Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Sleurs heeft het woord.
Voorzitter, ik heb ook een gedicht. Het is het gedicht dat ik heb gebruikt op mijn persoonlijke wenskaart voor dit nieuwe jaar, maar je kan het inderdaad ook wel zien in het kader van onderzoek en ontwikkeling, als je het letterlijk bekijkt. Anderzijds is het misschien ook veeleer filosofisch over wat wij als parlementsleden of beleidsmakers doen in het leven. Het gedicht, met als titel 'In de hemel', is van Toon Tellegen, een Nederlands arts en dichter.
In de hemel hing een vraagteken
Waarom?
Mensen klommen op elkaars schouders
en bekeken het van dichtbij.
Het is een oud uitroepteken, zeiden ze, het is kromgetrokken,
het stort bijna neer.
Ze besloten hun verdere leven te wijden
aan de betekenis daarvan.
Ze vervolgden hun weg,
passeerden aanhalingstekens, voetnoten en kleine verschrijvingen,
haakjes werden geopend en schielijk weer gesloten
en in de verte zagen ze drie puntjes
in het heldere wit der onsterfelijkheid.
Misschien moeten we toch eventjes nadenken over onze rol in dit aardse bestaan. Bij dezen echter terug naar de werkelijkheid.
Minister, ik heb een vraag over de wetenschappers die na hun pensioen verder willen doen. Sorry, mijn inleiding is iets langer, maar ik denk dat het onderwerp dat wel noodzaakt. Het gaat inderdaad over het feit dat oud zijn niet out zijn is. Wie langer wil werken na de pensioenleeftijd, zou dat ook daadwerkelijk moeten kunnen doen. Ik denk dat we het daar toch wel over eens zijn. We stellen echter vast dat er drempels zijn om dat effectief waar te maken. We lezen ook getuigenissen in de media van werknemers die nog niet willen stoppen met werken, maar toch tegen de muren van een verstarde regelgeving botsen. Dat geldt ook voor wetenschappers, voor onderzoekers. Sommigen zoeken dan maar andere oorden op en gaan aan de slag in het buitenland, maar daardoor missen we kansen om talenten verder te ontplooien en te laten renderen voor excellent onderzoek.
Minister, u bent echter niet bij de pakken blijven neerzitten. U hebt in samenspraak met de universiteiten en het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen (FWO) de regels al aangepast, waardoor wetenschappers meer mogelijkheden krijgen om het onderzoek na hun emeritaat voort te zetten. Het FWO zal dus een oproep lanceren voor wetenschappers om na de pensioenleeftijd financiering aan te vragen voor een bepaald onderzoeksproject. Daar zijn natuurlijk wel een aantal voorwaarden aan verbonden. Zo geldt dit enkel voor bepaalde profielen en moet er steeds een samenwerking zijn met een beloftevolle jonge onderzoeker om de continuïteit te waarborgen. Het voorziene budget is 5 miljoen euro per jaar. Dat is goed voor een tiental projecten per aanvraagronde. Deze projecten zullen ook elk vier jaar lopen.
In het kader daarvan viel ons oog ook op een artikel in De Morgen van 14 januari 2022 over de beslissing van de Nederlandse overheid om meer te investeren in ‘ongebonden’ onderzoek, dat meer vrijheid en creativiteit geeft aan wetenschappers. Onderzoekers bepalen in dat kader vooral zelf wat ze willen onderzoeken zonder dat het onderzoeksvoorstel eerst door een expertencommissie moet worden beoordeeld. Men stelt immers dat de manier van financiering echte innovatie en baanbrekend onderzoek ontmoedigt. Er zijn voorbeelden van onderzoekers die bot hebben gevangen met hun onderzoeksvoorstellen bij expertencommissies, die niet altijd getuigen van openheid om out of the box en buiten het vakgebied te denken, terwijl achteraf wel blijkt dat er baanbrekend onderzoek werd verricht. Anekdotes spreken tot de verbeelding, maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat we nu op het verkeerde pad zouden zitten. De European Research Council (ERC) richt zich expliciet op high risk/high gain-onderzoek. Uit onderzoek zou echter blijken dat de ERC niet het meest risicovolle onderzoek financiert.
De discussie is niet nieuw en we hebben daar al van gedachten over gewisseld. Toch is het belangrijk om blijvend aandacht te hebben voor risicovol onderzoek waarvan de resultaten onvoorspelbaar zijn. Anderzijds hebben we natuurlijk de verantwoording van de besteding van de overheidsmiddelen. Het FWO geeft aan dat ze de eigen werking evalueren en nagaan of er voldoende risicovol onderzoek wordt gestimuleerd. Er wordt een onderzoek voorbereid over hoe wetenschappers en panelleden het beoordelingsschema ervaren. Op basis daarvan gaat men na hoe procedures eventueel moeten worden aangepast en op welke manier er nood is aan een specifiek financieringskanaal.
Wat is het verschil tussen deze nieuwe oproep gericht naar topwetenschappers die de pensioenleeftijd hebben bereikt en de regels die het FWO vandaag hanteert voor senior onderzoeksprojecten fundamenteel onderzoek? Het is een goede zaak dat deze verruiming wordt mogelijk gemaakt. Ik vraag mij wel af of de leeftijd niet beter kan worden geschrapt bij iedere FWO-oproep waardoor de focus op excellentie van het onderzoek ligt.
Er wordt aangegeven dat het FWO een onderzoek voorbereidt over hoe wetenschappers en panelleden de beoordelingsschema’s ervaren. Op welke manier wordt dit onderzoek gevoerd en hoe gaat men aan de slag met de resultaten? Hoe zal rekening worden gehouden met de bevindingen en de suggesties van de onderzoeksinstellingen en de wetenschappers om de werking bij te sturen?
Hoe wordt samengewerkt tussen het FWO en de ERC? In welke mate vinden Vlaamse onderzoekers en wetenschappers de weg naar de ERC en hoe slaagt men erin om middelen te bekomen? Hoe kan de ERC worden ingeschakeld voor het financieren van meer risicovol onderzoek?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Sleurs, ik denk dat mijn antwoord korter zal zijn dan uw vraag, iets wat heel ongebruikelijk is bij de vragen die door u worden gesteld.
Bedankt voor de steun en appreciatie van het nieuw initiatief dat ik samen met het FWO en de universiteiten heb uitgewerkt om onze topwetenschappers ook na de pensioenleeftijd de mogelijkheid te geven hun onderzoek hier in Vlaanderen te blijven uitvoeren. We moeten allemaal langer werken en als er dan zeer excellente wetenschappers hier in Vlaanderen onderzoek willen blijven uitvoeren, moeten we daar de gelegenheid voor creëren.
De focus van elke FWO-oproep ligt net bij de excellentie van het onderzoek. De leeftijd van de aanvragers is eigenlijk nooit een criterium bij het FWO, maar omdat emeriti geen onderzoeksprojecten fundamenteel onderzoek konden aanvragen bij het FWO, werd nu bepaald dat die toch een aanvraag kunnen indienen tot in het jaar van hun pensioen én indien dat pensioen plaatsvindt tijdens de looptijd van het project. Zoals u zelf aangeeft, moet er altijd een samenwerking zijn met een jonge, beloftevolle onderzoeker om de continuïteit te waarborgen. We hebben nu een gaatje in de regelgeving opgevuld om te vermijden dat mensen aan het einde van hun carrière geen aanvragen meer zullen indienen, want dat is wel een verlies aan wijsheid. Zo maak je ook de brug met jonge onderzoekers. Ik vind dat dat een intelligente oplossing is.
Ook het tweede onderwerp dat u hier aanhaalt, is zeer belangrijk. Hoe zorgen we ervoor dat we in Vlaanderen enkel excellent onderzoek financieren zonder dat we het beloftevolle, maar risicovolle onderzoek fnuiken? Zoals u zelf ook aangeeft, moeten we de bestedingen van de overheidsmiddelen ook voldoende kunnen verantwoorden.
Daarom sta ik nog steeds achter de excellentieprocedures van het FWO: onderzoekers moeten projecten uitwerken die dan worden beoordeeld zodat de beste of de meest excellente onderzoeksprojecten worden gefinancierd. Het FWO is zich er wel van bewust dat dit druk zet op het zogenaamde doorbraakonderzoek met een high risk, high gain. Dat is onderzoek met een hoog risico op onvoorspelbare resultaten, maar ook een hoge kans op echt innovatieve doorbraken. Onderzoekers twijfelen soms of dit soort onderzoek niet als onmogelijk zal worden beoordeeld en zijn dus een beetje terughoudend om dat soort projecten in te dienen. Dat kan ervoor zorgen dat we heel belangrijke innovaties en doorbraken missen.
Daarom zal het FWO nu een bevraging lanceren bij de afgelopen onderzoeksprojecten waar wordt gepeild naar het doorbraakkarakter van de bekomen resultaten. Dit zal dan worden besproken met de werkgroep onderzoeksbeleid, de universiteiten, de strategische onderzoekscentra (SOC’s) en de raad van bestuur van het FWO om te kijken of we extra acties moeten nemen om ervoor te zorgen dat we zo’n doorbraakonderzoek beter kunnen ondersteunen, zonder zomaar los te komen van het excellentieprincipe. Het FWO is zich echt wel bewust van deze problematiek en probeert zijn werking op dat vlak te optimaliseren. Dat zou kunnen gaan van het aanpassen van bestaande programma’s tot het opstarten van een heel specifiek financieringskanaal, mocht dat nodig blijken. Laat ons echter eerst de bevraging afwachten en kijken of er grote problemen zijn. Ik ben mij er wel van bewust dat daarover zorgen zijn.
Misschien kan ik nog meegeven dat er naast de onderzoeksmiddelen van het FWO er zeer veel Vlaamse middelen via het Bijzonder Onderzoeksfonds (BOF) en via het Industrieel Onderzoeksfonds (IOF) worden geïnvesteerd. Ook dat geld kun je voor doorbraakonderzoek gebruiken.
Op instellingsniveau wordt er heel regelmatig afgestemd tussen de FWO-staf en de ERC-staf om in belangrijke dossiers expertise uit te wisselen. Dit gebeurt zowel in bilaterale contacten als binnen de overlegplatformen van Science Europe. Het is dus duidelijk dat de ERC binnen al onze Vlaamse instellingen gekend is en dat er wordt samengewerkt.
Om geselecteerd te worden voor de ERC moet het net gaan om nieuw en gedurfd onderzoek dat dus ook risicovol is. Met het FWO voorzien we ook opvangfinanciering voor tien projecten die de topscore A behaalden in de ERC-evaluatieprocedure, maar toch uit de selectie vielen, bijvoorbeeld door de beperkte budgetten.
Ik hoop op die manier een antwoord te hebben gegeven op uw terechte bezorgdheid.
Mevrouw Sleurs heeft het woord.
Ik ben heel tevreden met het antwoord, zeker en vast omdat de bezorgdheden gekend zijn en ook worden aangepakt. De bevraging zal heel belangrijk zijn. Het doet mij plezier om te weten dat die vragen ook vanuit het beleid worden gesteld en dat er naar oplossingen wordt gezocht. Dat de ERC goed gekend is, is geruststellend, maar ik ben toch vooral benieuwd naar het resultaat van de bevraging en dat we daar ook opnieuw de nodige bijsturingen, als die nodig zullen zijn, kunnen doen vanuit het beleid, vanuit de Vlaamse overheid, vanuit dit parlement. Ik kijk uit naar de resultaten van die bevraging en ben alvast tevreden met het huidige beleid en de aandacht hiervoor door de Vlaamse Regering en de minister in het bijzonder.
De vraag om uitleg is afgehandeld.