Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de vergunning voor een goudsmelterij in Antwerpen
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Mijn vraag is al een tijdje oud en er zijn ondertussen al een aantal actualisaties, maar ik wil de basis van de vraag toch even duiden. In de Joodse wijk in Antwerpen protesteerden heel wat inwoners eind vorig jaar tegen een nieuwe vergunning voor een goudsmelterij, die daar al veel jaren is gevestigd. Ze achten die verantwoordelijk voor heel wat ziektes en gezondheidsproblemen in die buurt, onder meer kankers.
Het bedrijf spreekt tegen dat de dampen uit de schoorsteen ook maar enigszins giftig zouden zijn. Een uitstootmeting moet bewijzen dat aan alle normen ruim voldaan wordt. Op basis van die meting stelt het Vlaamse agentschap Zorg en Gezondheid dat er geen verband kan zijn tussen de uitstoot van het bedrijf en eventuele ziektes in de buurt. Uit het kankerregister blijkt bovendien dat er niet meer kankers zijn in het gebied dan elders in Vlaanderen.
Toch zijn kankerspecialisten daarover blijkbaar niet gerust. Zo verklaart een oncoloog van het UZ Leuven in de pers dat hij de laatste zes jaar een onafgebroken stroom met een bepaald type kanker, dat niet genetisch gelinkt is aan de Joodse gemeenschap, opmerkt.
Een andere specialist verklaart dat er volgens hem verontreinigingsmetingen moeten komen op 50 meter rond de fabriek, rekening houdend met de windrichting, alsook een ernstig epidemiologisch onderzoek en een test op schadelijke metalen in het bloed of de urine van omwonenden. Het is belangrijk dat we omwonenden in de buurt van bepaalde activiteiten de nodige geruststelling kunnen bieden. Daarvoor moet het beleid van de vergunningen, van de metingen en van de handhaving de nodige zekerheid bieden. Dat is niet altijd evident. Ik verwijs bijvoorbeeld naar het PFOS-dossier. Wat we in de onderzoekscommissie hebben gehoord over wat er op welke manier in kaart moet worden gebracht, zorgt ook voor bezorgdheden.
Ondertussen is de vergunning voor het bedrijf toegekend voor een beperkte periode, namelijk drie jaar, met het advies om het bedrijf te herlokaliseren. Vanuit gezondheidsoogpunt moeten we maximaal proberen om een antwoord te bieden. Daarom wil ik u de volgende vragen stellen, minister.
Klopt de bewering dat er rond de site geen verhoogd aantal kankers geregistreerd werd? Waarop is dat gebaseerd? Hoe valt dat te rijmen met de uitspraak van de kankerspecialisten, die die verhoogde incidentie wel lijken waar te nemen?
Hoe staat u tegenover de oproep om een epidemiologisch onderzoek te starten in de omgeving, zoals een van de specialisten suggereert?
De heer Annouri heeft het woord.
Een goudsmelterij in hartje stad Antwerpen heeft van de deputatie een verlenging van haar vergunning gekregen voor drie jaar, zoals collega Rombouts daarnet heeft gezegd. Er werden 3.300 bezwaren ingediend tijdens de vergunningsprocedure. Dat is heel wat. In de wijk is er heel grote ongerustheid over dat bedrijf. Volgens de huidige indelingscriteria is dat een bedrijf klasse 1 geworden. Het gaat hier dus om een milieubelastend bedrijf midden in een woonwijk. Binnen een straal van 50 meter rond de fabriek zijn er zes synagogen en minstens evenveel scholen voor kinderen. Er worden door de gemeenschap uitzonderlijk veel kankergevallen vastgesteld. Collega Rombouts heeft daar ook naar verwezen. De buurtbewoners zijn ongerust en ze worden daarin bijgetreden door enkele kankerspecialisten van het UZ Leuven. Wij delen die bezorgdheden.
Zowel de vergunning als het toezicht op dit bedrijf zit bij de deputatie van Antwerpen. Maar de problematiek is van dien aard dat ook op Vlaams niveau ongerustheid op haar plaats zou zijn. Toch leverden zowel de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) als het agentschap Zorg en Gezondheid een voorwaardelijk gunstig advies af.
Daarom heb ik de volgende vragen. Hoe komt het dat het agentschap Zorg en Gezondheid de incidentie van kanker in het ruimere district 2018 heeft bekeken en niet in de Diamantwijk, waar de goudsmelterij gevestigd is?
Zijn er plannen bij het agentschap Zorg en Gezondheid om proactief onderzoek op te starten naar aanleiding van de incidentie van kanker in de nabije omgeving en de uitspraken van de kankerspecialisten die zich zorgen maken?
Klopt het dat het agentschap Zorg en Gezondheid in zijn advies uitspraken doet over de emissies op basis van één enkele uitstootmeting uitgevoerd door SGS in opdracht van Value Trading, de eigenaar? Zo ja, waarom volstaat dit dan om een advies op te baseren? Waarom werd er geen controlemeting gevraagd aan de VMM?
Voor zoutzuur is geen gezondheidskundige advieswaarde beschikbaar. Zult u er bij uw collega Demir – aan wie collega Rombouts en ik trouwens ook al een vraag gesteld hebben – op aandringen om dit vast te leggen? Of zult u hiertoe zelf een initiatief nemen?
Zult u aan uw collega Demir vragen om een monitoring te laten opzetten voor de uitstoot van nitrosylchloride?
Minister Beke heeft het woord.
Gegevens op een klein geografisch niveau worden door het Kankerregister niet zomaar vrijgegeven. Hiervoor zijn zij gebonden aan strikte regels rond privacy. Deze richtlijnen zijn opgesteld om het risico op heridentificatie van patiënten te minimaliseren. Hoe kleiner de geografische entiteit, hoe hoger dat risico. Om die reden werd door het Kankerregister beslist standaard geen gegevens op gemeenteniveau vrij te geven zonder een begeleidende interpretatie. Vragen in het kader van mogelijke blootstellingen gebeuren steeds in overleg tussen het Kankerregister aan de ene kant en het agentschap Zorg en Gezondheid aan de andere kant.
In principe werkt de Stichting Kankerregister op een NIS-code (Nationaal Instituut voor de Statistiek) van de gemeente. Voor Antwerpen is de NIS-code echter zeer groot, waardoor we in dit geval uitzonderlijk gewerkt hebben op postcodeniveau. Postcode is de kleinste geografische entiteit waarover het Kankerregister beschikt. In theorie is het mogelijk via de koppeling met andere databanken naar een kleiner geografisch niveau te gaan, maar dergelijke analyses op kleine geografische entiteiten zijn een complexe materie en vereisen een specifieke expertise van statistiek, toxicokinetiek, epidemiologie en medische milieukunde.
Het werken met zeer kleine aantallen is onderhevig aan een sterke variatie louter door statistisch toeval. Hierdoor is de interpretatie van de resultaten zeer moeilijk en moet er ook voorzichtig omgegaan worden met het trekken van conclusies naar oorzakelijk broneffect.
Dergelijke projecten dienen ook nauwkeurig voorbereid te worden met andere partners om de nodige specifieke experten erbij te halen. Indien er een bijkomende gegevenskoppeling en/of -transfer nodig zou zijn, dient dit ook eerst voorgelegd te worden aan het Informatieveiligheidscomité om een goedkeuring hiervoor te verkrijgen.
Het agentschap Zorg en Gezondheid werkt voor zulke vragen samen met de Stichting Kankerregister. Het agentschap Zorg en Gezondheid heeft de kankerincidentiecijfers opgevraagd bij de Stichting Kankerregister voor de postcode 2018 Antwerpen en die werden vergeleken met de cijfers voor heel Vlaanderen, voor de periode 2004-2019, 2010-2019, 2015-2019, voor alle kwaadaardige kankers samen, en voor de vijf meest voorkomende kankers bij mannen – prostaat-, long-, dikkedarm-, hoofd- en hals-, en blaaskanker – en bij vrouwen – borst-, dikkedarm-, long-, melanoom- en baarmoederlichaamkanker – apart. De cijfers voor 2020 waren nog niet beschikbaar. Dit zijn voor leeftijd gestandaardiseerde cijfers.
Bij de mannen komen alle kankers samen, alsook de dikkedarmkankers apart, in postcode 2018 minder vaak voor dan gemiddeld in Vlaanderen in de periode 2004-2019. In de andere periodes is er geen verschil met Vlaanderen. Prostaatkankers komen ook minder vaak voor in postcode 2018 en dat in al deze periodes. Bij de andere kankers is er bij de mannen geen verschil met Vlaanderen.
De kankerincidentiecijfers voor al de kankers samen, alsook voor dikkedarmkankers, liggen bij vrouwen lager in postcode 2018 dan gemiddeld in Vlaanderen in de periode 2010-2019, maar we zien dit verschil niet meer als we de cijfers voor de periode van de laatste beschikbare vijftien jaar alsook 2015-2019 nemen. Longkanker kwam vaker voor in de periode 2004-2019. In de periodes 2010-2019 en 2015-2019 is het verschil niet meer zo significant verschillend van Vlaanderen. Bij de andere kankers is er ook bij de vrouwen geen verschil met Vlaanderen. Aangezien longkanker niet vaker voorkomt bij de mannen, is het weinig waarschijnlijk dat de oorzaak te zoeken zou zijn in het leefmilieu. Roken is veruit de meest voorkomende oorzaak van longkanker.
Het agentschap Zorg en Gezondheid heeft ook contact opgenomen met de kankerspecialist van de KU Leuven om deze problematiek te bespreken. De redenering van de kankerspecialist komt overeen met deze van het agentschap. De basis hiervoor is de eerste inschatting. Deze toonde een grote verscheidenheid aan soorten kankers aan.
Kanker omvat honderd verschillende ziekten, waarvan slechts een beperkt aantal milieugebonden is. Per soort kanker zijn er andere oorzaken en risicofactoren. Verschillende soorten kankers of andere gezondheidsproblemen kunnen verschillende cumulatieve oorzaken hebben. Vaak zal kanker bij een persoon ontstaan door het samenwerken van verschillende oorzaken en factoren. Het is daarom meestal niet mogelijk om in individuele gevallen de oorzaak vast te stellen. Wanneer er sprake is van verschillende vormen van kanker in een bepaalde omgeving, is het onwaarschijnlijk dat dit aan een gemeenschappelijke milieufactor kan worden toegeschreven. Dat is anders als er afwijkend veel van dezelfde vormen zouden voorkomen, wat hier dus niet het geval is. Toch is de perceptie dat kanker veel voorkomt in een bepaalde buurt correct: in Vlaanderen krijgt zowat een man op de drie en een vrouw op de vier kanker gedurende zijn of haar leven. Iedereen krijgt dus wel te maken met mensen in de familie, de buurt of op het werk die kanker krijgen.
Het agentschap Zorg en Gezondheid baseert zich op internationale literatuur wat betreft onderzoek van mogelijke kankerclusters in een klein geografisch gebied. De gemaakte inschattingen na het raadplegen van de kankerincidentiecijfers van de Stichting Kankerregister en het gesprek met de kankerspecialist geven op dit moment geen aanleiding om over te gaan tot diepgaander onderzoek.
Binnenkort wordt het besluit verwacht van de Provinciale Omgevingsvergunningscommissie en de beslissing om al dan niet immissiemetingen uit te voeren door de VMM. Daarna worden de nader te nemen stappen door het agentschap Zorg en Gezondheid verder bekeken.
Volgens de literatuur over zulke onderzoeken is het zeer moeilijk te objectiveren en aan te tonen dat er in een klein geografisch gebied een hogere incidentie aan kankers zou zijn. De blootgestelde populatie is vaak onvoldoende groot om statistisch betrouwbare uitspraken te kunnen doen over een verband tussen de blootstelling en de aandoeningen. Wanneer er sprake is van verschillende vormen van kanker in een bepaalde omgeving, is het onwaarschijnlijk dat dit aan een gemeenschappelijke milieufactor kan worden toegeschreven. Ook is het moeilijk om een geschikte controlepopulatie te vinden die, afgezien van de blootstelling, in alle andere opzichten vergelijkbaar is met de blootgestelde populatie. Sommige aandoeningen hebben een zodanig lange latentietijd dat ze binnen de onderzoeksperiode niet te relateren zijn aan relevante blootstellingsgegevens.
In het advies van Zorg en Gezondheid wordt een beoordeling gemaakt van de emissies op basis van de verslagen van emissiemetingen uitgevoerd in 2015, 2018, 2019 en 2020. Enkel het emissierapport van 2020 zat in de aanvraag van het bedrijf, de andere emissieverslagen werden verworven via het bedrijf en via de stad Antwerpen. Emissies van een stof mogen we niet vergelijken met de immissies: dat zijn omgevingsconcentraties. Bij emissiemetingen wordt direct aan de uitgang van de schouw gemeten. Bij immissiemetingen wordt de concentratie van de polluent gemeten op leefomgevingsniveau, nadat de polluent verspreid en verdund is in de omgeving.
De concentratie gemeten bij immissiemetingen ligt daardoor ook veel lager, tot duizend keer. Omdat die stoffen al meer verspreid zijn, is de lucht die we inademen op leefomgevingsniveau niet dezelfde als die die net uit de schouw komt.
Het is het agentschap Zorg en Gezondheid dat de gezondheidskundige advieswaarden (GAW’s) hanteert om de gezondheidskundige risico-inschattingen te maken. Op basis van een protocol voor de selectie van de GAW’s werden in 2017 de gezondheidskundige advieswaarden voor twintig parameters voor inhalatoire blootstelling in de buitenlucht voor gebruik in milieueffectenrapportage geselecteerd. Zoutzuur is hier inderdaad niet bij omdat dit geen frequent voorkomende polluent is in MER-dossiers (milieueffectrapport) en een goed gekende chemische stof is waaraan de algemene bevolking slechts minimaal wordt blootgesteld.
Zoutzuur is een waterige oplossing van het gas waterstofchloride. Het is een veelgebruikte reagens in de scheikunde en wordt gebruikt in allerhande toepassingen in de industrie. Het zijn mensen die beroepshalve werken met zoutzuur die het grootste risico lopen om aan zoutzuur en waterstofchloride te worden blootgesteld. Blootstelling van de algemene bevolking is minimaal. Natuurlijk voorkomende en andere uitstoot van waterstofchloride wordt verwijderd door regenval, waardoor de kans op blootstelling aan hoge niveaus van deze verbinding door het inademen van omgevingslucht wordt beperkt. Meer informatie kan teruggevonden worden in de ‘toxprofile’ van de Amerikaanse Centers for Disease Control and Prevention (CDC).
Wat de laatste vraag, met betrekking tot mijn collega Demir, betreft, wordt binnenkort het besluit verwacht van de Provinciale Omgevingsvergunningscommissie en de beslissing over herlokalisatie van het bedrijf en het uitvoeren van de immissiemetingen door de VMM. Daarna worden de verder te nemen stappen door het agentschap Zorg en Gezondheid bekeken.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Dank u wel voor uw uitgebreid antwoord, minister. Ik denk dat dat ook heel wat zaken in perspectief plaatst, een aantal uitspraken en conclusies die getrokken werden.
Een opvallend element is dat, zoals u stelt, een op de drie en een op de vier mensen getroffen wordt door kanker en dat in een buurt inderdaad snel het gevoel leeft dat er een verhoogde kankeraanwezigheid is en dat dat iets is dat we misschien meermaals zouden kunnen meemaken. Dat maakt ook dat het belangrijk is dat we op een goede manier proberen zaken en gegevens met elkaar in verband te brengen om antwoorden te kunnen bieden op een gevoel. Want als het gevoel aanwezig is, is er natuurlijk ook ongerustheid. Belangrijk is dat we dan toch antwoorden kunnen geven, hoewel ik ook begrijp, minister, dat de bronaanduiding natuurlijk niet altijd evident is – dat is iets dat we meermaals meemaken – omdat verschillende elementen kunnen inspelen op de gezondheid van mensen.
Een tweede element waarover ik ook blij ben, is om te horen dat er een gesprek is aangegaan met de specialist, die ook uitspraken heeft gedaan in het openbaar, om zijn bevindingen en de bevindingen vanuit het agentschap met elkaar te delen en te kijken of we tot dezelfde conclusie komen over hoe we verder kunnen werken, beleidsmatig en ook op het terrein. Ik denk dat dat een belangrijk element is. Ik ben blij dat men daar tot een gezamenlijk besluit is kunnen komen. Ik stelde mij wel de vraag of er in de brede context van gezondheid een meldpunt of iets is waar zij, als zij een vermoeden hebben dat er zoiets aanwezig zou zijn of iets aan de hand zou kunnen zijn, dat kunnen melden en daardoor een verifiëring kunnen doen. Dit is nu natuurlijk dadelijk in de media geplaatst en zorgt ook voor de nodige ongerustheid in een omgeving, terwijl ik liever heb dat zulke informatie snel bij de gespecialiseerde diensten zou zijn en dat er eerst een verifiëring van de ervaringen kan gebeuren voor er conclusies of uitspraken gedaan worden. Dat is toch interessant, maar ik weet niet in welke mate daar een geplogenheid is of dat er eventueel een officiële procedure is of een officieel meldpunt waar men zoiets kan bewerkstelligen.
Minister, een derde element dat ik duidelijk hoor in uw antwoord, maar waarvan ik niet weet of we tot een oplossing kunnen komen, is het feit dat het toch een uitdaging is om in kleine geografische gebieden vaststellingen en verbanden te zoeken, vooral op een statistische, wetenschappelijk correcte manier. Ik stel dat vast. Dat houdt me zeker bezig. Ik kan me inbeelden dat een klein geografisch gebied in een stad vaak over heel wat mensen gaat. In een dorp gaat dat over een kleiner aantal dan in een stad en dat is dus misschien minder evident. Dat is toch iets om mee te nemen om te zien of daar andere elementen zijn waarmee we verder aan de slag kunnen.
Wat betreft de opvolging, minister, heb ik begrepen dat we in de nabije toekomst nog meer zullen horen over de specifieke metingen, maar zoals ik al stelde werd het besluit genomen dat er een plan voor herlokalisatie opgemaakt moet worden. Dat zullen we ook nauwgezet verder opvolgen.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik heb uw antwoord gelezen en begrepen, niet als: het heeft er niets mee te maken, want kanker komt inderdaad veel voor, bij 25 procent van de mensen, een op de vier. Maar het is te moeilijk om een verband te leggen omdat het over zo’n kleine locatie, een klein gebied gaat; we kunnen er eigenlijk niks over zeggen. Uw redenering dat het moeilijk is om het verband te leggen, is iets dat we ook zien in de Onderzoekscommissie PFAS-PFOS. Dat is ook iets dat heel lang met het roken werd aangehaald. Ik begrijp dat allemaal. Toch heb ik drie bijkomende vragen.
Als het gaat over het heel kleine gebied: de bewoners die zich zorgen maken, identificeren echt het aantal straten. Het probleem is dat, alhoewel de goudsmelterij gelokaliseerd is in 2018 Antwerpen, op de rand van het district Antwerpen, de straten daarrond zich bevinden in 2060 Antwerpen-Noord, 2000 en 2140 Borgerhout. Zij kijken daar ook naar. Is het mogelijk dat het feit dat het gaat over drie andere districten, die aan de rand liggen en die eigenlijk niet meegenomen worden in het cijfermateriaal, een vertekend beeld geeft en dat het over zo’n klein aantal mensen gaat dat er misschien wel een verband is met het bedrijf maar dat dat niet opweegt in de cijfers omdat dat dan geneutraliseerd wordt, zal ik maar zeggen, in de grote massa van de andere cijfers? Het is een open vraag. Is dat effectief een optie?
U hebt het zelf ook aangehaald – dat was een van mijn bijkomende vragen, over het koppelen van die databanken – dat het eventueel wel mogelijk zou zijn om op heel lokaal niveau toch verbanden te gaan leggen. Maar geeft u nu aan dat dat wel mogelijk is, maar heel complex is? Of geeft u aan: ook al zou je dat doen, dan nog zou het geen resultaat opleveren omdat het een te klein gebied is en er te weinig informatie is. Dat is voor mij wel een belangrijke nuance.
Dan kom ik aan mijn derde vraag. Minister Demir heeft in antwoord op mijn vraag aangegeven dat de nitrosylchloride een te specifieke parameter is om op te volgen door de VMM, dat het meetnet van de VMM voldoet om de voornaamste hotspotgebieden op te volgen. U zegt dat controle enorm belangrijk zal zijn. Ik heb het al aangehaald. De buurtbewoners zijn echt ongerust. Begrijpt u dat ze, als er vanuit de overheid gezegd wordt dat het te moeilijk is om te controleren, ze zich voor een stuk in de steek gelaten voelen? Wat gaat er de komende drie jaar dan wel gebeuren qua controleactiviteiten? Welke specifieke taken zullen opgenomen worden door welke Vlaamse overheidsinstanties? Wat gaat Zorg en Gezondheid zelf doen qua opvolging? Bijvoorbeeld een onderzoek naar verhoogde bloedwaarden? Wat zullen ook de mogelijke consequenties zijn als er binnen deze termijn toch overtredingen worden vastgesteld?
De heer Anaf heeft het woord.
Om de collega’s bij te treden: ik denk dat de bezorgdheid in de buurt inderdaad zeer groot is. Ik ben ook in dialoog geweest met een aantal mensen uit de buurt. Ik ben ook ter plaatse gaan kijken. Ik hoop dat we het met elkaar eens zijn dat zo’n bedrijf ook echt niet meer thuishoort in die omgeving.
Het is goed dat de deputatie in haar beslissing – op advies van de stad Antwerpen, zoals ik heb begrepen – heeft opgenomen dat de exploitatie daar nog maximum drie jaar kan gebeuren en dat er een herlokalisatie wordt opgelegd.
Ik heb nog een aantal vragen, minister. U verwijst een paar keer naar het feit dat het besluit van de Provinciale Omgevingsvergunningscommissie eerstdaags verwacht wordt. Ik vind dat heel vreemd. Hoe komt u daarbij? De deputatie heeft op 13 januari toch al een beslissing genomen. Dat is ondertussen al twee weken geleden. Is die beslissing nog niet meegedeeld? Of hebt u het over een ander advies waarop u wacht?
Verder heb ik begrepen dat er naast de herlokalisatie ook metingen zijn opgelegd. Stel dat er uit die metingen veel verontrustende resultaten zouden komen, welke handvatten heeft de Vlaamse Regering om daar nog in te grijpen? Kan er sneller een einde worden gemaakt aan de exploitatie op die locatie? Op welke termijn verwacht u de resultaten van de metingen en wanneer kan er worden ingegrepen als de resultaten alarmerend zouden zijn?
De heer Daniëls heeft het woord.
Er staat een heel particulier dossier op de agenda van deze commissie. We zijn hier de vergunning van een bedrijf op een locatie aan het bespreken. Ik begrijp de bekommernis vanwege de stoffen die worden aangehaald.
Minister, ik begrijp ook dat sommige zaken moeilijk te meten zijn. Het stadsbestuur van Antwerpen heeft naar voren geschoven dat er bij het draagvlak van de buurtbewoners voor een dergelijk bedrijf midden in een woonzone terecht vragen moeten worden gesteld. Het is een juist en aangewezen advies. In 2015 is ook al een negatief advies voor de uitbreiding gegeven. Dat is niet onbelangrijk. Nu wordt een verlenging verleend voor drie jaar in plaats van voor de gevraagde tien jaar en er wordt een herlokalisatie geadviseerd.
Minister, ik begrijp dat een aantal metingen niet mogelijk zijn. Is het wel mogelijk dat buurtbewoners die zich in de komende drie jaar nog ongerust maken, een gezondheidsonderzoek laten uitvoeren om potentiële gevolgen in kaart te brengen? Het voornaamste is dat de ongerustheid ook mee is genomen in het advies van de stad Antwerpen en dat de vergunning voor een beperkte periode wordt gegeven. Eigenlijk wordt aan het bedrijf gezegd dat het nog even tijd krijgt om een andere locatie te zoeken. Dat is een belangrijk signaal voor de buurt en ook voor het betrokken bedrijf.
Minister Beke heeft het woord.
Collega’s, ik wil om te beginnen iets generieks zeggen. Ik heb dat gisteren ook al aangegeven. Het koppelen van gegevens in algemene zin, zoals gezondheidsgegevens, maar ook omgevings- en milieugegevens, in databanken is belangrijk om goed te kunnen generaliseren en te kijken waar er problemen zijn en om van daaruit conclusies te trekken, verdere onderzoeken te doen enzovoort.
Een tweede belangrijke zaak waarmee ik in dit voorbeeld ben begonnen, is de vraag hoe we omgaan met bepaalde gegevens die privacygevoelig kunnen zijn. Ik wilde er gisteren in de andere commissie nog even op doorgaan, maar dat is toen niet meer gebeurd. Deze casus geeft dat goed aan. De vraag is hier gesteld of er bepaalde hogere meetwaarden zijn. Op welk statistisch niveau moeten we die brengen? Als we dat doen op een te klein niveau, wordt het bijna individueel.
Ik vind dan ook dat we daar eens over moeten nadenken. Privacy is belangrijk en gevoelig, maar kan ons soms hinderen om heel gericht een scope te kunnen bepalen. Nogmaals, het is een heel algemene bedenking, die gisteren relevant was. Maar dit hier is nu ook wel een goede casus. We hebben dat ook gezien in de corona-aanpak, hoe het afschermen van privacy- en patiëntengegevens, de bescherming van de privacy van patiënten soms toch ook wel een hinderpaal is geweest om adequaat te volgen. We moeten daarover durven na te denken. Hoe vinden we daarin een goede balans omwille van het algemeen belang, niet om het individueel te gaan bekijken?
Dat is een generieke bedenking, die ik eerder koppelde aan de bespreking van gisteren – voor diegenen die er waren – maar die hier eigenlijk ook wel een toepassingsgebied heeft.
Er zijn een aantal vragen gesteld die ik verder wil voorleggen aan het agentschap Zorg en Gezondheid, omdat ik daar eerlijk gezegd nu niet op kan antwoorden. Ik heb heel concrete vragen genoteerd. Postcode 2060, kan het zijn dat die eruit gevallen zijn? Dat moet ik eerlijk gezegd vragen. Ik zal die vragen en bekommernissen overmaken aan het agentschap. U zult het mij niet kwalijk nemen dat ik daar niet meteen uit de losse pols op kan antwoorden. Het zijn heel technische, concrete vragen die daar aan de orde zijn.
Ik wil een aantal algemene zaken zeggen. Zodra we het dossier volledig hebben, zal een goede communicatie met de bevolking belangrijk zijn. De meldingen kunnen ook altijd bij de medisch milieukundigen worden gedaan, maar ook op de milieudienst van de gemeente.
De Stichting Kankerregister heeft een expertise bij ‘small-area epidemiology’ en heeft onderzoeken gedaan conform de internationale richtlijnen daarover, rekening houdend met de lokalisatie in de stad. Die resultaten heb ik u meegegeven. Het besluit is niet dat het te moeilijk is vanwege de analyse, maar dat onder andere gezien de kenmerken van zoutzuur, gezien de immissie en de invloed van regen, er geen relatie kon worden vastgesteld met de verhoogde incidentie van kanker. Dat kan ik zeggen over de conclusie.
Verder kan ik alleen maar zeggen dat dat dossier samen met de experten van het Departement Omgeving zal worden bekeken. De VMM zal nog verdere metingen doen.
Dat zijn de antwoorden die ik nu kan geven. De andere zaken en bekommernissen zal ik overmaken aan het team van het agentschap.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw bijkomend antwoord. Ik wil niet de case op zich volledig uitspitten, want daarvoor dient een commissie in het parlement inderdaad niet, daar hebben we andere procedures voor. Maar het is toch iets dat heel nauw aansluit bij iets anders waarin we in dit parlement momenteel toch heel wat tijd steken: hoe kunnen we zaken vermijden, hoe kunnen we zaken beter in beeld krijgen, hoe krijgen we sneller inzicht in een aantal gezondheidseffecten? Daar zag ik toch heel wat gelijkenissen, en daarom wilde ik daar nog even dieper op ingaan, omdat dat mogelijk nog bij andere cases naar voren zou kunnen komen. Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Wat dan wel de specifieke case betreft, stipt u terecht aan dat er nog een belangrijk luik van communicatie aankomt. We gaan daar zeker verder mee aan de slag.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw bijkomende antwoorden.
Ik heb twee slotbemerkingen. Eén, het is belangrijk dat we hier dit soort debatten voeren. Het gaat om mensen die zich zorgen maken, die kijken naar Vlaamse administraties en instellingen om voor hen bepaalde metingen te doen, om duidelijkheid te krijgen, om vragen te beantwoorden en zorgen weg te nemen. En die zorgen zijn er wel, in bepaalde buurten in Antwerpen, vlak aan de goudsmelterij, bij de Joodse gemeenschap, bij andere bewoners, wegens het effect dat er is op hun gezondheid. Het antwoord is heel eerlijk, als je vandaag in deze commissie hebt geluisterd, dat we daar op dit moment geen transparant, volledig en duidelijk antwoord op kunnen geven. Dat is gewoon zo. Je kunt die ongerustheid dus niet helemaal wegnemen. Dat is de realiteit. En wat mij betreft, is dat ook een probleem.
Een bijkomend probleem is – en dat is dan misschien niet voor deze commissie – dat je in een dichtbevolkte stad, de tweede grootste stad van Vlaanderen na Brussel, in Antwerpen, een goudsmelterij hebt in het hart van een dichtbevolkte wijk. Dat is wat mij betreft compleet onzinnig en niet van deze tijd. Dat hoort gewoon niet. Dat er met zware metalen wordt gewerkt in een dichtbevolkte wijk, naast scholen en waar heel wat mensen wonen, hoort niet. Dat moet absoluut een van de conclusies zijn. Die goudsmelterij moet ergens anders worden gelokaliseerd, het liefst zo snel mogelijk, zodat we al dit soort vragen over een mogelijke blootstelling aan risico’s niet meer hoeven te stellen, omdat de bron ergens anders wordt ondergebracht. Wat mij betreft, is dat de conclusie.
‘To be continued.’ Dit dossier wordt zeker verder opgevolgd. Ik dank u alvast voor uw antwoorden, minister, en neem aan dat de bijkomende antwoorden schriftelijk zullen worden bezorgd. Ik kijk daarnaar uit.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.