreking met de bonden gegaan. Dit heeft geleid tot een eerste overleg op vrijdag 4 februari en dat met de vertegenwoordiging vanuit de Vlaamse Regering. Dit is een eerste, maar ook belangrijke stap die we hebben gezet. Tijdens dit overleg werd er door de partijen aan tafel de afspraak gemaakt dat we niet extern zullen communiceren over de inhoud van dit overleg. Ik kan en zal dus niet ingaan op bijkomende vragen omtrent dit overleg. De beste en de enige manier om deze vertrouwensbreuk te herstellen is praten en communiceren met elkaar.
Ik ben dan ook bereid om, in overleg, verder te werken aan de modernisering van het statuut Vlaamse ambtenaren en aan een modernisering van de rechtspositieregeling in het kader van het Vlaams regeerakkoord. Dat is in het belang van zowel de ambtenaren, de lokale besturen als de Vlamingen, die recht hebben op een optimale dienstverlening. Stilstaan en ons niet aanpassen aan nieuwe uitdagingen is volgens mij achteruitgaan. Praten is de enige weg vooruit.
Mijn hand blijft dus uitgestoken. De tijd is wel kort, want zowel voor de lokale rechtspositieregeling als voor het Vlaamse ambtenarenstatuut wil ik de afgesproken timing behouden. Ik hoop dan ook dat we snel vooruit kunnen raken.
De heer Warnez heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord. Ik ben eigenlijk wel tevreden, omdat u aangeeft dat op uw vraag onmiddellijk contact werd gelegd om verder te overleggen. U hebt vorige week vrijdag al samengezeten met de vakbonden. Ik denk dat dat het pad is dat u verder moet bewandelen.
U hebt terecht gewezen op de succesvolle onderhandelingen over VIA 6 en IFIC tijdens deze legislatuur. Die weg moeten we de rest van deze legislatuur volgen, want zonder overleg zullen we er niet komen.
Ik geloof dat de vakbonden de twee topics zelf ook een belangrijk thema vinden. Ze zien wel in dat het cruciaal is voor de lokale besturen en Vlaamse overheid om voor hun personeel een modern en hedendaags personeelsstatuut te voorzien. Voor mij is het ook wel een belangrijke vaststelling dat de vakbonden op zich niet zeggen dat dat traject slecht aan het lopen is. Er zijn in die brief andere aanleidingen gegeven.
Minister, u kiest hier voor een sereen antwoord, waarbij u eigenlijk niet ingaat op de gesprekken naar aanleiding van deze brief. Ik denk dat dat verstandig is. Ik zal u in die toon ook verder bedanken voor deze sereniteit en de manier waarop u hier verder mee aan de slag gaat. Ik heb hier geen vragen meer over.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord.
Zoals collega Warnez zegt, is het goed dat u al hebt samengezeten. Voor de rest blijf ik door uw antwoord op deze kwesties voor een stuk op mijn honger zitten.
Uiteraard kunt u akte nemen van de meningsverschillen en mag u teleurgesteld zijn over de tonaliteit van een schrijven, maar uw verantwoordelijkheid als minister lijkt mij meer dan alleen maar akte te nemen van meningsverschillen en teleurgesteld te zijn over de tonaliteit van een brief.
Ik heb in dit antwoord ook geen enkel begrip gemerkt voor de bezorgdheden die bij de vakorganisaties spelen. We weten dat een aantal kwesties in de twee specifieke dossiers en in de rechtspositieregeling niet evident zijn.
Er is de voorbije maanden al een participatietraject geweest. Welke lessen hebt u daaruit getrokken? Welke posities en nuances hebt u meegenomen die u doen beslissen om wat er in het regeerakkoord is afgesproken, op die of die manier uit te rollen? Hoe wilt u daarbij rekening houden met de bezorgdheden die er bij de vakorganisaties zijn?
U schermt met de sociale akkoorden tijdens deze legislatuur. Dat is, voor alle duidelijkheid, een heel goede zaak, maar laat ons niet vervallen in wat we in de commissie Welzijn heel vaak zien. Als er kritiek is, wordt er altijd geschermd met die twee akkoorden. VIA 6 en IFIC komen altijd naar boven. Ik zie collega Vandecasteele hier ook zitten. Het is onze vaste vaststelling dat er altijd naar die paar inspanningen wordt verwezen, die na tien jaar druk door de vakbondsorganisaties eindelijk zijn rond geraakt.
En dat zou dan moeten maken dat we allemaal tevreden zijn en overtuigd zijn van hoe doordrongen deze Vlaamse Regering is van het sociaal overleg en van de terechte bezorgdheden die vakorganisaties uiten, zowel in de zorgsector als in de publieke sector.
U verwijst naar het overleg van 4 februari. Ik begrijp dat uw kabinet daar contact voor heeft opgenomen. Ik ga uw wens respecteren om niet in de inhoud te duiken. Ik denk dat dat een legitieme vraag is, hoewel ik ook denk dat het parlement daar op zich transparantie in zou verdienen. Maar ik snap de gevoeligheid. Mijn enige vraag is dan wie daar vanuit de regering bij was. Was u daar zelf bij? Waren daar collega-ministers bij? Op welke manier is er aan de vakorganisaties duidelijk gemaakt dat hun signaal ernstig is genomen en dat het door alle partners in de regering ernstig wordt genomen? Ik heb dus één heldere vraag: wie was afgelopen vrijdag, op 4 februari, de delegatie van de Vlaamse Regering?
Minister, ik wil samen met u en met vele collega’s optimistisch vooruitkijken. De enige manier om schot in een zaak te krijgen, is samen rond de tafel zitten.
Collega’s, ik wil toch een kleine reflectie geven. Ik meen mij te herinneren, toen twee weken geleden bij de interpellatie de casus Oostende uit de doeken is gedaan, dat er in Oostende ook een akkoord was met de vakorganisaties. Dat is ook met zoveel woorden gesteld door de betrokkene in deze commissie. Ik vind dat dus een heel raar gegeven. Ik doe bij dezen dan ook een oproep, niet alleen aan de Vlaamse Regering, maar ook aan de vakorganisaties. Ik denk dat wij, zeker vanuit het oogpunt van de lokale besturen, maar ook van de Vlaamse overheid, momenteel met een schaarste op de arbeidsmarkt zitten. Wij moeten tools krijgen om de concurrentie – en dat is een term die ik niet graag gebruik – aan te gaan om waardevolle krachten binnen onze overheden en onze lokale overheden te kunnen inzetten.
De tijd dat de droom was om voor de staat te gaan werken en later een goed staatspensioen te hebben, is voorbij. Mensen shoppen, van de ene job naar de andere. Het zal dus een enorme uitdaging zijn. We hebben veertien dagen geleden ook de voorbeelden aangehaald van bepaalde profielen die het ons aartsmoeilijk maken. Wij moeten een deftig, correct en voor de medewerkers kwaliteitsvol hr-beleid kunnen voeren. Wij moeten aan loopbaanplanning kunnen doen. En het zijn die tools die lokale overheden en de Vlaamse overheid nodig hebben. Ik ben ervan overtuigd dat dat ook in het belang is van de medewerkers, en a fortiori dus ook van alle mensen.
In die optiek hoop ik dat er op een zeer constructieve manier kan worden gesproken en dat we vooruit kijken naar datgene wat nodig is.
De heer De Loor heeft het woord.
Mijnheer Van Dijck, ik wil eerst inpikken op het feit dat u zegt dat er door de lokale syndicale organisaties wel een protocol van akkoord is gesloten in Oostende. Dat is hier inderdaad zo gesteld tijdens een van de vorige bijeenkomsten, maar wat betreft de privatisering was dat protocol er niet, laat staan dat er een protocol van akkoord was.
Minister, u zegt dat u op eieren loopt, maar ik heb toch sterk de indruk dat u alle eieren kapot hebt getrapt. U doet dit af als louter een meningsverschil. U toont ook – en ik sluit me daar aan bij wat collega Vaneeckhout heeft gezegd – weinig of geen begrip voor de bezorgdheden van de syndicale organisaties. Ik merk dat er geen sense of urgency is wat dit betreft. Ook in het verleden waren er ongetwijfeld meningsverschillen tussen uw collega’s en de syndicale organisaties, maar zover als het nu is gekomen, met een openlijke vertrouwensbreuk, is het nooit gekomen. Ik wil dan ook dat we de ernst van die situatie inzien.
Er zijn duidelijke signalen. Het gemeenschappelijk vakbondsfront dat die vertrouwensbreuk aankondigt, dat is uniek, alsook het feit dat hier vijf gekoppelde vragen om uitleg op de agenda staan. Dat de vertrouwensbreuk moeilijk te herstellen zal zijn, wordt daar allemaal in opgenomen.
Het is goed, minister, dat er al contact is geweest en dat jullie samen hebben gezeten. Maar wat zijn de conclusies van die vergadering? Ik veronderstel dat dit een eerste stap zal zijn. Ik sluit me ook aan bij de vraag van collega Vaneeckhout: wie was de delegatie? Welke conclusies zijn daaruit gekomen? Wordt er opnieuw rond de tafel gezeten? Welke collega’s waren erbij? Ik wil er sterk op aandringen, minister, dat u deze vertrouwensbreuk ernstig neemt en dat u ook de bekommernissen en de vragen van de syndicale organisaties bijzonder ernstig neemt.
De heer Ongena heeft het woord.
Dank u wel voor uw antwoord, minister.
Collega’s, ik kan me echt niet van de indruk ontdoen dat de twee dossiers die men aanhaalt in de brief, eigenlijk drogredenen zijn, vanuit een ietwat doorzichtig onderhandelingstactisch manoeuvre om de eigen positie aan de onderhandelingstafel te proberen versterken, vooral door die van de andere partij aan de onderhandelingstafel te proberen verzwakken. Ik ben blij, minister, dat u zich daardoor niet van de wijs laat brengen en dat u uw uitgestoken hand blijft aanbieden. Ik ben ook blij te horen dat men toch al weer rond de tafel heeft gezeten, in welke samenstelling dan ook, en dat er nog contacten zijn.
Ik sluit me aan bij collega Van Dijck, collega’s. Het belang van die onderhandelingen, zowel voor het lokale als voor het Vlaamse statuut, kunnen we moeilijk onderschatten. De krapte op de arbeidsmarkt is zeer nijpend en de overheid is daar ook slachtoffer van. Veel van de collega’s zijn ook lokaal actief. Het verschil tussen wat er in het programma staat van personeel dat je voorziet en wat je effectief hebt ingevuld, en vooral de kloof tussen wat je wilt aanwerven en wat maar niet aangeworven raakt, zien we in alle gemeenten. En de dienstverlening begint daaronder te lijden. Vraag het maar aan mensen die een vergunning aanvragen. De doorlooptijd van vergunningsaanvragen wordt alleen maar langer en langer, doordat men geen personeel meer vindt om de dossiers te behandelen. Dat heeft natuurlijk verschillende oorzaken: vaak ook de complexiteit, maar ook het tekort aan arbeidskrachten. Ook de overheid begint daarmee te kampen. Daarom is het cruciaal dat we juist die lokale besturen meer vrijheid en meer ruimte geven om hun eigen statuut te voorzien, om eigen beloningen te kunnen voorzien om bijvoorbeeld mensen uit de eigen gemeente aan te trekken om voor de eigen gemeente te komen werken. Dat kunnen ze vandaag niet, want het is veel te rigide en veel te strak. Laat ons daar die doorbraak in doen.
Maar het geldt ook voor het Vlaamse overheidspersoneel. Ook daar is er een enorme handicap. Men slaagt er niet in om mensen en talenten richting de overheid te krijgen. Het idee dat de vaste benoeming het grote voordeel is dat al die mensen naar de overheid haalt, is achterhaald. We hebben hier nog cijfers besproken in de commissie waaruit blijkt dat de meerderheid van de ambtenaren die vrijwillig vertrekken bij de Vlaamse overheid, statutairen zijn. Dat is het beste bewijs dat een statutair statuut niet meer de garantie is dat mensen het een aantrekkelijke werkgever vinden. Dus ook daar is het cruciaal om naar een beter en moderner personeelsbeleid te kunnen gaan.
En dat is de essentie van die onderhandelingen die nu bezig zijn. Dat zijn natuurlijk grondige hervormingen. Het is evident dat dat weerstand oproept, maar ik hoop echt, collega De Loor, dat die sense of urgency ook bij de vakorganisaties naar boven komt. Ik hoop dat men ook inziet dat, als je een slagkrachtige overheid wilt, die een goede dienstverlening kan aanbieden, je ook goede mensen moet kunnen aantrekken en we dus naar zo’n moderner statuut moeten gaan. Dat is dus geen vraag aan de minister, maar aan de vakorganisaties.
Mevrouw Vandecasteele heeft het woord.
Ik ben heel blij dat de vraag hier voorligt. Ik vind dit heel erg belangrijk. Minister, u bent bijna tweeënhalf jaar minister van Binnenlands Bestuur en u ligt al helemaal op ramkoers met alle vakorganisaties. Ik wil toch even aanstippen dat dat vertegenwoordigers zijn van 170.000 personeelsleden van de lokale besturen en ook die van de Vlaamse overheid. Het zijn echt alle vakorganisaties van het personeel van de overheidsdiensten en de lokale diensten waarmee u op ramkoers ligt op dit moment. Zij willen momenteel niet met u aan tafel zitten. Er zijn vrijdag gesprekken gestart, wat zeer goed is, maar u toont toch bijzonder weinig respect voor die vakbonden en ook voor hun leden. En dat vind ik heel pijnlijk. Zij zeggen dat er een moeilijk te herstellen vertrouwensbreuk is ten opzichte van de minister. En u gaat daar wel heel erg snel over.
Minister, het gaat niet om een verschil van mening, zoals u zelf zegt. Echt niet. Het gaat erover dat u in het concrete dossier van Oostende gewoon een loopje neemt met de eigen wetten, decreten en regels. We hebben het daar de vorige keer heel duidelijk over gehad. Noch het decreet op de lokale besturen, noch de OCMW-wet voorziet in een privatisering van de dienstverlening van het lokale bestuur.
Ik vind het wel frappant dat u zegt dat de debatten in het parlement daarover bezig zijn, maar dat het uw recht als minister is om bepaalde beslissingen te mogen nemen. U bent toch geen despoot, die kan zeggen dat hij zelf gaat beslissen wat mag en wat niet mag? Zo’n privatisering mag vandaag niet. Er zijn debatten bezig in het parlement. En u beslist toch, tegen het advies van uw eigen administratie in, dat het van u wel mag. Ik geef de vakbonden groot gelijk dat zij, als u op die manier beleid voert, moeilijk vertrouwen kunnen hebben.
U zegt dat praten en spreken de beste garantie is om het vertrouwen te herstellen. Dat klopt uiteraard, maar in zo’n overleg mag er wel de verwachting zijn dat ook een minister zich houdt aan de wetten en decreten die vandaag bestaan. En daar bent u blijkbaar niet toe bereid. Ik denk dat u dat echt moet herbekijken en zich moet afvragen of u vindt dat u als minister gewoon tegen de wetten en decreten mag ingaan. Ofwel zegt u dat u zich aan de wetten en decreten gaat houden. En dan zullen de vakorganisaties ook weer met u aan tafel willen gaan zitten.
De heer Tommelein heeft het woord.
Voorzitter, ik zit hier met grote verbazing te luisteren naar de zware uitspraken van de collega's van de oppositie, die de ‘positioneringspositie’ van de vakbonden proberen uit te leggen als iets wat totaal onwettelijk zou zijn gebeurd in de stad waar ik burgemeester van ben en waar ik met een democratische meerderheid in de gemeenteraad de beslissing heb genomen om de thuiszorg uit te besteden aan een organisatie die niet zomaar eventjes een commerciële organisatie is, maar wel een degelijke zorgorganisatie. Het bekt ook allemaal zeer goed om constant bezig te zijn over privatisering en in feite commercialisering te bedoelen, maar dit is helemaal niet zo.
Mijnheer De Loor, er is wel degelijk een protocol afgesloten, op 16 december 2021. Uiteraard waren de vakbonden geen vragende partij om uit te besteden. Zij houden als overheidsvakbond liever zoveel mogelijk mensen in overheidsdienst. Ik kan dat begrijpen. Dat is wat zij proberen te doen. Ik heb op zich zelfs geen problemen met hun mening en hun handelen. Ze kunnen maar proberen. Maar het protocol is op 16 december wel degelijk afgesloten, mijnheer De Loor: een akkoord over het eindresultaat van de onderhandelingen. De socialistische vakbond heeft daarbij als eerste de hand opgestoken om het stadsbestuur te feliciteren met het eindresultaat van de onderhandelingen over de thuiszorg. Het is juist dat ze geen vragende partij waren, maar ze hebben wel gezegd dat ze het stadsbestuur moesten feliciteren met het eindresultaat. Want, mijnheer De Loor, niemand gaat erop achteruit. Iedereen heeft betere loon- en arbeidsvoorwaarden. Ook de klanten worden minstens met dezelfde kwaliteit bediend. Maar ik geef eerlijk toe dat het de stad als organisator wel wat minder zorgen baart en dat het ook wat minder geld kost om het te organiseren.
Ik denk met andere woorden dat de case in Oostende hier wordt gebruikt om een andere positie in te nemen in een ander dossier. Ik kan dat alleen maar betreuren.
Minister Somers heeft het woord.
Collega’s, ik dank iedereen voor de tussenkomsten. Het waren vooral tussenkomsten, en niet zozeer nieuwe vragen, waar ik ook alle begrip voor heb. Ik wil toch nog een aantal dingen heel duidelijk stellen, omdat die in de tussenkomsten aan bod kwamen.
Ik ben al enkele decennia actief in de nationale politiek en ook in de lokale politiek. Ik heb daar ook uitvoerende verantwoordelijkheid gedragen. En ik heb altijd respect voor gesprekspartners en ik behandel die altijd ernstig. Dat is een basishouding die ik aanneem. Ik luister daar altijd goed naar. Ik doe dat trouwens ook hier in de commissie.
Maar ik heb natuurlijk ook een eigen overtuiging. En ik zie ook op tal van domeinen de noodzaak aan hervormingen. Ik ben ook gebonden aan een regeerakkoord, dat een democratische meerderheid heeft verworven in jullie parlement, waar een meerderheid van de parlementsleden, die de emanatie van de Vlaamse natie zijn, gezegd heeft dat regeerakkoord te steunen en met andere woorden een mandaat te geven aan de regering om dat regeerakkoord uit te voeren en om te zetten in regelgeving. Als ik daaraan verzaak, verzaak ik dus aan de vraag van het Vlaams Parlement om te doen wat ik moet doen. Zo werkt het in een democratische rechtsstaat.
Natuurlijk hebben vakorganisaties een cruciale rol in onze democratie. Zij zijn fundamenteel belangrijke gesprekspartners. We hebben ook een kader gecreëerd in onze samenleving voor hoe dat gesprek moet verlopen. Ik neem dat kader ernstig en ik respecteer dat kader, maar ik functioneer wel binnen dat kader en niet erbuiten. Als men dus aan mij vraagt hoe ik de relatie wil herstellen, is dat in de eerste plaats opnieuw door goed te luisteren en te proberen opnieuw akkoorden te sluiten. Want als we verwijzen naar de akkoorden die gesloten zijn, wil ik er toch op wijzen dat dat akkoorden zijn die gesloten zijn onder het voorzitterschap C1, met andere woorden onder mijn voorzitterschap. Die akkoorden zijn niet meer gesloten sinds 2008. We hebben daar dus stappen vooruit gezet. We zijn er door middel van dialoog in geslaagd om samen met de vakorganisaties stappen vooruit te zetten.
Ten tweede: door de dialoog op te zoeken, door te praten met elkaar, door onderhandelaars aan te stellen, zoals ik bij mijn eerste antwoord heb gezegd. We hadden dat normaal niet moeten doen, maar we hebben beslist om een onderhandelaar aan te stellen om het gesprek te faciliteren en om maximaal kansen te geven aan de dialoog. We schakelen ons niet in in het formele kader. We doen meer dan het formele kader. We gaan dus niet eerst naar de regering met een ontwerpbeslissing, om dan de onderhandelingen te starten. Neen, we gaan eerst informeel met de vakorganisaties spreken, om goed te luisteren en te kijken waar we elkaar kunnen vinden. Want wat ik wil doen, is niet alleen zeggen dat ik hier een regeerakkoord heb waar ik aan gebonden ben. Ik probeer uiteraard ook bruggen te bouwen. Ik probeer synergieën te vinden. Ik probeer maximaal rekening te houden met bekommernissen die geuit worden door de vakorganisaties. Maar dat kun je alleen maar doen aan tafel, aan de informele tafels, alvorens met een ontwerp van beslissing naar de regering te gaan, met onderhandelaars die de gesprekken zullen faciliteren. Want het zijn geen eenvoudige gesprekken. Het zijn complexe gesprekken. Het zijn belangrijke hervormingen. Het is in een moeilijke context. Ik probeer steeds opnieuw goed te begrijpen wat mijn gesprekspartners zeggen en hoe ik daar maximaal aan tegemoet kan komen. Dat is het basisuitgangspunt.
Heb ik begrip voor hun zorgen en bekommernissen? Ik heb daar heel veel begrip voor, inzonderheid als het bijvoorbeeld gaat over het vijfsporenbeleid, omdat dat ingrijpend is, omdat het belangrijk is dat we daar heel goed luisteren naar wat de vakorganisaties daarover vinden. Maar ik wil dit nogmaals heel duidelijk beklemtonen: het is niet omdat ik goed luister en tracht tegemoet te komen, dat, wanneer we toch op een bepaald aantal punten zeggen dat het voor ons vanuit een democratische ingesteldheid belangrijk is dat we daar met het mandaat van het parlement, vervat in het regeerakkoord en goedgekeurd in het parlement, stappen vooruit willen zetten en daar dus niet 100 procent tegemoet kunnen komen aan wat men zegt, ik niet goed geluisterd heb en onwillig ben. Ik heb daar ook een verantwoordelijkheid en een rol in te spelen. Het is net het zoeken naar waar we elkaar kunnen vinden, dat de belangrijke oefening is van de volgende dagen en weken. En ik wil daar altijd met een uitgestoken hand, altijd in een constructieve houding en altijd met respect voor het belang van de gesprekspartner aan werken.
Mevrouw Vandecasteele, ik denk dat u twee dingen door elkaar hebt gehaald. Er is in het parlement een debat over de welzijnsvereniging in Antwerpen lopende. Er is op dit moment geen debat over de casus in Oostende lopende in het parlement. U hebt gezegd dat ik een uitspraak ga doen over Oostende, terwijl er een debat is in Antwerpen. Er is een debat in het parlement over Antwerpen. Dat is een parlementair debat. En u weet dat het parlement het primaat heeft in onze democratie. Het debat loopt daar.
Wat de situatie in Oostende betreft, daar heb ik, voor alle duidelijkheid – ik zal het nog eens goed herhalen – in eer en geweten de wet gevolgd. Daar kunnen meningen over bestaan of het wel de juiste manier was. De vakbonden zijn het daarmee oneens. Ze hebben gedaan wat ze op zo’n moment doen in een democratie. Als men het oneens is met de minister, kan men naar de Raad van State stappen. De Raad van State zal het ultieme oordeel vellen over de wettelijkheid.
Mijn positie zal daarin niet veranderen. Als de Raad van State beslist dat, in tegenstelling tot mijn overtuiging, in tegenstelling tot wat de voorzitter van de Vlaamse Juristenvereniging met betrekking tot welzijnsrecht heeft geponeerd in een vrije tribune, in tegenstelling tot vele anderen, mijn positie fout is, zal ik daar de conclusie uit trekken dat we het decreet moeten aanpassen. Anders gaan we gewoon het decreet toepassen. Maar het is de Raad van State en niemand anders die hierin het laatste oordeel heeft. Dat moeten we afwachten. Ik moet dat afwachten, de vakbonden moeten dat afwachten, de stad Oostende moet dat afwachten. Het is niet de eerste en laatste keer. Daarvoor hebben we uiteindelijk een Raad van State, om uiteindelijk de knoop door te hakken.
Daar hebben we een meningsverschil en dat meningsverschil moet opgelost worden. Voor de andere zaken, voor het vijfsporenbeleid en de lokale rechtspositieregeling zijn er onderhandelingen. Die wil ik met open vizier, met open geest, met uitgestoken hand, op een constructieve manier volgen.
Er was afgesproken dat we niet zouden communiceren over vrijdag. Ik heb me daartoe geëngageerd, samen met de vakorganisaties. Ik veronderstel dat u van mij niet verwacht dat ik daarover communiceer. Ik zou het heel raar vinden dat u het omgekeerde zou verwachten. Ik kan u gerust zeggen dat langs de kant van de regering mijn kabinetschef en een medewerker aanwezig waren, net als de adjunct-kabinetschef van minister-president Jambon en raadgevers van de ministers Crevits, Weyts en Diependaele. Ze hebben daar allemaal het signaal gegeven dat ik zelf de onderhandelingen leid en dat ze het volste vertrouwen hebben in mij als onderhandelaar. Dat is de logica zelf binnen onze regering, daar is geen seconde twijfel over.
Binnen dit kader moeten we nu zoeken, moeten we elkaar weer vinden en het vertrouwen herstellen. We moeten goed luisteren naar elkaar en zo snel mogelijk inhoudelijk spreken over twee belangrijke dossiers, belangrijk voor de Vlamingen en voor de ambtenaren en administratie, namelijk hoe we ervoor zorgen dat we onze rechtspositieregeling kunnen moderniseren en vernieuwen en hoe we tot een goed akkoord komen rond die vijf sporen, waarbij we maximaal proberen rekening te houden met de bekommernissen van de vakorganisaties die daar het belang van onze ambtenaren voor ogen hebben.
De heer Warnez heeft het woord.
Collega’s, dat er meningsverschillen en een vertrouwensbreuk zijn met de vakorganisaties, dat is duidelijk. Voor mij is ook duidelijk dat de minister hier heel expliciet zegt dat hij de band wil herstellen. Hij zegt dat hij enkel door te luisteren en gesprekken rond de tafel kan komen tot een modern personeelsstatuut, dat dit primair en cruciaal is voor hij naar de regering stapt. Ik vind dat een heel verstandig en sereen antwoord van de minister.
In dat kader – ik wil niemand met de vinger wijzen – vind ik een aantal tussenkomsten hier in deze commissie echt betreurenswaardig. Ik wil de situatie niet overdrijven, maar ik vind het belangrijk dat we elkaar en de situatie vanuit deze commissie niet opstoken, niet vanuit de ene hoek en niet vanuit de andere. Iedereen die dat wel doet, helpt de lokale besturen of de Vlaamse overheid niet om tot een sterke slagkrachtige overheid te komen, die helpt ook die duizenden personeelsleden niet. Dat moet onze eerste zorg zijn.
Ik volg de heer Vaneeckhout dat, door het sociaal overleg nu te doen slagen, de minister een modern hr-beleid en rechtspositieregeling kan realiseren voor alle personeelsleden van onze lokale besturen en Vlaamse overheid. Dat is het allerbelangrijkste wat nu moet worden gerealiseerd.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw aanvullende antwoord. Het is mij niet helemaal duidelijk maar ik denk dat ik juist begrepen heb dat u zelf vrijdag niet aanwezig was? (Opmerkingen)
Ik dacht dat ik iemand hoorde antwoorden.
Dat was ik. Ik dacht dat de minister wel aanwezig was.
Mijnheer Vaneeckhout, als de kabinetschef van de minister aanwezig is, is de minister vertegenwoordigd. De minister is één en ondeelbaar met zijn kabinetschef.
Dat is duidelijk. Ik zou uw kabinetschef nooit durven onderschatten, minister. En dat hij volledig en 100 procent in uw naam spreekt ook niet. Ik heb alvast ook uw agenda niet te maken. Maar als mij als minister van Binnenlands Bestuur een brief zou bereiken waarin de vakorganisaties een vertrouwensbreuk aankondigen met de bevoegde minister, dan zou het misschien wel haalbaar zijn om een moment te prikken waarop de minister aanwezig kan zijn om ten persoonlijken titel die boodschap te ontvangen.
U zegt: ‘Ik verhoud mij tot het regeerakkoord en ik bevind mij in dat kader.’ En u wijst ook naar het parlement dat binnen dat kader kan spreken. Ik kan alleen maar spreken voor mijn fractie en voor mezelf. Ik beschouw alvast het regeerakkoord voor mezelf niet als een wet en ik hoef me ook in dat kader niet te begeven. Zo werkt onze democratie gelukkig ook al niet, en zeker de vakorganisaties niet. Die hebben op geen enkele manier te maken met dat regeerakkoord, behalve dat zij verantwoordelijk zijn om mee hun rol te spelen in de onderhandelingen.
Mij stoot het dan wel tegen de borst dat u hier dan zegt: ‘Kijk, dat is nu eenmaal wat het is, zo werkt het.’ Maar het zijn de ambtenaren waar u mee spreekt die de overheid hebben rechtgehouden de voorbije twee jaar tijdens de coronacrisis, zowel op lokaal niveau als op Vlaams niveau. Niet wij, collega-politici, niet anderen, maar het zijn de ambtenaren die de overheid en het publieke optreden hebben rechtgehouden in die periode. En het zijn die vertegenwoordigers van die ambtenaren, minister, die nu hun vertrouwen in de minister opzeggen. Dat is wat mij en onze fractie betreft toch echt wel fundamenteel en ongezien. Het zou me logisch lijken dat dit zeer ernstig genomen wordt. Het is een moment van grote crisis. De signalen die er komen, moeten fundamenteel erkend worden. Vandaar dat ik het belangrijk vond dat u zelf aanwezig zou zijn bij zulke overlegmomenten. Ik vermoed dat die nog komen.
Inhoudelijk, collega Ongena, wijst u op de krapte op de arbeidsmarkt. Ik ben het daar helemaal mee eens. We komen op een ander personeelsterrein terecht dan datgene waar we de afgelopen decennia in gewerkt hebben. Maar het zal dan helemaal geen oplossing zijn om de signalen die net wel van die mensen komen die voor de overheid werken, te negeren en daar niet mee aan de slag te gaan. Ik pleit ervoor om de komende tijd niet alleen heel oprecht te luisteren naar wat er gezegd wordt, maar ook echt na te denken hoe we dat in de praktijk kunnen omzetten. We moeten niet gewoon blind blijven en zeggen: ‘Sorry, ik heb mijn overtuiging.’ Misschien zijn er redenen waarom overtuigingen verschillen en komen die ook vanuit de realiteit op het terrein. Als we echt een antwoord willen op die krapte op de arbeidsmarkt en een wervende overheid willen zijn als werkgever, dan zullen we daar rekening mee moeten houden. Wij zullen daar als fractie alvast mee over waken.
Minister, collega’s, daarstraks werd aangehaald dat er blijkbaar een probleem is met de minister omdat er vijf vragen om uitleg gesteld zijn. Welnu, wanneer ik een vraag om uitleg ingediend heb, dan is het niet om de minister aan de tand te voelen, maar dan is het juist wel om het thema te kunnen bespelen. Het feit dat en de manier waarop er een open brief verscheen of verschenen is – ik ben er daarstraks in mijn vraagstelling ook mee begonnen – vond ik allesbehalve stijlvol. Wanneer dan hier gevraagd wordt of de minister erop ingegaan is, zeg ik dat het de minister siert. Ik denk dat ik er in mijn positie en met mijn karakter iets langer over gedaan had wanneer ik zo’n brief zou krijgen. Maar soit, het siert u dat u die verantwoordelijkheid hebt genomen en neemt. Want – en daar gaat het om, en we zijn het daar allemaal over eens – de tonaliteit is wel degelijk verschillend tussen de leden van de meerderheid en die van de oppositie. Ik, als lid van de meerderheid, sta wel achter dat regeerakkoord. En het is hier – en ik heb dat ook twee weken geleden aangehaald – voor een stuk een ideologisch debat. Ik ben ervan overtuigd dat we stappen vooruit moeten zetten in de rechtspositieregelingen zoals ze nu bestaan om, de blik vooruit, de lokale overheden en de Vlaamse overheid slagkrachtig te laten blijven werken in het belang van de burger. Ik voer geen politiek voor de ambtenaar, ik voer een politiek voor de burger. De ambtenaar is samen met de politiek een instrument om een goede samenleving mogelijk te maken. En natuurlijk moet dat met een fatsoenlijk statuut zijn, natuurlijk moet ook die ambtenaar deftig werk en een deftige verloning en een deftige omkadering kunnen krijgen. Maar dat is het uitgangspunt.
Nogmaals, dit was wat mij betreft geen vingerwijzing naar de minister, maar wel een appel naar allen om tot resultaat te komen.
De heer De Loor heeft het woord.
Voorzitter, de tonaliteit heeft vooral te maken met en is vooral ingegeven door de vertrouwensbreuk die er is. Het is ook een feit dat dit geen voorgaande kent.
Collega Tommelein, u beweegt zich een beetje als een duivel in een wijwatervat. Er was geen akkoord in verband met de privatisering, laat staan een protocol van akkoord. Ik zeg dat niet alleen, collega Tommelein, dat bleek ook uit de analyse van het Agentschap Binnenlands Bestuur. Inderdaad, daar zullen we de conclusie door de Raad van State wel over zien.
Minister, ik kan me niet van de indruk ontdoen dat u het nog altijd te veel afdoet als gebaseerd op een meningsverschil of meningsverschillen. Daaruit leid ik af dat er weinig begrip is voor de bezorgdheden van de syndicale organisaties. Ik wil er nog eens op wijzen, collega’s, die syndicale organisaties zijn geen op zich staande elementen. Die vertegenwoordigen de personeelsleden van de lokale besturen en van onze Vlaamse overheid. Wat er zich nu voortdoet is een vertrouwensbreuk, niet alleen vanuit de syndicale organisaties, maar ook vanuit al die personeelsleden die ze vertegenwoordigen. En dat is nog nooit gezien. Vandaar dat ik nog eens wil benadrukken dat het syndicaal overleg cruciaal is. Het is een overleg dat uitgaat vertrekkende van alle personeelsleden. Wat Vooruit betreft is het duidelijk: wij streven ernaar dat burgers en ondernemingen recht hebben op performante en sterke openbare diensten die een optimale dienstverlening aanbieden. Daarbij zijn vertrouwen en respect voor de medewerkers en hun vertegenwoordigers cruciaal.
U zegt, minister, dat u werk zult maken van het herstellen van dat vertrouwen. Wel, doe dat. Doe dat in het belang van die openbare diensten, van hun dienstverlening voor de burgers en voor de ondernemingen. Dat is wat Vooruit vraagt.
De heer Ongena heeft het woord.
De hardheid van de brief van de vakorganisaties verraadt vooral de grondigheid van de hervormingen die op tafel liggen en die een uitvoering zijn van het regeerakkoord. Dat regeerakkoord steunt op een democratische meerderheid die 3, 4 miljoen Vlamingen steunen via de verkiezingen die er geweest zijn. Die hervormingen zijn ook nodig. Dat is onze overtuiging. Het is niet vanuit een blind dogmatisme dat ik soms bij anderen merk, maar vanuit een realistische overtuiging als ik zie wat er vandaag op de arbeidsmarkten gebeurt. We hebben het daarnet geschetst. Willen we naar een slagkrachtige overheid gaan en blijven gaan, die een goede dienstverlening kan aanbieden, dan hebben we ook de mensen nodig. Dan moeten we naar een moderner personeelsstatuut gaan. Dat is natuurlijk een grondige hervorming die botst op weerstand.
Dat gezegd zijnde, ben ik blij dat de minister de hand blijft uitsteken. Ik ben absoluut iemand die het sociaal overleg een warm hart toedraagt. Er moet een overleg gebeuren en men moet proberen om de meningsverschillen zoveel mogelijk uit te vlakken: heel graag. Het belangrijkste op het einde van de rit is dat er een ei ligt, dat de hervorming er effectief komt. Daarom hoop ik dat het vertrouwen snel kan herwonnen worden om die besprekingen te hervatten en snel tot hervormingen te komen. Dat is uiteindelijk het enige wat telt op het einde van de rit.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.