Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
Ook in deze commissie Jeugd wens ik u allen een heel mooi, voorspoedig, gezond en hopelijk coronavrij 2022. Mijn beste wensen dus voor het komende jaar.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, ook van mijnentwege een fantastisch 2022 toegewenst! Laat het ook een jeugdig jaar worden, een jaar met perspectief voor onze Vlaamse jongeren.
Minister, dit is toch wel een belangrijke vraag, weliswaar over statistische en andere gegevens die zijn binnengekomen.
Op 8 december stelde het Departement Cultuur, Jeugd en Media de resultaten van de tweemeting ‘Lokaal jeugdbeleid’ voor. Dat is nu voor de derde keer. Bij de inkanteling van de geoormerkte middelen voor het lokale jeugdbeleidsplan 2014 werd in 2013 en 2016 respectievelijk een nul- en een eenmeting gehouden om de impact van de integratie in de beleids- en beheerscyclus (BBC) van de lokale besturen te monitoren. Dat is toch wel belangrijk, en zeker iets waar veel collega’s hier in de commissie naar uitkijken, om te zien wat daarvan de impact is op het lokale jeugdbeleid.
De tweemeting werd in 2020 georganiseerd. 269 van de 300 gemeenten werden betrokken bij het onderzoek. In 54 gemeenten vulden de 3 kernspelers de bevraging in. Dat is dus ongeveer 1 op de 6 van de Vlaamse gemeenten.
In het rapport zelf zien we vanuit de administratie acht aanbevelingen naar voren komen op basis van de trends: vier voor ons als Vlaamse overheid en vier voor de lokale besturen.
Eerst die aan de Vlaamse overheid: blijf aandacht hebben voor het lokale jeugdbeleid, versterk de financiële continuïteit van het jeugdbeleid, streef naar betere kennisopbouw en -deling, ondersteun de partnerorganisaties.
Richting de lokale besturen zijn er vier belangrijke aanbevelingen: promoot actief het jeugdbeleid binnen de gemeente, zorg voor inspraak en participatie zowel tijdens de opmaak van het beleid als tijdens de uitvoering ervan, gebruik de beleidsplanning systematisch en strategisch voor opvolging en bijsturing van de beleidspraktijk, besteed aandacht aan de beleidscapaciteit van de jeugdambtenaar. De jeugdambtenaar wordt vaak in allerlei aanbevelingen vanuit deze tweemeting als een cruciale speler in het lokale jeugdbeleid naar voren geschoven.
Bataljong zelf, dat heel nauw betrokken was bij deze meting en een groot stuk van de uitvoering ervan deed, schuift op basis van de verkregen resultaten vijf speerpunten naar voren.
Het eerste speerpunt is dat er vele gezichten zijn van het lokaal jeugdbeleid, dat dat lokaal jeugdbeleid springlevend is. De meerjarenplanning heeft voor een breder en gevarieerder lokaal jeugdbeleid gezorgd. Het jeugdbeleid heeft veel gezichten en opdrachten bijgekregen. Dat zet de opdracht van de jeugdambtenaar, de spil van het lokaal jeugdbeleid, stevig onder druk. Op heel wat kruispunten is er jeugdbeleid nodig, en dus is een investering in de kracht van de jeugdambtenaar nodig.
Twee, de participatie van kinderen en jongeren aan het lokale beleid stijgt. Dat is uiteraard een goede zaak, want dat is essentieel voor kwalitatief lokaal beleid. Ook de lokale jeugdraad krijgt meer erkenning en wordt vaker betrokken bij de beleidsplanning en uitvoering. Een van de aanbevelingen is dus om sterker in te zetten op de ondersteuning van de lokale jeugdraden.
Drie, intergemeentelijk samenwerken is de toekomst. Ook daar is het noodzakelijk om netwerken en bruggen te bouwen. Intern met het lokaal bestuur, maar ook met andere besturen. Op die manier kunnen jeugdregio's aan belang winnen omdat een aantal kruispunten met beleidsdomeinen zich steeds meer op dat intergemeentelijke niveau bevinden.
Kind- en jeugdvriendelijkheid wint aan belang om een sterk lokaal jeugdbeleid uit te bouwen. De conclusie van de tweemeting is dat lokaal investeren in kind- en jeugdvriendelijkheid loont. Het versterkt de positie van kinderen en jongeren in de brede samenleving en het zorgt voor een betere plek voor alle inwoners. Dat zeggen we vaak: een kindvriendelijke gemeente is vaak ook een gemeente die vriendelijk is voor alle doelgroepen in de samenleving. Daarom moet, aldus Bataljong, de overheid de hefbomen ondersteunen op een kwalitatieve en duurzame manier. Het Vlaams Jeugd- en Kinderrechtenbeleidsplan heeft het potentieel om het Vlaams en het lokaal beleid te verbinden en nog sterker transversaal te maken. Ook het label Kindvriendelijke Steden en Gemeenten en het Netwerk Jeugdvriendelijk zijn krachtige hefbomen.
Vlaanderen moet inspireren, verbinden en onderzoeken is de laatste aanbeveling die Bataljong meegeeft. Willen wij als Vlaamse overheid echt verschil maken voor kinderen, jongeren en verenigingen, dan moet er een sterke brug zijn tussen het Vlaamse en het lokale jeugdbeleid. Een brug werkt vaak in twee richtingen, of dat zou toch de basis moeten zijn. Lokale besturen moeten dus mee vormgeven aan ons jeugd- en kinderrechtenbeleid op Vlaams niveau en het Vlaamse jeugdbeleid moet ondersteunend en aanvullend werken op het lokale jeugdbeleid.
Bataljong ziet daarin drie rollen voor Vlaanderen: inspireren voor een lokaal jeugdbeleid en de uitrol stimuleren, verbinden tussen bestuursniveaus, en onderzoek en monitoring bij het aanreiken van tools. Uiteraard, als we hier in commissie van het Vlaams Parlement bijeenzitten, minister, is het de bedoeling om vooral te kijken naar de rol die we kunnen opnemen als Vlaamse overheid. Bataljon heeft daar concreet zes aanbevelingen voor gegeven.
Geef Vlaams jeugdbeleid altijd vorm in samenspraak met lokale besturen, zorg voor incentives voor lokale besturen om innovatieve werkvormen te vinden en werk te kunnen maken van de prioriteiten van het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan (JKP), reik een grondig kwaliteitskader aan voor jeugdbeleid in het nakende geïntegreerd jeugddecreet – iets waar ook in de begrotingsbesprekingen al op doorgeboomd werd –, blijf Bataljong versterken als verbinder en inspirator voor lokale besturen en jeugdraden, onderzoek en monitor de kwaliteit en budgettering van het lokaal jeugdbeleid, zet in op bovenlokale ruimte en intergemeentelijke samenwerkingen en, tot slot, faciliteer netwerken en ontmoetingsruimten voor lokale besturen en alle andere actoren in het Vlaamse jeugdbeleidsveld.
We willen dat deze resultaten niet in een schuif terechtkomen. We zullen daarover waken, minister. Ik ga ervan uit dat dat zeker niet uw intentie is, zeker niet bij de start van 2022, met alle goede voornemens.
Onze vragen zijn de volgende. Hoe kijkt u naar de resultaten? Welke zaken verrassen u of geven u nieuwe inzichten? Ziet u aanleidingen om uw eigen beleid bij te sturen, te versterken of budgettair andere keuzes te maken? Plant u verdere initiatieven om nog meer inzicht te krijgen bij de lokale besturen? Worden er al initiatieven genomen om een driemeting in te plannen, bijvoorbeeld in 2026? Bent u van oordeel dat Bataljong verder versterkt moet worden? Hoe wilt u dat doen? Hoe wilt u minder ambitieuze besturen op het gebied van lokaal jeugdbeleid – er zijn er maar een op de zes waar alle actoren antwoorden – stimuleren om beter te doen? Op welke manier kunnen we structureel stappen vooruitzetten rond intergemeentelijke samenwerking op gebied van jeugd? Kan hierin versneld worden op budgettair vlak? Op welke manier wilt u incentives voorzien voor lokale besturen die zich inschakelen in het JKP, en tot slot, welk lessen trekt u uit deze tweemeting voor het nakend geïntegreerd jeugddecreet?
Minister Dalle heeft het woord.
Laat me toe om jullie het allerbeste te wensen voor 2022. Ik wens iedereen uiteraard een goede gezondheid. In deze coronatijden is dat des te belangrijker geworden. Maar ik wens jullie ook een verbonden jaar waarin we elkaar meer kunnen zien. Die verbondenheid staat ook in het jeugdbeleid absoluut centraal.
Uw vraag, collega Vaneeckhout, gaat over de resultaten van de tweemeting lokaal jeugdbeleid en ook wat we daar beleidsmatig mee kunnen aanvangen. Het lokaal jeugdbeleid is de afgelopen tien jaar enorm geëvolueerd. Om te beginnen, hebben we het provinciale niveau uit dat beleid weggehaald en een aantal taken getransfereerd: enerzijds naar de lokale besturen, anderzijds naar de Vlaamse overheid. Daarnaast hebben we ook de geoormerkte middelen voor het lokaal beleid stopgezet omdat we vertrouwen op de lokale autonomie.
In dat kader zijn we natuurlijk niet zonder verantwoordelijkheid en zonder bevoegdheden, integendeel. Maar we doen dat wel in een context waar we de lokale economie ten volle uitspelen. Er zijn verschillende methodes om daaraan te werken. Dat is niet door decretaal zaken op te leggen of onmiddellijk te oormerken, maar wel door een aantal initiatieven die we kunnen nemen.
Ik denk bijvoorbeeld aan het JKP, waarin we vijf prioriteiten naar voren hebben geschoven. We merken dat er in heel veel steden en gemeenten navolging komt en dat die prioriteiten ook in de lokale planning worden opgenomen. Wanneer recent de stad Gent werd genomineerd door de internationale Europese jeugdstad – een hele eer –, dan merk je in de prioriteiten die ze naar voren schuiven, dat ze ook drie van onze JKP-doelstellingen opnemen als absoluut prioritair. In mijn rondgang bij Vlaamse steden en gemeenten merk ik in heel wat gemeenten dat het absoluut een inspiratiebron is.
Een andere manier is natuurlijk werken met projectoproepen, met financiering, en het is last but not least heel belangrijk om door onderzoek het lokaal beleid op te volgen en ervoor te zorgen dat best practices die daaruit ontstaan, ook gedeeld kunnen worden. Die tweemeting van het lokale jeugdbeleid kadert in dat aspect van het Vlaamse beleid, namelijk het onderzoek en de opvolging die we doen om ervoor te zorgen dat we ook effectief steden en gemeenten kunnen informeren, inspireren, verbinden. Dat zijn zaken die belangrijk zijn. Dat is trouwens ook het credo van onze openbare omroep, de VRT. Dat is iets anders, maar het zijn ook woorden die hier kunnen terugkomen en waar u ook deels naar hebt verwezen.
Ik ga dan nu misschien door uw vragen, want het zijn er wel heel wat. Het rapport van de tweemeting belicht aanvullend op de nul- en eenmeting een derde momentopname – een soort van foto – van het lokaal jeugdbeleid. Deze monitoring is een goede manier om het lokaal jeugdbeleid van nabij op te volgen. Zoals u zeker ook kunt onderschrijven – en dat is een van de krachtlijnen van mijn beleidsnota Jeugd –, is het lokaal jeugdbeleid natuurlijk essentieel, en is het ook onze taak vanuit de Vlaamse overheid om dit extra te kunnen ondersteunen omdat de noden en behoeften van kinderen en jongeren natuurlijk vooral lokaal in hun eigen buurt liggen.
Ik ben ook tevreden over de resultaten van de monitoring. De onderzoekers hebben die ons en u toegelicht, en ik vind dat ze mooi werk hebben geleverd. Ik stel een aantal positieve tendensen vast. Het is duidelijk dat het werken met het meerjarenplan een positieve impact heeft in een groot aantal gemeenten. Het zorgt voor meer samenwerking tussen verschillende diensten, en dat komt kindvriendelijk beleid ten goede. Dat dit steeds meer op een participatieve manier gebeurt, kan ik alleen maar toejuichen. Het gaat dus goed, algemeen genomen, met het lokaal jeugdbeleid.
Dat betekent niet dat er geen aandachtspunten zijn, integendeel. Er zijn effectief nog altijd steden en gemeenten waar men nog enkele versnellingen hoger kan gaan. Ook dat blijkt uit de tweemeting. Maar de globale tendens is wel positief, en daar ben ik natuurlijk opgetogen over.
Uw tweede vraag ging over het bijsturen of het versterken van een aantal beleidslijnen. De positieve tendens waar ik het net over had, betekent niet dat we op onze lauweren mogen rusten, niet lokaal maar zeker ook niet in ons eigen beleid op Vlaams niveau. De aanbevelingen naar Vlaanderen neem ik uiteraard zeer ernstig. Als u zich de begrotingsbespreking 2022 herinnert, dan zult u gemerkt hebben dat ik de resultaten van het rapport niet heb afgewacht om heel wat initiatieven te nemen die zich ook tot het lokale niveau richten.
Ik zal daar niet exhaustief op ingaan, maar ik geef een aantal illustraties van datgene dat we nog kunnen doen in de context die ik heb geschetst, waar het lokale beleid vooral bij de lokale autonomie ligt. Ik geef dus een aantal voorbeelden. Je hebt de omvorming van de buitenspeeldag naar een concept van 365 dagen buitenspelen. Er is de projectoproep rond kwaliteitsvolle bovenlokale infrastructuur, waarvan de eerste indienronde wordt verwerkt. We hebben het label ‘kindvriendelijke steden en gemeenten’, waar ik mijn schouders onder blijf zetten. Er is de optimalisatie en het verderzetten van de jeugdmonitor, die lokaal gratis kan worden gebruikt. Ik denk ook aan het intervisietraject gelinkt aan de projecten in het kader van Generatie Veerkracht en Veerkracht Versterken, dat wordt opgestart dit jaar. Het zijn maar enkele illustraties van initiatieven die het lokale jeugdbeleid extra kunnen ondersteunen.
Sinds mijn aantreden in 2019 heb ik ook sterk in het bovenlokale niveau geïnvesteerd. Ook dat is natuurlijk een van de instrumenten om het lokale jeugdbeleid extra ondersteuning te geven. Ik denk hierbij aan de werkingssubsidies rond de geprofessionaliseerde jeugdhuizen, de werkingen met kinderen en jongeren met een handicap, de werkingen met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren en de intergemeentelijke samenwerkingen, waarrond Bataljong recent nog een trefdag heeft georganiseerd samen met het netwerk van hun partners. Die bovenlokale werkingen hebben natuurlijk een grote impact op jongeren lokaal en op het lokale bestuur. Daarom vermeld ik dat hier even. Dit geeft aan dat er reeds heel wat vanuit de Vlaamse overheid wordt geïnvesteerd in het lokale jeugdbeleid. De resultaten van de tweemeting sterken mij om hierop de komende jaren verder in te zetten en dergelijke initiatieven te continueren en te versterken.
Ik heb ook het project ‘Geïntegreerd jeugddecreet’ geïnitieerd. Daar wordt het regelgevend kader rond het lokaal en bovenlokaal jeugdbeleid geëvalueerd. Samen met de jeugdsector en mijn departement zijn we dat traject gestart. Dat is zeer veelbelovend. Samen met heel wat partners heb ik deelgenomen aan een reflectieronde daarover. Er zijn heel veel goede ideeën, op het vlak van lokaal en bovenlokaal jeugdbeleid. Ik zal natuurlijk bekijken of ik op basis van de resultaten van voorliggend onderzoek extra stimulansen kan geven aan het proces en aan het traject, om daar dan rekening mee te houden in het voorontwerp van geïntegreerd jeugddecreet dat ik graag zo snel mogelijk – maar het zal nog even duren – wil voorleggen aan jullie.
Wat zijn nu de extra initiatieven? In mijn contacten die ik heb met lokale besturen en met de schepenen van Jeugd zal ik uiteraard de resultaten en aanbevelingen van dit rapport ter sprake brengen. Alle lokale besturen krijgen het rapport toegestuurd. Ik ga ervan uit dat zij aan de slag gaan met de aanbevelingen die tot hen gericht zijn. Er zijn aanbevelingen voor de Vlaamse overheid, maar ook voor de lokale besturen. Ik reken erop dat onze lokale besturen deze ter harte nemen. Ik zie alvast in hun schepenen van Jeugd en hun diensten en medewerkers zeker partners. Maar ook heel wat andere burgemeesters, schepenen en besturen moeten daartoe bijdragen.
Collega Vaneeckhout, u vraagt naar initiatieven rond een driemeting in 2026. Dat is vooruitziend! Ik ben ervan overtuigd dat het belangrijk is om het lokaal jeugdbeleid te blijven monitoren. Als ik dit mandaat een tweede keer mag uitoefenen, zal ik dat in 2026 zeker doen. Het zal aan mijn opvolger zijn om dat in 2026 te organiseren. Het heeft weinig zin om dat nu al voor te bereiden. Dat zit in het traject. Ik ga ervan uit dat mijn opvolger dat in 2024 in gang zal steken, om dat in 2026 te kunnen doen. Ik denk dat dat zinvol is, dat dat een goede aanbeveling is voor diegene die na mij komt.
Bataljong is voor mij de prioritaire partner om lokale besturen te ondersteunen. Vorig jaar werd met deze organisatie een nieuwe subsidieovereenkomst afgesloten voor de periode 2021-2025. Jaarlijks ontvangt Bataljong hiervoor 585.000 euro. Met de afgesloten overeenkomst en het bijbehorend budget kan Bataljong – die ook een ledenorganisatie is – de lokale besturen op een degelijke en efficiënte manier ondersteunen en zo haar kerntaak vervullen.
Boven op die basisfinanciering heb ik nog een aantal andere initiatieven genomen. Een ervan is dat Bataljong dit jaar 150.000 euro krijgt voor de bijkomende opdracht rond bovenlokale ondersteuning en kindvriendelijkheid. Er wordt ook nog eens 250.000 euro toegekend aan drie organisaties in het kader van inclusief jeugdwerk: KeKi, Bataljong, De Ambrassade. Daarvan gaat 157.000 euro naar Bataljong.
Met deze middelen wordt Bataljong versterkt ten opzichte van voorgaande jaren. Ik ga er dus van uit dat Bataljong in staat is om zijn decretale taak op een kwaliteitsvolle wijze te vervullen en breder in te zetten op bovenlokale ondersteuning.
Zoals gezegd, heb ik extra middelen toegekend voor een bijkomende opdracht rond bovenlokale ondersteuning en kindvriendelijkheid. Ik heb deze opdracht ondertussen verlengd voor 2022. Belangrijk is dat Bataljong op bovenlokaal niveau de lokale jeugddiensten samenbrengt. Samen met hun algemene structurele opdracht en deze specifieke opdracht heeft de organisatie dan ook hefbomen in handen om lokale besturen op maat te ondersteunen in de uitbouw van het lokale jeugdbeleid.
U vroeg naar structurelere stappen rond intergemeentelijke samenwerking. Vanaf 2021 worden vijf intergemeentelijke samenwerkingsverbanden voor Jeugd ondersteund voor een jaarlijks bedrag van 141.000 euro. Deze ondersteuning wordt jaarlijks toegekend tot en met 2026. Het is de eerste keer dat dat op deze manier gebeurt. Ik verwacht daar veel van. Ik hoop dat dat goede resultaten geeft en dat dit ook inspiratie brengt voor andere intergemeentelijke samenwerkingen. Bataljong ondersteunt deze vijf intergemeentelijke samenwerkingen, maar doet dat ook voor andere verbanden die niet worden betoelaagd met deze middelen. Ik verwacht dat heel dat traject zal leiden tot best practices, die we eventueel breder kunnen uitrollen in Vlaanderen.
In het kader van het traject voor het geïntegreerd jeugddecreet wordt ook het regelgevend kader met betrekking tot het bovenlokaal jeugdbeleid geëvalueerd. Ook de intergemeentelijke samenwerking komt daarbij aan bod.
Naast Vlaamse, bovenlokale en lokale jeugdwerkactoren zijn ook lokale besturen een belangrijke partner om het Vlaamse jeugd- en kinderrechtenbeleid te realiseren. Ze krijgen natuurlijk steeds de mogelijkheid om in te tekenen op projectoproepen en worden betrokken op het niveau van de reflectiegroepen via een vertegenwoordiging van Bataljong.
Wat de projectoproepen betreft, vind ik het belangrijk dat dit gebeurt in partnerschap met de lokale actoren, zowel het lokale jeugdwerk als de lokale besturen. De projectlijnen ‘Veerkracht versterken voor kwetsbare kinderen en jongeren’ en ‘(Boven)lokale jeugdinfrastructuur’ zijn hiervan voorbeelden. Ik wil ook in de toekomst op die manier voortwerken.
U hebt in een afzonderlijke vraag ook gepeild naar het geïntegreerd jeugddecreet. Ik heb daaraan hier en daar al gerefereerd. Dat is effectief een nuttig onderzoek, ook voor de evaluatie van onze jeugddecreten en voor de integratie ervan in het geïntegreerde decreet.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u voor het antwoord. Ik zal niet de fout maken om op ieder deelelement in de diepte in te gaan. Dat zou tijdsmatig niet mogen – ik kijk naar de voorzitter. We hebben nog een heel jaar voor de boeg waarin we een aantal deelelementen zeker kunnen uitpuren. Naar aanleiding van onder andere het geïntegreerd jeugddecreet zullen we er zeker op kunnen ingaan.
Toch vind ik een paar elementen een klein beetje ondergesneeuwd in de conclusies of in wat u erover brengt. Er is gelegenheid om in het antwoord wat meer verfijning aan te brengen.
Ten eerste, die minder ambitieuze gemeenten. Het is toch wel opvallend dat in slechts één op de zes gemeenten op deze tweemeting alle actoren een antwoord formuleren. Dat is misschien toch iets om een klein beetje oplettend over te zijn.
Twee, we weten dat niet iedere gemeente of stad in Vlaanderen de Europese jongerenstad van de toekomst is. In die zin zijn er echt wel gemeenten waar ook veel jongeren wonen en waar nog werk aan de winkel is. Uiteraard speelt de lokale autonomie. Maar moet er niet een apart spoor gestart worden en in kaart worden gebracht om, cru gezegd, heel gericht de opdracht aan Bataljong te geven om eens te onderzoeken waar die gemeenten zitten, wat daar speelt en op welke manier we daar kunnen stimuleren en inspireren om daarmee aan de slag te gaan?
De jeugdambtenaar komt in de tweemeting heel vaak aan bod als een cruciale actor. Ik mis nog een aantal mogelijke paden. Misschien moeten we daarover de komende maanden nadenken, ook in het kader van het decreet, om die mensen sterker te maken binnen de gemeentelijke overheid. We moeten daarmee aan de slag gaan.
Wat betreft de intergemeentelijke samenwerking zijn er voor 2022 middelen voor Bataljong. Ieder jaar krijgen een aantal samenwerkingen middelen. Moeten we dat niet structureler maken? Zeker voor Bataljong. Als zij elk jaar moeten vrezen voor die middelen, kunnen wij hun dan niet beter de zekerheid geven tot, bijvoorbeeld, het einde van deze legislatuur, zodat zij op die sporen kunnen voortwerken?
En ten slotte, het lijkt misschien een detail, maar in 2014 werden die middelen ingekanteld. Die verdeling werd toen vastgeklikt. Daardoor zie je dat gemeenten nog altijd middelen krijgen op basis van beleidsplannen die in 2013 waren ingediend en die nu gewoon in het Gemeentefonds zijn ingekanteld. Moet niet eens worden bekeken of die verdeling en die middelen nog juist zitten? Dit is geen pleidooi om de oormerking weer in te voeren, maar wel om te bekijken of er geen historische malversaties of scheeftrekkingen zijn. Kan dat ingepast worden in het aangekondigde onderzoek van minister Somers rond het Gemeentefonds?
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Voorzitter, ik wil graag aansluiten bij deze vraagstelling omdat wij het belang van de tweemeting in het verleden ook heel sterk hebben onderstreept en omdat wij heel sterk bepleit hebben om die effectief te kunnen realiseren, omdat wij er echt in geloven dat het jeugdbeleid en het beleid voeren voor kinderen en jongeren, waarbij wij hen op een goede manier kunnen laten participeren, best zo dicht mogelijk bij hen gebeurt. Met andere woorden: het globale niveau is cruciaal. Zij waren het al gewoon om met beleidsplannen te werken en daartegenover de nodige budgetten te hebben staan.
Maar we weten dat zij, als zachte sector, in discussies vaak hard moeten ijveren om de nodige budgetten te kunnen blijven vrijwaren, alsook de participatieprocessen. Ik ben dan wel blij, minister, om te zien dat het lijkt dat de budgetten toch minstens stabiel zijn en dat de nodige aandacht gegeven wordt aan participatie. Daar moeten we op blijven inzetten en aandacht voor vragen.
Wat betreft kindvriendelijke steden en gemeenten merkte ik op, minister, dat ook dat tot positieve participatie leidt en een veranderingsproces in het gemeentelijk beleid teweeg kan brengen. Het is dus duidelijk ook erkend door anderen die daar ervaring mee hebben. Dat is zeker ook iets om verder op in te zetten.
Collega’s, wat de intergemeentelijke samenwerking betreft, bleef met het wegvallen van de provincie natuurlijk ook de vraag: wat met het bovenlokaal jeugdbeleid, hoe moeten we daarmee omgaan? Er zijn een aantal oefeningen met intergemeentelijke samenwerkingen. Ik denk voornamelijk dat het heel belangrijk is dat we daar voor ogen blijven houden dat dit een bottom-upverhaal moet kunnen blijven zijn. Ik ben er nog altijd van overtuigd dat lokale besturen en lokale jeugdambtenaren ook zelf kunnen zien waar ze extra op moeten inzetten of waar ze kunnen samenwerken, inspiratie met elkaar delen, en hoe ze daarmee kunnen omgaan. Ik heb de ervaring uit het verleden dat dit heel leerrijk kan zijn.
De vragen of we daar opnieuw een structuur bovenop moeten plaatsen, zijn oefeningen en discussies waar we echt moeten kijken wat we daaruit leren, wat de pro’s en contra’s in dezen ook zijn. Ik ben dan ook blij, minister, dat met het decreet dat eraan komt en het participatieproces daaromtrent dat met de jeugdsector gevoerd wordt, dat thema daar ook aan bod komt. Ik krijg die signalen uit de reflectiegroepen. Ik hoop dat we als parlement de ruimte nemen om de ervaringen en de conclusies die vanuit de sector komen, mee te nemen, voor we definitieve keuzes maken of uitspraken daarover doen. Het is belangrijk om de inspiratie vanuit de sector en de participatie zeker mee te nemen.
Als laatste element wil ik nog kort, collega, de gemeenten aanhalen die nu minder ambitieus lijken te zijn. Collega Vaneeckhout verwees ernaar om Bataljong de opdracht te geven om hen te contacteren. Ik ga ervan uit, aangezien Bataljong heel nauw met de lokale besturen samenwerkt, dat zij daar mogelijk vandaag reeds zicht op hebben en dat we bij hen eens moeten informeren hoe we hen extra kunnen stimuleren.
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Vooreerst van mijzelf de beste wensen voor iedereen. Ik hoop dat het een beter jaar mag worden dan we hopen, zelfs.
In eerste instantie – collega Vaneeckhout gaf het ook al eventjes aan – was de responsgraad toch niet helemaal wat te verwachten viel. Misschien zitten we daar – het is natuurlijk een dooddoener, maar na twee jaar corona heeft het impact op alles – ook wel met het element corona, namelijk dat dit er niet bij genomen kon worden. Misschien is het de moeite waard om het te herbekijken eenmaal we eindelijk door de pandemie door zijn.
Wat de intergemeentelijke samenwerking betreft: dat is zeker in het licht van de regiovorming ook iets dat voor ons een interessante denkpiste is. We zitten natuurlijk met de ruimte die moet worden gehouden voor maatwerk. Steden en gemeenten verschillen onderling erg van elkaar, en jongeren en hun activiteiten ook. Daar moet aandacht voor blijven. Lokale autonomie en lokale verantwoordelijkheden spelen ook. Misschien is er een manier om bijdragen vanuit het lokale niveau te gaan afstemmen op de lokale dienstverlening. Niet elke stad of gemeente heeft dezelfde dienstverlening nodig als een andere en heeft dus ook niet dezelfde vragen richting Bataljong. Misschien is er daar ook nog ruimte voor in de toekomst.
Minister Dalle heeft het woord.
Dank voor de opmerkingen en suggesties, collega’s, die we zeker meenemen.
Ik zal misschien beginnen met de responsgraad. Die is inderdaad voor verbetering vatbaar. Dat klopt. Collega Perdaens verwijst naar de coronasituatie, die ongetwijfeld ook wel een beperkte impact gehad kan hebben.
Ik wil wel opmerken dat de respons, hoewel ze zeker niet optimaal is, wel in stijgende lijn is ten aanzien van eerdere bevragingen. Dat is toch eerder positief in moeilijke tijden. Dat is op zich hoopgevend. Maar ik ga akkoord dat we bij de driemeting die we hopelijk in 2026 kunnen realiseren – al dan niet met de collega’s hier rond de tafel en met mezelf – effectief ook ter harte nemen om dat zeker voldoende onder de aandacht te brengen van de lokale besturen en ook binnen de lokale besturen pleiten om daar voldoende ruimte voor te maken.
Het is niet verrassend, natuurlijk, dat we een aantal steden en gemeenten hebben die nog grote stappen vooruit zouden kunnen zetten op het vlak van kindvriendelijkheid. Dat wordt in dit rapport ook bevestigd. Kunnen we ook vragen aan Bataljong om daar een extra nazicht of een controle of een melding te doen? Het zit in hun kerntaak om die ondersteuning te geven. Zij hebben daar al contacten, ze ontvangen daarover ook vragen van de besturen. Soms is het een realiteit met een lokale jeugddienst of een lokale dienst waarbij de lokale jeugddienst is opgegaan in een vrijetijdsdienst waarbij het niet altijd evident is voor Bataljong om daar voldoende de vinger aan de pols te houden. We kunnen dit zeker verder mee bekijken.
Wat de jeugdambtenaren en hun positie betreft, daarvan kan ik het volgende zeggen. De ondersteuning van de jeugdambtenaren is echt een van de kerntaken van Bataljong vandaag. Ik merk ook als ik op het terrein aanwezig ben en bezoeken doe, dat je in gemeenten meestal wel een schepen of burgemeester hebt die trekkende kracht is, maar in de gemeenten waar het goed gaat, zie je ook altijd een dynamische jeugddienst en zie je ambtenaren die dat trekken. De ondersteuning is effectief vanuit Vlaanderen iets wat we absoluut moeten doen, en we doen dat inderdaad via Bataljong.
Wat de intergemeentelijke samenwerking betreft, is het zo dat de middelen voor Bataljong wel structureel zijn. Het betreft 150.000 euro. Alleen de invulling hebben we nog niet vastgelegd en bepaald in een meerjarig traject. Waarom? Omdat 2021 en 2022 de jaren zijn waarin bekeken wordt op welke wijze die ondersteuning het best mogelijk vorm kan krijgen. Het is niet zo dat die middelen betwist zijn. We hebben die in onze meerjarenplanning vastgelegd. Bataljon kan, als de plannen worden ontwikkeld, op de ondersteuning rekenen die daarvoor nodig is.
De vraag rond het Gemeentefonds is een minder evidente vraag. Dat is een dossier uit het verleden met cijfers uit het verleden die vandaag misschien niet meer actueel zijn. Dat opnieuw opsporen en actualiseren lijkt mij een bijzonder complexe en technische bezigheid. Bovendien en in het licht van de bredere financiering van de lokale besturen, is het ook minder relevant. Jeugdbeleid is op het vlak van financiering maar een relatief detail. In de financiële lokale besturen zijn er veel andere debatten. Ik denk dat je dan beter het globale kader bekijkt. De middelen zijn niet meer geoormerkt. Ik denk ook niet dat je ze opnieuw als zodanig moet bekijken en daar dan een technische controle moet opzetten. Daar zie ik eerlijk gezegd, collega Vaneeckhout, niet zoveel heil in om dat opnieuw te openen.
Collega Rombouts heeft terecht verwezen naar het belang van participatie. Dat geldt zeker voor ons eigen beleid vanuit Vlaanderen maar voor lokale besturen is dat ook het geval. Het is ook de kracht van deze bevraging. Dat wordt er ook in aangetoond. Daarom reken ik erop dat lokale besturen dat echt ter harte gaan nemen, onder meer via lokale jeugdraden, en dat ook dynamiseren in gemeenten waar dat niet of nog weinig het geval is. Ik reken erop dat ze de participatie via de geëigende kanalen voortzetten, en dat niet alleen via de klassieke kanalen zoals de jeugdraad, maar op alle mogelijke manieren. Dat is natuurlijk het startpunt van een kindvriendelijk beleid.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, inhoudelijk heb ik hier op dit moment zeer weinig op aan te vullen. Ik denk dat er nog boeiende debatten in het komende jaar zullen worden gevoerd rond deelaspecten hieromtrent. Wat betreft het Gemeentefonds wil ik nog eens verduidelijken dat het zeker geen pleidooi is om de oormerking opnieuw in te voeren, maar misschien kan wel bij het ooit hervormen van ons Gemeentefonds de jeugdreflex meespelen en kunnen er een aantal jeugdindicatoren in kaart gebracht worden die misschien mee de verdeling van het Gemeentefonds zouden kunnen bepalen. Dat is een interessante denkpiste voor later. De rest volgen we op.
De vraag om uitleg is afgehandeld.