Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening en Energie
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Dank u wel. Dit is een vrij lange vraag over de impact van PFAS op bouwwerken. In 2019 stelde Nederlands staatssecretaris van Veldhoven van Infrastructuur en Waterstaat naar aanleiding van onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nieuwe regels op: één kilo droge grond mocht niet meer dan 0,1 microgram PFAS bevatten.
Die 0,1 was in de praktijk de laagst meetbare hoeveelheid PFAS, waardoor veel grond niet verplaatst mocht worden en bouwprojecten stilvielen. Dit leidde tot een aanpassing van 0,1 naar 0,8 en in juli 2020 werd de PFAS-norm in Nederland voor bouwgrond nog eens verhoogd naar 1,4 microgram per kilo droge stof voor individuele PFAS voor de bodemfunctieklasse landbouw en natuur en 3 microgram per kilo voor wonen of industrie.
In Vlaanderen ligt de richtwaarde voor vrij gebruik op 3 microgram per kilogram droge stof voor PFOS en 3 microgram per kilogram droge stof voor PFOA en 8 microgram per kilogram droge stof voor de som van alle PFAS. De toetsingswaarde 'bouwkundig bodemgebruik' bedraagt in Vlaanderen 70 microgram per kilogram droge stof. Dat is een veelvoud van de Nederlandse richtwaarden. Tijdens de onderzoekscommissie leerden we dat die norm opgesteld is aan de hand van rekenfouten en dat erkende bodemsaneringsdeskundigen en de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) de wetenschappelijkheid ervan in twijfel trekken. Opdrachthouder Karl Vrancken verklaarde op zijn beurt dat de norm van 3 microgram per kilogram droge stof eigenlijk de te prefereren norm was. In se pleit professor Vrancken, net als vele andere experten, daarmee voor een verstrenging van het normenkader. Tel daarbij dat we de afgelopen maanden leerden dat de bloedwaarden van de omwonenden van 3M alvast mogelijk schadelijke hoeveelheden PFAS bevatten. Dat alles leidt ertoe dat het voorzichtigheidsprincipe toepassen een goede zaak zou zijn.
We zagen de laatste maanden in de media verschillende met PFAS verontreinigde hotspots opduiken. Recent vernamen we dat in Willebroek zelfs waarden tot 2.100 microgram PFOS per kilo werden vastgesteld.
Om verspreiding van PFAS doorheen Vlaanderen en daarbuiten te vermijden, is het daarom van groot belang dat gronden voor ze worden afgevoerd, gecheckt worden op PFAS.
Minister, als ik het goed begrijp, zond de OVAM in juli een richtlijn uit die erkende bodemsaneringsdeskundigen aanzet om 28 plus 8 PFAS te bemonsteren en inzicht geeft in risicolocaties. Die risicolocaties zijn beperkt tot PFAS-producerende en verwerkende industrie, oefenterreinen voor brandblusschuim, stortplaatsen, waterzuiveringsinstallaties en afvalverbrandingsinstallaties. Nu wijzen verschillende elementen erop dat het PFAS-probleem wijder verspreid zit in Vlaanderen dan die specifieke risicolocaties. Dat bleek uit de vergadering van de onderzoekscommissie van 3 december, waarin 3M toegaf PFAS via de lucht te hebben verspreid, waarna het via atmosferische depositie in grote gebieden rond 3M terechtkwam. Zo zien we bijvoorbeeld bij metingen naar PFAS in de bodem die gebeurden in juni en juli dit jaar in Antwerpen, dat op verschillende plaatsen, waaronder de botanische tuin in de Leopoldstraat, de PFAS-waarden voor vrij gebruik alvast werden overschreden.
Is er intussen een bindende richtlijn in opmaak om bij een groter bereik aan grondverzetswerken dan enkel de risicolocaties, de bodem en het grondwater te screenen op PFAS? Zo ja, wat zijn de precieze inhoud, de voorziene timing en de uitrol? Zo neen, waarom niet?
Kunt u bevestigen of er al dan niet beperkingen van kracht zijn op grondverzet in Antwerpen-stad en/of de ruimere regio, of in andere gebieden?
Op de gemeenteraad van 30 november 2021 verwees schepen voor Leefmilieu Meeuws naar het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering (VLAREBO). Het is, volgens de schepen – ik citeer – “aan OVAM en de bevoegde minister om conform art. 158, 11 van Vlarebo verdachte grond af te bakenen. Dat moet wat ons betreft dringend gebeuren.” Op basis daarvan kunnen technische verslagen worden aangepast en PFAS/PFOS-metingen gebeuren. Bent u van plan om hier uitspraken over te doen? Zo ja, welke en op welke termijn?
Kunt u garanderen dat sinds deze zomer elk grondtransport – inclusief de waterbodems – dat plaatsvindt buiten de kadastrale werkzones, gecheckt is op PFAS? Indien niet, waarom niet?
Hebt u weet van werven die vandaag stilliggen doordat ze geïmpacteerd zijn door PFAS in bodem of grondwater? Kunt u daarvan een beeld schetsen?
Bent u van plan om de richtwaarde voor vrij gebruik te behouden? Indien niet, wanneer bent u van plan om een nieuwe richtwaarde in te voeren? Indien wel, op welke wetenschappelijke argumenten baseert u zich hier dan voor?
Bent u van plan de richtwaarde van 70 microgram per kilogram droge stof voor bouwkundig bodemgebruik te behouden? Indien niet, wanneer bent u van plan om een nieuwe richtwaarde in te voeren? Indien wel, op welke wetenschappelijke argumenten baseert u zich hier dan voor?
Minister Demir heeft het woord.
Collega, grondverzet van meer dan 250 kubieke meter is vandaag al strikt gereglementeerd door de verplichting om een technisch verslag op te maken, ook buiten risicolocaties.
Particulieren die grondwerken laten uitvoeren, moeten geen technisch verslag laten opmaken op voorwaarde dat er in totaal minder dan 250 kubieke meter bodemmaterialen vrijkomt van een onverdacht terrein. Voor die gevallen zijn er nu op de webpagina’s ‘PFAS-vervuiling’ van de Vlaamse overheid bijkomende aanbevelingen opgenomen voor terreinen in een zone waar de aanwezigheid van PFAS kan worden verwacht. In het kader van PFAS-vervuiling is het dus belangrijk om zich hierover bij elk grondverzet te informeren.
De PFAS-opdrachthouder van de Vlaamse Regering geeft via de PFAS-website een overzicht van de gemeentes met de meest verontrustende locaties.
Om de blootstelling aan PFAS te verminderen, gelden er no-regretmaatregelen in een straal van 10 kilometer rond de 3M-fabriek in Zwijndrecht, die bijgevolg ook in een deel van Antwerpen gelden.
Bij het grondverzet in deze regio moeten steeds alle verdachte parameters worden onderzocht. Aangezien in de regio no-regretmaatregelen opgelegd zijn, moet de erkende bodemsaneringsdeskundige steeds inschatten of PFAS als verdachte parameter mee wordt geanalyseerd.
Ik kom tot uw tweede vraag. U verwijst naar de schepen in Antwerpen. Er zijn zoveel schepenen die zoveel vertellen. Het is heel interessant om dat allemaal te volgen. Maar ik wil meegeven dat er in eerste instantie werd ingezet op een grootschalige inventarisatie van mogelijk verdachte locaties waar PFAS-bodemverontreiniging aanwezig zou kunnen zijn ten gevolge van risico-activiteiten gerelateerd aan het gebruik van PFAS.
Momenteel worden de reeds beschikbare analyseresultaten verzameld in de PFAS-verkenner van Databank Ondergrond Vlaanderen. Binnen de werking van de opdrachthouder wordt die PFAS-verkenner uitgebreid tot de centrale Vlaamse databank voor PFAS-metingen in alle milieucompartimenten.
De OVAM heeft opdracht gegeven aan de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) voor de verwerking en analyse van deze gegevens, onder meer met ondersteuning van het RuimteModel Vlaanderen. Dit onderzoek moet dan ook de nodige informatie opleveren over welke gronden extra kunnen worden aangeduid als verdachte gronden.
Ik kom tot uw derde vraag. De grondverzetregeling stelt dat er steeds een technisch verslag moet worden opgemaakt voor grondverzet op verdachte locaties. Als de erkende bodemsaneringsdeskundige het technische verslag opmaakt, moet hij op PFAS onderzoeken als het een verdachte stof is. Vervolgens moeten de bodembeheerorganisaties controleren of het technisch verslag conform werd uitgevoerd. De bodembeheerorganisaties controleren op basis van de perimeters in de webpagina’s ‘PFAS-vervuiling’ van de Vlaamse overheid of de gronden PFAS-verdacht zijn. In die gevallen moet elk transport bijgevolg gecheckt zijn.
Voor niet-verdachte locaties is er een vrijstelling tot 250 kubieke meter. In die gevallen moeten er dus ook geen analyses worden uitgevoerd.
U vraagt of ik weet heb van werven die vandaag stilliggen doordat ze geïmpacteerd zijn door PFAS. Dat is gebeurd in Zwijndrecht, waar er een gemeentelijke stillegging was. De OVAM heeft op dit moment geen weet van andere werven die zouden zijn stilgelegd.
De algemene problematiek van PFAS-normering voor verschillende compartimenten wordt behandeld door een werkgroep. Hierin wordt maximaal gebruikgemaakt van zowel de expertise binnen de verschillende administraties en onderzoeksinstellingen als de meest recente wetenschappelijke inzichten. Hun inzichten worden in de geplande rapporten van maart en juni gerapporteerd.
Binnen het VITO-jaarcontract 2022 is er een extra budget voorzien om aanvullend wetenschappelijk onderzoek te doen.
Wat uw vraag over de richtwaarde van die 70 microgram per kilogram droge stof betreft: ook hierop zal in het volgende tussentijdse rapport van de opdrachthouder Karl Vrancken dieper worden ingegaan. Dat zit mee in zijn opdracht en dat komt eraan.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik begrijp daaruit dat de normbepaling wordt onderzocht om aan te passen. U spreekt over een werkgroep. Kunt u mij vertellen wie er precies in die werkgroep zit? Zit het agentschap Zorg en Gezondheid daar bijvoorbeeld in, om mee te kijken naar de gezondheidscomponent? Als we kijken naar de onderzoekscommissie en de sprekers die daarin aan bod kwamen, merken we dat die milieucomponent heel belangrijk is om van in het begin te vertrekken. Wordt het agentschap Zorg en Gezondheid betrokken bij die aanzet tot normbepaling? En zal daar ook een MER-procedure (milieueffectrapport) lopen als we nieuwe normen opmaken, om dat gezondheidsaspect en de impact op het milieu heel grondig mee te pakken op het moment dat we normen bepalen? Dat zijn dus twee concrete vragen over de manier waarop het proces zal verlopen.
De heer Schiltz heeft het woord.
Collega Schauvliege, ik dank u voor uw vraag.
Zoals collega Schauvliege in de uiteenzetting heeft toegelicht, komen we, wanneer we die normen aanscherpen, heel snel in de situatie waarin het enorm moeilijk wordt om nog bouwwerken of grondverzet mogelijk te maken. In die zin, minister, kunnen we niet pleiten voor zomaar normen die alles toestaan, maar omgekeerd moeten we een onderscheid maken in normen die een gezondheidskundige grenswaarde zijn en die een aanvaardbaar gebruik of grondverzet mogelijk maken. Zoals bij het stikstofdossier en zoals ook professor Vrancken in de onderzoekscommissie had aangegeven, is mijn grote bezorgdheid op welke manier we een evenwicht zullen kunnen vinden tussen enerzijds de gezondheid en anderzijds de sociaal-economische context. We worden vandaag natuurlijk geconfronteerd met de situatie zoals ze is. We kunnen niet elke PFAS-molecule uit het milieu halen. In welke richting kijkt u om dat evenwicht te vinden?
En mijn tweede punt gaat over wanneer die werkgroep klaar is met zijn richtwaarden. We hebben in het verleden al vaak verschillende richtwaarden en normen gekend. Dan blijkt dat die na een tijd niet meer adequaat of niet meer voldoende of scherp genoeg zijn en dat die slag om slinger moeten worden bijgesteld. Zal er met andere woorden bij het opstellen van die nieuwe normen ook rekening worden gehouden met een zekere duurzaamheid, een volhoudbaarheid in de tijd, zodat het enige rechtszekerheid biedt en ook enige gerustheid kan bieden voor de bevolking en voor mensen die een huis willen bouwen, een project willen installeren of ergens willen gaan wonen, zoals in Zwijndrecht?
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Collega, ik dank u voor de vraagstelling. Minister, ik dank u voor het antwoord. Ik wil daar toch nog even op tussenkomen. Het is een thematiek die ons allen bezighoudt. We moeten vaststellen dat PFAS en de aanwezigheid van PFAS of PFOS in onze omgeving veel ruimer is dan we initieel hadden gedacht. Door aangescherpte advieswaarden ligt de gevoeligheid voor de gezondheid hoger en is er een juiste inschatting vereist over hoe we daarmee moeten omgaan.
Minister, een aantal weken geleden heb ik u de vraag gesteld wat er moet gebeuren in verband met normering rond afvalverwerking. We moeten vaststellen dat ook in afvalstoffen die we in een circulaire economie kunnen inbrengen, biologisch afval, soms PFAS en PFOS worden aangetroffen, hoewel dat, aangezien het niet-genormeerde parameters zijn, in principe vanuit handhaving op nul wordt geplaatst en het dus dadelijk voor problematische situaties zorgt als een verwerker daarmee in aanraking komt.
Hetzelfde komt hier in grond voor, op het moment dat men bouwwerken gaat doen. Ik vrees dat er in ons maatschappelijke leven nog situaties en cases zijn waarbij men ineens kan worden geconfronteerd met die PFAS en PFOS en moet uitzoeken hoe men daarmee moet omgaan. We moeten ervoor opletten dat we dan geen standstillperiodes krijgen, in de bouw, in de circulaire economie of in de afvalverwerking enzovoort. Daar zijn we niet bij gebaat.
Minister, kunt u een overzicht geven van voor welke compartimenten en normen er vandaag opdracht gegeven is om concrete voorstellen uit te werken? U geeft aan dat we in maart of april een terugkoppeling zouden krijgen van de heer Vrancken. Maar kunt u nu al duiden over welke onderdelen het precies zal gaan?
U verwees daarnet ook naar de mogelijkheid om bij VITO aanvullende studies te vragen. Uit de hoorzitting kwam naar voren dat VITO aangaf dat alle studies en onderzoeken op dat moment aangeleverd waren en duidelijk stelde dat er keuzes zouden moeten worden gemaakt. Bent u van mening dat er nog onderzoeken moeten gebeuren? Hebt u er weet van welke bijkomende onderzoeken nog noodzakelijk zouden zijn vooraleer er volgens u keuzes kunnen worden gemaakt? Kunt u daarin dan ook enige duiding geven? Ik dank u alvast voor uw antwoorden.
De heer Tobback heeft het woord.
Voorzitter, ik wil mij in de eerste plaats aansluiten bij diegenen die pleiten voor wetenschappelijk onderbouwde normen die in de eerste plaats uitgaan van de volksgezondheid. Wanneer we die hebben – en dat is de voornaamste oproep die ik wil doen – denk ik dat de Vlaamse overheid de gewoonte moet aannemen om die ook na te leven. Want ik wil niet vooruitlopen op de conclusies van de onderzoekscommissie, maar een van de dingen die toch al een beetje duidelijk zijn, is dat wanneer we in Vlaanderen normen hebben en aan de andere kant een leuk project zien, we al het mogelijke doen om de normen opzij te schuiven, op te rekken of toe te dekken om toch maar het leuke project te laten uitvoeren, met op termijn alle gevolgen van dien: de veiligheidsbermen, de projectoppervlaktes en dergelijke meer.
Minister, de voornaamste bezorgdheid moet zijn dat, wanneer er regels zijn, ze ook worden nageleefd en ook correct en helder worden nageleefd. Ieder project, ook het Oosterweelproject, heeft verdiensten. Maar die verdiensten zijn moeilijk om na te komen of in de praktijk te brengen als je tegelijkertijd de nadelen voor anderen onder de mat schuift, probeert te negeren en erover probeert te walsen. Want hoe dan ook word je op termijn altijd ingehaald. Dat is de evolutie waarop collega Schiltz terecht wijst.
Ik wil dus toch oproepen om pogingen te doen om ervoor te zorgen dat bij een project alle belangen tegen elkaar worden afgewogen, want dat is natuurlijk waar vergunningen voor dienen. Ieder project heeft zijn verdienste, maar ieder project heeft ook zijn nadelen. De reden waarom er vergunningen zijn, is precies om die dingen correct, eerlijk en transparant tegen elkaar af te wegen, niet om koterijtjes en binnenwegjes te maken, wat men blijkbaar in het hele 3M- en Oosterweeldossier wel heeft gedaan. Ik hoop dat we ten minste die les al kunnen leren en dat we die, vanaf het moment dat we verdere stappen zetten, meenemen.
De heer D’Haese heeft het woord.
Minister, ik heb nog een concrete vraag. Ik ben blij dat de waarde van 70 microgram per kilogram droge stof herbekeken wordt. Ik heb toch begrepen dat het de bedoeling is om die te herbekijken, niet om ernaar te kijken. Er werd hier al gesproken over evoluties en dergelijke. Dat is uiteraard belangrijk. Daarom vraag ik me af of er goed wordt samengewerkt met de mensen uit Nederland. Want daar heeft men ondertussen al een vierde tijdelijk handelingskader. In het laatste verandert er niets ten opzichte van het vorige. Dat is wel belangrijk. Men heeft daar een hele evolutie doorgemaakt van te lakse naar te strenge en dan naar werkbare normen. Mijn vraag is: we gaan toch het warm water niet opnieuw uitvinden? Ik vraag niet om die normen over te nemen, maar we gaan ons toch mee baseren op de in Nederland opgedane ervaringen?
Minister Demir heeft het woord.
Dank u wel, collega’s. Ik zal al antwoorden op de vragen die ik kan beantwoorden. Ik zal beginnen met de laatste vraag van collega D’Haese. Het klopt dat de kennis en expertise van Nederland meegenomen worden. Er is ook overleg tussen hun experten en onze experten. We moeten inderdaad het warm water niet opnieuw uitvinden. Dat overleg verloopt vrij goed.
Collega Tobback, bij de beoordeling van vergunningen probeer ik de diverse belangen grondig af te wegen, hoewel dat niet altijd simpel is. Maar het is mijn taak om dat te doen.
Collega Rombouts, u vroeg naar een normering voor bepaalde afvalstoffen. Ook daarvoor wordt een kader uitgewerkt. We nemen daarbij ook de kennis en ervaringen van bijvoorbeeld Nederland mee. Ik zal aanvullende info over het onderzoek opvragen en aan u bezorgen.
Collega Schiltz, het is inderdaad de taak van de experten ter zake binnen die werkgroep om die toxicologische normen correct af te leiden. Daarbij wordt uiteraard rekening gehouden met verschillende aspecten, zoals milieu en haalbaarheid. Ook de sociaal-economische aspecten zullen daarbij bekeken worden. Ik denk wel dat we de experten ter zake die daar in de werkgroep mee bezig zijn, nu de ruimte moeten laten om die oefening te maken. Maar er wordt dus wel degelijk rekening gehouden met verschillende elementen die van belang zijn om werkbaar te zijn.
Mevrouw Schauvliege stelde een terechte vraag over de werkgroep. In die werkgroep is ook het agentschap Zorg en Gezondheid vertegenwoordigd. Ik denk dat het van belang is dat zij daarbij zijn. Wat de werkgroep van de opdrachthouder betreft, denk ik dat we het er allemaal eens over kunnen zijn dat de opdrachthouder dat allemaal op een zeer goede manier aanpakt. Ik sta ook versteld van de kennis en expertise die die man heeft. Ook de gezondheidsaspecten worden meegenomen. Ik zal de lijst met deelnemers aan die werkgroep overmaken aan de commissie, want dat is misschien wel interessant.
Ik wil nog meedelen dat wij in deze commissie een hoorzitting gepland hebben met de opdrachthouder, Karl Vrancken, op 26 januari.
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw antwoord. Ik zou er toch nog eens extra voor willen pleiten om echt te leren uit wat we nu hebben meegemaakt en om die normbepaling heel ernstig te nemen. Want heel dit verhaal over PFAS en PFOS is eigenlijk begonnen met vragen over die normbepaling. Het bleek eigenlijk niet zo duidelijk te zijn op basis waarvan die norm bepaald was. Het antwoord van toen was: ‘op basis van haalbare doelstellingen en achtergrondwaarden’.
Ik denk dat bij de normen die we nu hanteren, de haalbaarheid een heel groot issue was, maar dat de gezondheid daarin heel wat minder werd meegenomen. Dat blijkt alvast uit wat we in de onderzoekscommissie horen en zien.
Ik wil dus een extra pleidooi houden om dat gezondheidsaspect echt mee te pakken. We beseffen dat normen compromissen zijn en dat er afwegingen gemaakt moeten worden, maar dan afwegingen waarin het gezondheidsaspect zwaar doorweegt, alvast zwaarder dan in het verleden het geval was. Ik denk dat we bij de vergunningverlening namelijk moeten werken met correcte normen, die gebaseerd zijn op wetenschap en inzicht, en dat de impact op de gezondheid een zeer belangrijk element is. Pas als dat grondig gebeurt, kunnen die vergunningen op een goede manier worden verleend. Ik wil er dus nogmaals voor pleiten om de gezondheid mee te pakken en om de normen ook te onderwerpen aan een milieueffectrapportage, zodat we gerust kunnen zijn dat de normen die geformuleerd zijn, ook degelijk zijn en dat we daarmee aan de slag kunnen om goede vergunningen te verlenen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.