Verslag vergadering Commissie voor Wonen en Onroerend Erfgoed
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Voorzitter, collega's, minister, mijn eerste vraag gaat over archeologie, en er zijn al verschillende vragen over gesteld. Minister, vorig jaar gaf u aan het agentschap Onroerend Erfgoed de opdracht om de uitvoeringspraktijk van de archeologische erfgoedzorg, die kadert in de ontwikkeling van lijninfrastructuur, onder de loep te nemen.
De doelstelling daarvan was om na te gaan of de uitvoeringspraktijk afwijkt van de gemiddelde bandbreedte van het archeologisch traject in Vlaanderen, inzichten te delen die helpen om het archeologisch traject bij de aanleg of vernieuwing van ondergrondse leidingen vlotter en kostenefficiënter te laten verlopen en in kaart te brengen wat de noden en de bezorgdheden zijn van initiatiefnemers en erkende archeologen.
Het rapport gaat in op het archeologische traject van twee specifieke groepen initiatiefnemers: de netbeheerders van leidingen en de vervoersmaatschappijen van gasachtige stoffen.
Opgemerkt wordt dat het archeologisch traject bij lijntracés leidt tot kenniswinst, maar dat er ruimte voor verbetering is bij het maken van selectieve keuzes over het inzetten van maatregelen en bij het maken van kosten-batenanalyses van onderzoekstrategieën en methoden. Initiatiefnemers vragen dat het agentschap daarin een rol zou opnemen. Er wordt gesteld dat de technische uitvoering van de werken en het archeologisch onderzoek beter op elkaar moeten worden afgestemd. Ook wordt erop gewezen dat het te vaak onduidelijk is waar het eindpunt van een archeologisch onderzoek ligt, hetgeen maakt dat het bijzonder moeilijk is om de impact van dergelijk onderzoek op zowel budgetten als termijnen adequaat in te schatten. Gesteld wordt dat deze onzekerheid voor een groot deel zou kunnen worden weggewerkt door een nauwere interactie tussen een erkende archeoloog en de initiatiefnemer.
In de conclusies kunnen we ook, niet verrassend, lezen dat de kostprijs van de archeologische erfgoedzorg een heikel punt blijft, in het bijzonder de relatief lange onzekerheid over het totaalbeeld ervan. Dat maakt het moeilijk om de ontwikkeling van ondergrondse leidingen te budgetteren, maar geconcludeerd wordt dat de meeste initiatiefnemers bereid zouden zijn om de financiële lasten te dragen.
Minister, welke algemene conclusies trekt u uit het onderzoek in functie van de verdere evaluatie van de archeologieregelgeving? Werden de conclusies van het onderzoek besproken met de opdrachtgevers en de uitvoerders van de werken? Zo ja, wat waren hun bevindingen?
Initiatiefnemers en archeologen vragen dat het agentschap een rol zou opnemen bij het maken van selectieve keuzes. Zal het agentschap dat doen? Hebt u daartoe de opdracht gegeven?
We kunnen lezen dat de technische uitvoering van de werken en het archeologisch onderzoek beter op elkaar zouden moeten worden afgestemd. Welke maatregelen kunt u nemen?
Daar waar archeologen ervan overtuigd blijken te zijn dat onderzoek op lijntracés nuttige kenniswinst kan opleveren en een meerwaarde biedt, blijken niet alle initiatiefnemers die mening te delen. Er wordt op gewezen dat meer duiding van archeologen bij de resultaten van het onderzoek zal zorgen voor een groter draagvlak. Welke maatregelen kunt u nemen? Op welke manier kan ervoor worden gezorgd dat meer duiding en uitleg gegeven wordt over de resultaten van het archeologisch onderzoek?
Initiatiefnemers geven aan bij de start van het archeologisch traject zoveel mogelijk zekerheid te willen hebben over de maximale kosten en de tijdsduur ervan. Kunt u hierrond initiatieven nemen?
Ministers Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Schauvliege, ik dank u voor uw vragen. Ik geef een redelijk uitgebreid antwoord.
In het onderzoeksrapport over lijntracés spreken niet alleen de cijfers, maar ook de initiatiefnemers en hun erkende archeologen. Cijfers alleen geven immers geen inzage in de beleving en de ervaringen van initiatiefnemers en erkende archeologen bij deze archeologische trajecten. Daarom werden ook elf interviews afgenomen met vertegenwoordigers van zes initiatiefnemers en vijf archeologische bedrijven.
De conclusies van het onderzoek werden nog niet besproken met de opdrachtgevers en de uitvoerders van de werken aan ondergrondse leidingen. Wel kregen alle rechtstreeks betrokkenen, dus de vertegenwoordigers van de zes initiatiefnemers en de vijf archeologische bedrijven, het onderzoeksrapport toegestuurd. Tot op heden reageerden drie initiatiefnemers op het onderzoeksrapport. Een eerste gaf aan geen opmerkingen te hebben. Met een tweede had het agentschap een telefonisch contact. Tijdens dat gesprek gaven zij mee tevreden te zijn over de bevindingen en de resultaten van het rapport. Met een derde staat een bespreking met het agentschap ingepland eind deze maand.
Zoals u weet werd er bij de opmaak van de regelgeving voor gekozen om het maken van keuzes aan de uitvoerende archeologiesector toe te vertrouwen, dus niet alleen de archeologische bureaus maar ook erkende archeologen in dienst van gemeenten en intergemeentelijke onroerenderfgoeddiensten. We stellen echter vast dat het maken van keuzes niet altijd even gemakkelijk is. Het archeologisch traject bij lijntracés leidt tot kenniswinst, maar er is inderdaad ruimte voor verbetering bij het maken van selectieve keuzes over het inzetten van maatregelen en bij het maken van kosten-batenanalyses van onderzoeksstrategieën en -methoden. Ook initiatiefnemers en archeologen geven aan dat zij hierbij extra hulp kunnen gebruiken.
Ik gaf het agentschap eerder al de opdracht om een aantal prangende problemen met betrekking tot de archeologische erfgoedzorg, waaronder het archeologisch onderzoek bij lijntracés, aan te pakken en ervoor te zorgen dat de archeologische erfgoedzorg 'maatschappelijk aanvaard' is. Dat wil zeggen dat de kenniswinst uit archeologisch onderzoek in evenwicht is met de kosten die zowel de initiatiefnemer als de overheid hiervoor wil betalen. Het traject ‘Op weg naar een maatschappelijk aanvaarde archeologische erfgoedzorg’ is uitgestippeld. De kernbegrippen 'kenniswinst', 'kostenefficiëntie' en 'selectiviteit' staan daarin centraal. Het traject heeft betrekking op de hele archeologische sector en wil alle actoren in beweging zetten. Het voorliggend onderzoeksrapport is een van de eerste resultaten van dit traject.
Wat zal mijn administratie doen? Men zal erkende archeologen helpen om zelfstandig keuzes te leren maken die maatschappelijk aanvaard zijn. Dat zijn keuzes die de juiste mate van selectiviteit aan de dag leggen om op kostenefficiënte manier te komen tot relevante en zichtbare kenniswinst. Ook zal men erkende archeologen ondersteuning bieden met handleidingen en kaders. Door de uitbouw van de onderzoeksbalans biedt het agentschap de erkende archeologen een overzicht van kennishiaten en inspireert het hen met relevante onderzoeksvragen. Op vormingsmomenten zal het agentschap praktische toepassingen van de kernbegrippen 'selectiviteit', 'kostenefficiëntie' en 'relevante kenniswinst' aanleren. Ook zal het agentschap de erkende archeologen meer individueel ondersteunen met coaching en feedback. Ook het informatieaanbod voor de bouwheer op de website van het agentschap wordt herbekeken.
Ten slotte kende ik een subsidie toe aan Stichting RAAP (Regionaal Archeologisch Archiverings Project) voor een syntheseonderzoek. Deze studie zal nagaan in welke mate lijntracés informatie bieden over de landschappelijke situering van archeologische sites. Daarnaast wordt er ook geëvalueerd hoe de sporen uit diverse archeologische perioden zich manifesteren. De resultaten hiervan zullen erkende archeologen in de toekomst ondersteunen bij het maken van selecties en bij het beoordelen van het kennispotentieel van archeologisch onderzoek op lijntracés.
Het gesprek over de afstemming van de technische uitvoering en het archeologische onderzoek is in eerste instantie een gesprek dat de opdrachtgever en de door hem aangestelde erkende archeoloog dienen te voeren. Een tijdige, planmatige en uitvoerige communicatie tussen de verschillende partijen is dan ook een van de sleutels voor een vlot en efficiënt archeologisch traject. De erkende archeoloog moet bijvoorbeeld zeer goed op de hoogte zijn van de technische uitvoeringswijze van de leidingwerken en betrokken worden bij eventuele planwijzigingen en werfvergaderingen. De initiatiefnemer en de ontwerper moeten van hun kant goed geïnformeerd worden over het doel en de randvoorwaarden van het archeologisch onderzoek.
Erkende archeologen zijn conform de code van goede praktijk nu al verplicht in het eindverslag een tekstuele samenvatting van het onderzoek, met vermelding van de vraagstelling, de gevolgde onderzoeksmethode en de resultaten, op te nemen. Die samenvatting moet ook een duiding van de betekenis en het belang van de resultaten, verstaanbaar voor een niet-gespecialiseerd publiek, bevatten. We merken evenwel dat de kwaliteit van deze samenvattingen erg uiteenloopt. Bij de herwerking van de code van goede praktijk, die ik aankondigde, zal gekeken worden of een herformulering deze passage meer kracht kan bijzetten. Ook tijdens de opleidingen, voorzien door het agentschap, zal het belang van deze samenvatting extra onder de aandacht gebracht worden.
De regelgeving is in die zin opgebouwd dat initiatiefnemers aangezet worden om het archeologisch onderzoek zo vroeg mogelijk in het traject op te starten. Vooronderzoek met en zonder ingreep in de bodem gebeurt idealiter vóór het aanvragen van de omgevingsvergunning. Enkel voor die gevallen waar dit onmogelijk blijkt, is in een uitzonderingsregel voorzien die stelt dat het onderzoek met ingreep in de bodem ook na de vergunning kan worden uitgevoerd. Jammer genoeg zien we dat heel wat initiatiefnemers van deze uitzondering gebruikmaken en zo de onzekerheid over kosten en tijdsduur van het onderzoek in stand houden. Dat is natuurlijk een keuze die men zelf maakt.
Bijkomend toonde het onderzoek aan dat opvallend veel werfbegeleidingen plaatsvinden bij het archeologisch onderzoek van lijntracés. Dat is een beperkte vorm van opgraving, waarbij de regie van de graafwerken bij de uitvoerder van de werken ligt. Ook deze manier van werken zorgt ervoor dat zekerheid over duurtijd en kosten lang onduidelijk blijft.
Maar ook los daarvan blijft de kostprijs van de archeologische erfgoedzorg een heikel punt. Enkele initiatiefnemers van lijninfrastructuur formuleerden tijdens de interviews de volgende wensen: een vaste maximumprijs per op te graven vierkante meter en een wettelijke begrenzing van de archeologische kost en de onderzoekstermijn. Dat kan bijvoorbeeld door de invoer van een maximaal percentage van de archeologische kost ten opzichte van de totale raming van de hele ontwikkeling en door een maximumtermijn te bepalen voor elke onderzoeksfase. De juridische haalbaarheid van zulke maximumfactuur wordt momenteel op mijn vraag onderzocht. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in het najaar.
Ook is een analyse voor de uitbreiding van de doelgroep van de premies voor vergunningsplichtig archeologisch onderzoek lopende. In deze analyse worden nutsbedrijven als aparte doelgroep meegenomen. Maar dat geeft een kostenplaatje én een dossierstroom: voor de premie archeologisch vooronderzoek met ingrepen in de bodem bedragen de geschatte jaarlijkse meerkosten 470.000 euro en een 92 dossiers; voor de premie buitensporige opgravingskosten bedragen de geschatte jaarlijkse bedragen de meerkosten 428.000 euro en een 24 dossiers.
Er lopen dus talrijke initiatieven, die een gezamenlijke inspanning van alle betrokken actoren vragen, maar ik heb er vertrouwen in dat het laten samen sporen van al deze acties op termijn in belangrijke mate zal bijdragen aan vlottere en kostenefficiëntere archeologische trajecten.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord.
We weten allemaal dat het op het terrein heel gevoelig ligt. Het is een evenwicht zoeken tussen archeologie, wat we allemaal belangrijk vinden, en zorgen dat het betaalbaar is en niet te belemmerend werkt.
Ik heb ook al overleg gehad, ook met de archeologieactoren, en het is geen evident verhaal. Ik heb het gevoel dat we nogal lang in de fase blijven van vaststellen waar het probleem zit, het studeren, terwijl ik heel veel vragen krijg van het terrein en het heel veel frustraties opwekt.
Het is goed dat de eerste studie er nu is. Ik hoor dat u in het najaar nog met bijkomende resultaten komt. Het is belangrijk om er ook niet te lang op te studeren en te kijken waar de problemen zitten, maar ook een aantal zaken op het terrein aan te pakken. Ik vrees dat anders het draagvlak voor archeologie helemaal zal wegsmelten. Ik voel het ook, want ik word er heel veel op aangesproken.
Ik zou dus toch wel willen aandringen om na te gaan of er geen snellere ‘quick wins’ kunnen gebeuren. Zo kunnen we een aantal stappen vooruitzetten en de frustratie die er leeft op het terrein en waar niet echt iemand schuld aan heeft – want iedereen voelt wel het belang aan van archeologie, maar toch loopt het niet zoals we zouden willen –, sneller aan te pakken. Het is in het belang van iedereen: in het belang van de doorstroming van dossiers, maar ook in het belang van de archeologie.
Minister, ik zou u willen oproepen om er zo snel mogelijk werk van te maken.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Minister, ik heb niet veel tijd, maar ik zou toch enkele bedenkingen willen meegeven. Ik heb u over een ander dossier al eens aan de mouw getrokken.
Minister, wat mij een beetje tegen de borst stuit: ik vind archeologisch onderzoek heel belangrijk, maar het is uiteindelijk toch de belastingbetaler die betaalt, of het nu uit de begroting van AquaRio komt of uit uw eigen begroting. Als de lasten ondergronds worden gedragen door AquaRio, dan komt het wel niet op uw begroting. In Brugge hebben we bijvoorbeeld een traject waarvan de meerkosten nu al 1,2 miljoen euro zijn. Gelukkig is er AquaRio, maar uiteindelijk wordt het allemaal gevoed met overheidsgeld. Ik heb er dus toch mijn vragen bij.
Ik dring toch aan, minister, op een evaluatie. Er moet een redelijkheid zijn, in die zin dat, als archeologisch onderzoek extra kosten en vertraging van de werken met zich meebrengt, er een evenwichtsoefening moet worden gemaakt. Er moet ook rekening worden gehouden met de toegankelijkheid en de veiligheid. Soms worden mensen voor lange tijd afgesloten door onderzoekputten. De brandweer kan er dan niet meer bij enzovoort. Wat mij nog het meest tegen de borst stuit, is dat archeologie bij onroerend erfgoed rechter en partij is. De wet staat aan hun kant. Zij beslissen over de opdracht. Dat kan eigenlijk niet, want dan krijg je een klimaat waarin archeologie het doorslaggevende aspect is en alle andere aspecten niet meetellen. Zij beoordelen de situatie zelf en beslissen of de opheffing terecht is of niet. In die situatie sta je altijd met de rug tegen de muur. Je moet alles ondergaan. Ik vraag toch wat redelijkheid en proportionaliteit ten aanzien van andere belangen. Mijn vraag is: wie oordeelt daarover? Ik vind het niet logisch dat Onroerend Erfgoed het oordeel mag vellen of zij al dan niet willen ontheffen. Er moet een onafhankelijke instantie komen.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
Ik begrijp dat er pijnpunten zijn bij archeologie. Maar Lucebert zei: ‘Alles van waarde is weerloos.’. Dat geldt zeker ook voor archeologie. Dat is de wieg van onze geschiedenis. Akkoord dat er pijnpunten zijn, maar laat ons in ’s hemelsnaam niet het kind met het badwater weggooien.
Nu, wat die evaluatie betreft, vind ik het heel positief dat die gebeurt. Ik ben ook heel blij met de grote betrokkenheid van zowel de initiatiefnemers als de archeologen, niet alleen tijdens dat onderzoek maar ook daarna nog. Dat blijkt uit uw antwoord. Wij leren dus dat archeologisch onderzoek op lijntracés niet wezenlijk afwijkt van het archeologisch onderzoek bij andere projecten en ontwikkelingen in Vlaanderen. Uw initiatieven, minister, zullen dus vlottere en efficiëntere trajecten moeten opleveren. Ik heb het dan over het onderzoek naar de haalbaarheid van de maximumfactuur. Ik ben ook heel benieuwd naar de resultaten daarvan en naar een eventuele uitbreiding van premies en het aanvullen van de gebieden waar geen archeologie te verwachten valt.
Maar dat het archeologisch onderzoek niet veel afwijkt op lijntracés, zorgt ervoor dat er ook hier pijnpunten opduiken in het onderzoeksrapport, zoals de communicatie met het publiek en de deponeringsproblematiek. Wat de communicatie betreft, weten wij dat meer duiding door de archeologen over de resultaten van hun onderzoek zorgt voor een groter draagvlak bij de initiatiefnemers. Dat geldt ook voor de communicatie bij een groter publiek. Archeologen hebben doorgaans minder tijd en aandacht voor structurele publiekscommunicatie. U spreekt over het bewaken van de kwaliteit van de samenvatting in het eindverslag. Dat kan daar natuurlijk bij helpen.
Over de deponering is het rapport redelijk duidelijk. De initiatiefnemers willen het archeologisch ensemble zelf niet in bewaring nemen. Zij willen het zonder kosten van hun kant in bewaring geven aan een onroerenderfgoeddepot. Bent u bereid om die problematiek te bekijken?
De heer Slagmulder heeft het woord.
Ik hoor hier veel terechte bezorgdheden. Ik heb een gelijksoortige vraag als collega Van Werde. In het onderzoeksrapport is sprake van de problematiek van de nazorg van archeologische vondsten. Eigenaars en beheerders zijn verplicht om archeologische vondsten in hun geheel in goede staat te bewaren en ter beschikking te stellen voor wetenschappelijk onderzoek.
Deze vondsten kunnen in bewaring worden gegeven bij bepaalde musea of een erkend onroerenderfgoeddepot. Het probleem is dat de werkingsgebieden van de huidige depots in Vlaanderen ontoereikend zijn. Een ander probleem is dat ook niet alles wordt aanvaard.
Uit het rapport blijkt dat de initiatiefnemers de archeologische vondsten inderdaad niet zelf willen bewaren en het is niet altijd evident om die vondsten ergens in bewaring te geven, wat dan voor heel wat frustratie zorgt. Rest dan de vraag wat het nut is van kosten te maken voor archeologisch onderzoek als die dan niet in verhouding staan tot maatschappelijke kenniswinst. Het zou natuurlijk heel jammer zijn dat door deze onduidelijkheid het draagvlak zou verdwijnen. Ook erkende archeologen maken zich zorgen over de nazorg, in de zin dat de vondsten niet altijd op de juiste manier worden bewaard. Minister, ik doe dus ook een oproep om hier voldoende aandacht aan te schenken.
Minister Diependaele heeft het woord.
Collega's, ik ben blij dat archeologie zoveel mensen beroert. Ik zal u een bekentenis doen: ik heb waarschijnlijk op vele gebieden in het algemeen een economische inslag, in die zin dat ik zeker rekening houd met de bezorgdheden dat archeologie zeer duur kan zijn, dat het lang duurt, dat projecten daardoor vertraging oplopen, dat het onverwachte kosten met zich meebrengt enzovoort. Maar hier moet je natuurlijk de economische inslag, die ik zeer belangrijk vind en die bij mij – en dat is mijn persoonlijke ideologische ingesteldheid – vaak zal doorwegen, in evenwicht brengen met de bescherming van ons erfgoed.
Als we morgen ergens een kraan in de grond steken waar er geen archeologisch vooronderzoek nodig was of als we de regelgeving minder streng maken en er blijkt plotseling iets in de grond te zitten, dan zijn jullie, mevrouw Van Volcem, mevrouw Schauvliege, mijnheer Slagmulder en zeker mevrouw Van Werde, die dat traditioneel sowieso doet, de eersten om mij vragen te stellen in de strengst mogelijke bewoordingen waarom zoiets belangrijk voor Vlaanderen – ik geef maar een fictief voorbeeld – verloren is gegaan en waarom we die regelgeving hebben bijgestuurd. Mevrouw Van Volcem, Brugge is één groot archeologisch depot onder de grond. Stel u voor dat we daar zouden toelaten dat er zonder meer kan worden gegraven en de ondergrond kan worden verstoord. Er zit zoveel kenniswinst onder de grond, zoveel meerwaarde voor vandaag, want we geven niet alleen identiteitsbeleving door, maar er is ook een toeristische uitbating voor de stad. Er zit zoveel waardevols onder de grond dat we er inderdaad voorzichtig mee moeten zijn. Dan kom je natuurlijk bij hét grote probleem: we weten het niet. Het is zeer moeilijk om in te schatten wat er onder de grond zit en wat niet. En daarom moeten we een evenwicht zoeken. Bijvoorbeeld: om de hoeveel meter moet er bij een lijntracé een put worden geboord om na te gaan wat er zit en wat niet? Als je zegt dat het om de 100 meter moet, maar er zit iets op 50 meter, wat moet je dan doen? Want je ziet het niet. Het is zeer moeilijk. De technieken gaan vooruit. Er is ook topografisch onderzoek waaruit je veel kunt afleiden, maar uiteindelijk is het nog altijd zeer moeilijk om te weten wat er onder de grond zit.
Ik kan u voorbeelden geven van een industrieterrein in het Waasland waar er een paar zaken zijn gevonden. Het ging over een onderzoek van 5 miljoen euro of zo. Er zijn speerpuntjes en vuursteentjes gevonden. Ze vertellen iets en ze dienen ook voor wetenschappelijk onderzoek, maar weegt het op tegen de kosten die gemaakt zijn? Dat zijn moeilijke vragen. Ik geef het grif toe.
Maar in beide gevallen zullen er door jullie vragen worden gesteld: ofwel is het te duur, ofwel is er kenniswinst verloren gegaan en zouden jullie mij daar ook op aanspreken. Ik ben blij dat archeologie de gemoederen beroert, echt wel, maar we moeten eerlijk en correct zijn: de afweging is echt niet zo gemakkelijk te maken.
Ik denk dat we ook de lopende onderzoeken moeten afwachten. Zoals mevrouw Schauvliege al zei, worden er af en toe inderdaad nog wel opmerkingen gemaakt. Ik heb ook samengezeten met enkele van de mensen die op een lijntracé werken. Ik heb ook met de watermaatschappijen samengezeten, die trouwens bijna 60 procent hebben. Velen van hen kunnen zich min of meer wel vinden. Er zijn aanpassingen nodig en ze vragen dat er op sommige dingen wat meer wordt gelet, maar het draagvlak voor archeologie is daar wel gegroeid.
Mijnheer Slagmulder, u zult wel weten dat er net buiten Ninove een nieuw bedrijventerrein is aan de baan tussen Ninove en Aalst. Ik ben er op bezoek geweest. Er is heel wat gevonden in de ondergrond, zoals kampementen uit de 17de eeuw. Heel veel mensen uit Ninove zijn er op bezoek geweest, want men heeft het tentoongesteld. Er is heel veel volk op af gekomen. Het draagvlak voor archeologie is er wel degelijk, maar er is ook nog altijd de kostprijs. Ik steek dat niet onder stoelen of banken, maar om nu te zeggen dat de weegschaal helemaal uit balans is, daar ben ik het niet mee eens. Het is een moeilijk evenwicht, het is zeer moeilijk om door de grond te kijken.
Mevrouw Van Volcem, dat het agentschap rechter en partij is, dat denk ik niet. Het agentschap doet niet meer dan al dan niet aktename van de archeologienota. Het is de archeoloog zelf die bepaalt welk programma van maatregelen er wordt opgesteld. Ik heb het in mijn antwoord ook gezegd: in het programma van goede praktijken kunnen er wel degelijk aanpassingen gebeuren, en die hebben hun weerslag in de archeologienota, maar het agentschap is niet zomaar rechter en partij. Dat is te kort door de bocht.
Wat u zegt over de depotproblematiek, klopt. Ze zijn nog niet over heel Vlaanderen uitgerold. We staan dus nog voor een uitdaging, maar ze worden stelselmatig uitgebreid. Ik heb vorig jaar in Ieper of Veurne een bezoek gebracht aan een splinternieuw depot. Ik weet niet of jullie Vilvoorde al eens hebben bezocht. Het is gigantisch en er wordt heel veel bijgehouden. Het is ongelooflijk.
Er zijn twee manieren. Mijnheer Slagmulder, u zegt dat niet altijd alles wordt aanvaard. Ik vind het ook maar logisch dat er een selectie wordt gemaakt. We kunnen discussiëren over de manier waarop die selectie wordt gemaakt. Ik heb ook al depots bezocht waarbij ik vragen had bij wat er werd bijgehouden. Is dat wel de moeite waard om bij te houden? Die vraag kan men zich soms ook wel stellen. Het kost geld aan de eigenaar en aan de Vlaamse overheid die de depotwerking uitbouwt. Ik vind een selectie dus wel belangrijk. Het blijft een uitdaging, die we trouwens samen met minister-president Jambon aanpakken, want het is een gedeelde bevoegdheid. Er zijn al stappen gezet, maar het klopt dat we nog verdere stappen moeten zetten.
Over de bewaringscondities zelf heb ik nog geen klachten gehoord. Integendeel, ik heb de indruk dat er vanuit de depots zelf veel inspanningen worden geleverd om op de best mogelijke manier de bewaring te verzekeren. Ik heb er een hele uitleg over gekregen. Het gaat over de aankoop van plastic dozen. Je hebt er grote en kleinere nodig, een soort Tupperwaredozen, die men moet kunnen stapelen maar die wel de maximale capaciteit van het depot proberen te vullen. Curverboxen is misschien beter, maar het maakt niet uit, er wordt echt over nagedacht. Vroeger gebruikte men streepjescodes, maar nu gebruikt men een QR-code, ook om ze in contact te brengen met elkaar. Zo kan men zijn inventaris leggen naast een inventaris aan de andere kant van het land zodat men kan vergelijken. Men kan ze ook internationaal vergelijken. Hoe zorgen we dat al die dingen die in een depot in bewaring worden gehouden, openstaan voor wetenschappelijk onderzoek en dat universiteiten en onderzoeksinstellingen er toegang tot hebben?
Er zijn heel wat vragen die worden aangepakt en waarmee wordt gewerkt. Het is een ‘work in progress’ en er blijft werk aan de winkel, maar er wordt aan gewerkt.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, ik heb geen enkel parlementslid horen pleiten tegen archeologie, integendeel. Ik heb iedereen horen pleiten voor evenwicht en ik ben blij dat u daar ook de nadruk op legt. Een gezond evenwicht is in het belang van archeologie. Aan de andere kant is er het economisch aspect, de betaalbaarheid, maar ook het feit dat het niet vertragend mag werken. Dat is de bezorgdheid waaruit ik mijn vraag heb gesteld. Door het feit dat je archeologie als een economische belemmering gaat zien of dat het zo wordt ervaren op het terrein, kalft het draagvlak voor archeologie af. Daarom is het zo belangrijk om ook te luisteren naar de knelpunten en die ook aan te pakken. Ik blijf er vanuit het veld signalen over krijgen. Het is dus belangrijk om de knelpunten aan te pakken en er ook niet te lang mee te wachten. Dat is mijn buikgevoel als ik hoor en zie wat er op het terrein gebeurt.
Uiteraard is ontsluiting en informatie heel belangrijk, daar ben ik het volledig mee eens. Het kan ook het draagvlak vergroten, maar we moeten zorgen dat er een aantal knelpunten rond betaalbaarheid en procedures worden aangepakt en er niet te lang mee wachten. We kunnen blijven studeren en blijven afwegingen maken, maar we mogen echt niet lang wachten met een aantal ‘quick wins’. We moeten een signaal geven dat we het begrijpen. Archeologie is belangrijk en ga ik absoluut niet laten vallen, dat is ook niet mijn pleidooi, maar aan de andere kant begrijp ik ook wel de knelpunten op het terrein.
Dat is wat ik u zou willen vragen: maak snel werk van ‘quick wins’ op het terrein.
De vraag om uitleg is afgehandeld.