Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Deckmyn heeft het woord.
Ik had deze vraag origineel ingediend als een interpellatie. Die is bijgevolg ook behoorlijk uitgewerkt. Waarom heb ik dat gedaan? Omdat we nu toch al halverwege de legislatuur zitten en er wat mij betreft toch enige uitvoering mag worden gegeven aan het bestuursakkoord.
België is een federale staat, collega’s. Dat weten we allemaal. En volgens het grondwetsprincipe ‘in foro interno, in foro externo’, dat ook vaak door de minister-president gehanteerd wordt, zijn de deelstaten bevoegd voor de internationale aspecten van hun interne bevoegdheden. Sinds het Verdrag van Maastricht van 1992 kunnen deelstaatministers bovendien hun lidstaat, in dit geval België, vertegenwoordigen in de Raad van de Europese Unie, ook gekend als de Raad van Ministers.
In 1994 ondertekenden de federale overheid en de overheden van de deelstaten het zogenaamde Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, de Gemeenschappen en Gewesten, met betrekking tot de vertegenwoordiging van het Koninkrijk België in de Ministerraad van de Europese Unie. In het akkoord wordt de coördinatie geregeld van het Europese beleid tussen de federale en gefedereerde entiteiten in België. Bovendien wordt ook de vertegenwoordiging van dit land in de verschillende formaties van de Raad geregeld. Het akkoord werd slechts één keer aangepast, na de regionalisering van Landbouw en Visserij. De Belgische en Europese structuren zijn echter constant in beweging. En wat mij betreft, mag het nog sneller gaan.
Verschillende staatshervormingen en Europese verdragswijzigingen hebben ertoe geleid dat de bestaande samenwerkingsakkoorden helemaal niet meer in lijn liggen met de politieke realiteit. Ook dit is een punt dat ik in deze commissie en ook in de plenaire vergadering al vaak naar voren geschoven heb. De gevolgen van deze verouderde structuur werden nog eens in de kijker gezet tijdens de hoorzitting van de Werkgroep Institutionele Zaken van 25 augustus 2021. Meerdere sprekers, waaronder Julie Bynens en Axel Buyse, kaartten dit aan. Volgens Axel Buyse brengen de gedateerde samenwerkingsakkoorden ook de efficiënte werking van de Permanente Vertegenwoordiging van België in haar geheel in gevaar.
In het regeerakkoord lezen we daarom dat de Vlaamse Regering ijvert voor – sorry, maar ik ga dat volledig citeren –: “Een snelle en volledige herziening van de 25-jaar oude Samenwerkingsakkoorden inzake het buitenlands beleid, ter versterking van het buitenlandse optreden van de deelstaten en hun rol in de EU- en multilaterale besluitvorming. De Vlaamse Regering wil dat de categorieën van de Europese ministerraden volledig in lijn worden gebracht met de institutionele realiteit na de zesde Staatshervorming en met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. De aanpassingen van het Samenwerkingsakkoord moeten ook worden doorgetrokken voor de standpuntbepaling in de Europese Raad, de informele Raden, de werkgroepen en alle andere technische vergaderingen waaraan ons land deelneemt. Ze zet ook in op de herziening van de protocollaire rangorde conform de huidige constitutionele realiteit, een bijkomend samenwerkingsakkoord voor de standpuntbepaling en vertegenwoordiging bij de OESO en correcte afspraken rond de economische diplomatie; (…)” – einde citaat van iets wat we in het regeerakkoord terugvinden. Ik zou het niet beter kunnen zeggen. Ook in de beleidsnota’s wordt hier uitgebreid op ingegaan. Ik verwijs naar operationele doelstelling (OD) 9.2.
Het dossier blijft echter geblokkeerd zitten, tot frustratie van velen, denk ik. Er is nog steeds geen enkele vooruitgang geboekt. Volgens Julie Bynens ligt de aanpassing van de samenwerkingsakkoorden – en ik citeer haar – “logischerwijze moeilijk op het federale niveau omdat dat invloed en instrumenten moet afstaan. Daarom remt het federale niveau op vier wielen.” Einde citaat. Toch een belangrijk statement, zou ik zeggen, collega’s.
Minister-president, u stelde zelf ook tijdens de commissievergadering van 1 juni 2021 het volgende hieromtrent – en ik citeer u –: “Ik merk bij de federale overheid wel de bereidheid om die gesprekken af te ronden, maar niet de sense of urgency, als ik mij een beetje genuanceerd mag uitdrukken.” Einde citaat. U was zeer genuanceerd, minister-president. Ik begrijp voor een stuk waarom, maar eigenlijk mogen we niet meer genuanceerd denken. We zitten alweer zoveel jaren verder na het begin van deze legislatuur en uiteindelijk staan we nog geen stap verder. Het wordt tijd dat we daar echt iets aan doen. Daarom heb ik de volgende vragen naar voren geschoven.
Waarom hebt u het regeerakkoord op dit vlak nog steeds niet uitgevoerd? Heeft de Vlaamse Regering alsnog de intentie deze passage van het regeerakkoord uit te voeren of legt ze zich neer bij de onvermijdelijkheid van de niet-uitvoering deze legislatuur?
Welke initiatieven hebt u deze legislatuur dan wel al genomen om de noodzakelijke aanpassing van de samenwerkingsakkoorden eindelijk op de rails te krijgen? Waarom blijft dit dossier volgens u geblokkeerd zitten? Hoeveel keer hebt u dit item tijdens het interfederale overleg expliciet op de agenda gezet? Kunt u aantonen ter zake voldoende inspanningen te hebben geleverd in dezen voor Vlaanderen, gezien de toenemende impact van de Europese besluitvorming op Vlaamse bevoegdheidsdomeinen toch wel een uiterst belangrijke kwestie?
Hoe fors is de Vlaamse Regering bereid op tafel te kloppen bij de Federale Regering om ervoor te zorgen dat de voorbijgestreefde samenwerkingsakkoorden alsnog worden aangepast aan de institutionele realiteit? Wat is uw stappenplan om te proberen alsnog een doorbraak in dit dossier te forceren voor het einde van deze legislatuur? En dat is niet lang meer, collega’s. Bent u bereid om de goedkeuring van andere dossiers te koppelen aan een hervorming van de samenwerkingsakkoorden en zo een zogenaamde sense of urgency te creëren? Indien niet, waarom is de Vlaamse Regering dan niet bereid tot een assertieve aanpak om voor Vlaanderen de internationale rol op te eisen die ons eigenlijk volgens alle logica toekomt?
Minister-president Jambon heeft het woord.
Mijnheer Deckmyn, ik begrijp uw vraag ten volle en ze houdt mij ook bijzonder bezig.
Maar zoals u weet, moet men het voor de aanpassing van een akkoord, welk akkoord dan ook, zeker een samenwerkingsakkoord in de Belgische context, per definitie eens zijn tussen alle betrokken partijen. Tot hier toe blijft eensgezindheid over de aanpassingen uit, en dat geldt zelfs voor het hervatten van de besprekingen hierover.
Ik heb de nood en het belang van deze actualisering van de samenwerkingsakkoorden al herhaaldelijk aangekaart bij de verschillende ministers-presidenten – die gaan allemaal akkoord en staan op één lijn op dat vlak –, bij de premier en bij de minister van Buitenlandse Zaken. Ik heb regelmatig een bilateraal gesprek met de premier en dat is een vast onderwerp daar.
Ik leg mij geenszins neer bij het status quo. Het staat in het Vlaams regeerakkoord en ik engageer mij om alles te doen om deze zaak te regelen. Ik blijf daarvoor ijveren. Ik ben van plan om deze problematiek opnieuw aan te kaarten op de Interministeriële Conferentie Buitenlands Beleid (ICBB), die nog voor de eerste keer moet samenkomen deze legislatuur. Wij roepen die niet samen, dat doet de federale minister van Buitenlandse Zaken. Maar nu is er een datum vooropgesteld voor deze interministeriële conferentie en dat is 23 februari aanstaande.
U vroeg mij welke initiatieven ik al genomen heb. De eerste bijeenkomst van de Interministeriële Conferentie Buitenlands Beleid, het forum waar dit soort van kwesties formeel dienen besproken te worden, was oorspronkelijk voorzien op 21 oktober 2021, maar werd verschillende keren uitgesteld. Zij is, zoals ik gezegd heb, nu gepland voor 23 februari aanstaande.
Parallel daarmee heb ik ook sterk ingezet op informele besprekingen hierover met de betrokken ministers. Zo heb ik hierover herhaaldelijk gesproken met de verschillende ministers-presidenten, met de federale minister van Buitenlandse Zaken, mevrouw Wilmès, en met premier Alexander De Croo.
Er zijn grote staatslieden die wel eens gezegd hebben: ‘Je kunt het paard wel naar het water brengen, maar je kunt het niet verplichten te drinken.’ Ik ga absoluut niet defaitistisch zijn in dezen en ik ga er alles voor doen om de Federale Regering ook het engagement uit haar regeerakkoord – het is natuurlijk een engagement uit ons regeerakkoord, maar ook een engagement van haar regeerakkoord – te doen nakomen, om deze voorbijgestreefde samenwerkingsakkoorden eindelijk te herzien. Hier zitten heel wat partijen rond de tafel die ook in de Federale Regering aanwezig zijn en dus ook door dat regeerakkoord gebonden zijn. Ik hoop dat ik hen aan mijn zijde vind om beweging in die zaak te krijgen.
Dan vroeg u hoe fors ik dat ga verdedigen. De volgende stap is de Interministeriële Conferentie Buitenlands Beleid eind volgende maand. Dat is de eerste formele gelegenheid waarop het dossier deze legislatuur ter sprake kan komen met alle betrokkenen rond de tafel. Ik wacht graag deze discussie af alvorens te speculeren over mogelijke vervolgstappen die we zullen nemen. Mijnheer Deckmyn, als u op die nagel blijft kloppen als parlementslid, hebt u 500 procent gelijk. Het is mijn opdracht om de fronten daarover in beweging te krijgen. De ene is een beetje een makkelijkere opdracht dan de andere, maar ik neem ze hoe dan ook als een heel belangrijke opdracht ter hand.
De heer Deckmyn heeft het woord.
Ik zou bijna zeggen ‘dank u wel voor uw antwoord’, maar eigenlijk wil ik u daar niet echt voor bedanken, omdat we eigenlijk niet veel verder staan. Ik besef natuurlijk, minister-president, dat voor een aanpassing van een samenwerkingsakkoord er eensgezindheid moet zijn. Maar die is er niet en er is zelfs geen eensgezindheid om tot een gesprek te komen. Dat weten we allemaal. Het is niet omdat er een datum vastgelegd wordt dat er eensgezindheid is om tot een gesprek te komen. Dat gaat volgens mij een pro-formagesprek zijn. U weet evengoed als ikzelf dat men daar niet in gaat bewegen. Dit dossier zit dus muurvast.
U stelt dat die conferentie bijeen gaat komen op 23 februari, dat u dan voor de eerste keer gaat samenkomen, voor de eerste keer. We zitten al drie jaar verder dan het begin van de legislatuur en er is nog geen beweging, al drie jaar. En voor de eerste keer gaat u nu pas, volgende maand, samenkomen.
Goed, beter dat dan nooit. Maar dat bewijst dat men met lange tanden aan een tafel gaat zitten omdat men toch iets moet doen. Volgens mij gaat men daar gewoon vaststellen dat er geen eensgezindheid is. En wat dan? Wel ja, dan zal iedereen daarnaar staren. U gebruikt het beeld van het paard naar het water leiden, maar als het paard niet wil drinken … Ja, goed, ik noem dat eigenlijk een defaitistische uitdrukking. U legt zich eigenlijk neer bij de stand van zaken, want dat paard gaat niet willen drinken. Dat weten we nu al. Waarom zou men veranderen van houding aan de andere kant van de taalgrens, en ook federaal? Waarom zou men veranderen? Men zit goed. Alle verandering is in het voordeel van Vlaanderen. Dus waarom zou men veranderen? Dat gaat niet gebeuren, en u weet dat evengoed.
U hebt informeel blijkbaar met de verschillende ministers-presidenten gesproken, met de minister van Buitenlandse Zaken, met de premier, maar niemand beweegt. U wilt wachten tot wanneer die bijeenkomst op 23 februari er zal zijn. Ik denk dat daar niet veel gaat gebeuren. Pas op, u kunt mij altijd verrassen, minister-president. Maar ik vrees ervoor. Aan de ene kant vind ik dat het zeker niet bij informele discussies mag blijven, men moet concrete engagementen afspreken. U wilt niet speculeren vooraleer u op 23 februari samenzit, maar ik vrees dat u zich dan gewoon neerlegt bij de status quo, wat mijns inziens gewoon niet kan. Men gaat niet bewegen. Als u dezelfde houding blijft vasthouden, zullen we niet vooruitgaan, vrees ik. Ik heb het in mijn originele vraagstelling gezegd: wij moeten proberen essentiële Vlaamse dossiers die kunnen wegen op de andere kant van de taalgrens, die kunnen wegen op het federale niveau, als een soort hefboom te gebruiken om tot beweging te komen in dit dossier. Dat is de enige taal die men federaal en aan de overkant van de taalgrens zal begrijpen. Dat is gewoon de taal van: ‘Kijk jongens, wij willen vooruit, wij hopen dat jullie ook vooruit willen, maar als jullie in die dossiers stokken in de wielen blijven steken, als jullie in dit dossier niet vooruit willen, wel goed, dan blokkeren wij dit dossier.’ Ik denk dat dat de enige manier is om vooruitgang te boeken, want anders zal er niets gebeuren.
Tot zover mijn betoog, voorzitter.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Dank u wel, minister-president, voor uw toch wel duidelijk standpunt.
Ik sluit mij eigenlijk aan bij deze vraag, die hier geregeld terugkomt in deze commissie, maar die ook telkens terugkomt bij de gedachtewisseling die wij hebben met onze diplomaten en met mevrouw Bynens. Het is een oud zeer, maar eigenlijk iets dat toch dringend aangepakt moet worden. Hier bij ons in het Vlaams Parlement beseffen wij allemaal de urgentie. Ik verwijs ook naar de resolutie die wij in 2018 hebben ingediend, zeer breed gedragen. Mijn fractie, de Open Vld-fractie, CD&V, maar ook de toenmalige sp.a en de Groenfractie hebben dat samen ingediend, waarbij er ook werd aangedrongen op de aanpassing van die samenwerkingsakkoorden. Hier is dat dus breed gedragen. Dit is dus nogmaals een oproep naar onze collega’s om die druk bij de collega’s in de Kamer te zetten, want daar ligt het kalf gebonden.
Ik heb gewoon één bedenking of vraag, minister-president. U hebt overlegd met de federale premier en met de federale minister van Buitenlandse Zaken. U zei, dacht ik ook, dat er een eensgezind standpunt was bij de andere ministers-presidenten. Het is een goede zaak dat dit op de ICBB van 23 februari zou komen. Maar misschien kan er voorafgaandelijk nogmaals overleg of een eensgezind standpunt zijn tussen de ministers-presidenten – ik denk dan in de eerste plaats aan Waals minister-president Elio Di Rupo – om beiden aan hetzelfde zeel te trekken en om uiteindelijk dit dossier te deblokkeren.
Ten slotte, minister-president, ben ik mij goed bewust van de verschillende samenwerkingsakkoorden die herzien moeten worden. Ik verwijs dan in de eerste plaats naar het samenwerkingsakkoord rond de Europese Unie. Ik begrijp nog altijd niet hoe het mogelijk is dat federale diplomaten of ministers, wanneer zij aan die verschillende Raadsformaties zitten, standpunten kunnen innemen zonder in overeenstemming te zijn met de institutionele realiteit.
Ik verwijs dus naar die Raadsformaties die exclusief federaal zijn, bijvoorbeeld Justitie en Binnenlandse Zaken, waarbij de deelstaten toch betrokken zouden moeten zijn. Ik verwijs naar Ontwikkelingssamenwerking, Telecom en Buitenlandse Zaken die nu nog altijd exclusief federaal zouden zijn, maar waar de deelstaten toch minstens betrokken zouden moeten zijn. Ik begrijp niet hoe die beslissingen rechtsgeldig kunnen worden genomen, wetende dat die niet in overeenstemming zijn met de institutionele realiteit.
Dat zijn enkele bedenkingen en mijn vraag over de strategie met betrekking tot de afspraken die kunnen worden gemaakt met andere ministers-presidenten.
Minister-president Jambon heeft het woord.
Ik ben het eens met alle bedenkingen van de heer Deckmyn en van de heer Vanlouwe. Mijnheer Vanlouwe, u vraagt naar de strategie. Ik heb meestal niet de intentie om een strategie publiek ‘urbi et orbi’ te declareren, want vanaf dan is het geen strategie meer. Maar dat er daarover nauw overleg is met andere ministers-presidenten, heb ik in mijn antwoord al gezegd. Dat zal ter voorbereiding van de volgende interministeriële conferentie niet anders zijn.
Mijnheer Deckmyn, ik begrijp uw ongeduld. Ik deel dat ongeduld ook. Ik kan alleen maar herhalen dat ik bijzonder gemotiveerd ben om dit traject tot een goed einde te brengen en dat we alle mogelijke middelen die daarvoor in het wettelijke en juridische kader ter beschikking zijn, zeker in stelling zullen brengen.
De heer Deckmyn heeft het woord.
Ik zal met aandacht de resultaten van de besprekingen binnen de interministeriële conferentie op 23 februari volgen en ik hoop dat de motivatie van de minister-president zal lonen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.