Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Laeremans heeft het woord.
Mijn vraag gaat over het advies van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) dat eind december gepubliceerd werd met aanbevelingen omtrent het professionaliseringsbeleid in het Vlaamse onderwijs. Dat is een pijnpunt. In vergelijking met buitenlandse collega’s spenderen Vlaamse leerkrachten significant minder tijd aan professionele ontwikkelingsactiviteiten. De belangrijkste belemmeringen om daaraan deel te nemen zijn de moeilijke combinatie met het werkschema en de kostprijs. Enerzijds ondervinden leerkrachten te weinig tijd om zich te professionaliseren. Ik herinner me uit mijn eigen lerarentijd dat ik probeerde om bijscholingen tijdens de schooluren zo veel mogelijk te vermijden omdat je altijd collega’s opzadelt met toezicht op je eigen klas. Anderzijds zijn de budgetten voor professionalisering in Vlaanderen laag. Voor het basisonderwijs gaat het over jaarlijks 66 euro per leerkracht, in het secundair onderwijs om 97 euro. De Vlor vindt dat daar versterking nodig is.
Professionalisering is een kernopdracht voor een leerkracht. Die heeft recht op professionalisering als persoon maar ook als lid van een team, en hij heeft ook de verantwoordelijkheid om zich blijvend professioneel te ontwikkelen. Het kan ook een hefboom zijn voor herwaardering van het lerarenberoep en de kwaliteit van het onderwijs. Ik ga hier het lijstje van de Vlor niet opsommen; ik zal er in mijn vragen een paar aanhalen.
Ten eerste, in hoever acht u, minister, de eerste aanbeveling uit het advies – dat leerkrachten voldoende ruimte moeten krijgen hiertoe – haalbaar gezien de nadelige context waarin het onderwijs zich momenteel bevindt? Enerzijds vanwege de coronacrisis en de gevolgen ervan, namelijk de leerachterstand waar nogal wat tijd en energie van leerkrachten inkruipt. En anderzijds het algemene lerarentekort waardoor veel leerkrachten al sowieso extra onderwijstaken erbij moeten nemen. Beide zorgen er natuurlijk voor dat leerkrachten nu uit de klas halen om deel te nemen aan bijscholingen moeilijk is en dat het ook in de nabije toekomst geen evidentie zal zijn. In hoeverre acht u de tweede aanbeveling, namelijk meer middelen hiervoor vrijmaken, haalbaar, gezien de huidige besparingscontext?
Ten tweede, u ging een plan ontwikkelen rond deze professionalisering. Hebt u al zicht op wat de concrete krijtlijnen van dit plan zullen zijn? Welke aanbevelingen uit het advies van de Vlor gaat u meenemen?
Ten derde, professionalisering is een kernopdracht van het leraarschap en staat ingeschreven in de omschrijving van het beroep. Een beleid daarrond behoort tot het referentiekader voor onderwijskwaliteit. Is het eventueel ook een optie om deelnemen daaraan voor leerkrachten eventueel te gaan kwantificeren als een onderdeel van de opdracht van elke leraar? Dus dat men naast het wekelijks aantal uren dat men moet presteren, ook jaarlijks een minimumaantal professionaliseringsuren wordt opgelegd. Of is dat niet uw bedoeling?
Ten vierde, professionaliseringstrajecten volgen is één kant van de zaak, maar dat structureel verderzetten in je carrière en de inzichten daaruit ook effectief verankeren in het professioneel handelen is niet altijd zo evident en zeker niet voor jonge leerkrachten die vaak van de ene interim naar de andere en van de ene school naar de andere moeten trekken. Hoe kunnen we voor deze groep ervoor zorgen dat zij waardevolle competenties kunnen opdoen en blijvend verankeren?
Minister Weyts heeft het woord.
Mijnheer Laeremans, mijn excuses. Het is niet vanwege het vorderende uur, maar mijn antwoord is nogal beknopt. Ik heb het wel opgenomen in de discussies rond de cao XII met de sociale partners. We hebben de afspraak gemaakt om net dit voorjaar de gesprekken te starten in functie van het professioneel continuüm van het onderwijspersoneel. Dat is een duur woord. Maar de gesprekken moeten nog starten en ik ga niet vooruitlopen op de dialoog met de sociale partners. Het is wel de bedoeling dat we daar concrete initiatieven een invulling geven. De Vlor heeft ook in zijn advies ter zake suggesties gedaan. Die nemen we mee als relevante input voor die gesprekken. Ik moet het sociaal overleg respecteren. Ik kan er dus niet op vooruitlopen, maar ik geef u wel mee dat we met de gesprekken gaan starten.
De heer Laeremans heeft het woord.
Dat is inderdaad wel een heel beknopt antwoord, minister. Ik begrijp dat u uw strategie nog niet wilt blootgeven. We zullen u later opnieuw bevragen. Ik vrees dat u ook de bijvraag die ik had willen stellen over de budgetten die hiervoor voorzien worden, niet kunt beantwoorden. Het zal heel moeilijk worden als die moeten groeien, maar die budgetten moeten normaal de gezondheidsindex volgen. En dat is sinds 2016 niet meer gebeurd. Op dat vlak is er dus opnieuw een reëel koopkrachtverlies voor de scholen. Daar had eigenlijk al 800.000 euro bij moeten komen, en daar komt dan nog de besparing op de pedagogische begeleidingsdiensten bij. Welke marge hebt u nog? Het is misschien moeilijk om hierover open kaart te gaan spelen maar toch is het belangrijk dat we daar – zeker als je kijkt naar Nederland, waar men 500 euro per jaar per leraar voorziet – toch wel een inhaalbeweging te maken hebben. Ik had ook daarover graag iets meer duidelijkheid gekregen.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Ik vind dit in elk geval een heel interessante vraag. Het is ook een van de stokpaardjes van onze fractie.
Een consequente professionalisering van leerkrachten is eigenlijk een must om de kwaliteit van het onderwijs en het lerarenteam te verbeteren, en bij uitbreiding ook de nodige professionalisering voor directeurs die moet worden voorzien. Ik wil dat er ook bij voegen.
In het onderwijs moet men levenslang blijven leren en verder evolueren, zeker met de veranderende maatschappij die op ons afkomt. En na corona zal die veranderende maatschappij nog veel vlugger op ons afkomen. Het is ook de bedoeling, minister en collega’s, dat wij het beste uit de leerkrachten blijven halen en dat ze ook zelfzeker voor de klas staan, zodat ze de beste versie van zichzelf kunnen geven en dat ze van elkaar kunnen leren. Toen ik nog directeur was, was het collegiale coachen heel belangrijk. Maar collegiaal coachen kan, behalve gewone professionalisering, ook gaan over verschillende scholen die met elkaar aan kruisbestuiving doen.
Ik maak mij daar wel zorgen over. Corona heeft ervoor gezorgd dat die professionalisering een stuk minder is kunnen doorgaan door tal van omstandigheden. Maar ik wil ook eens refereren aan de periode voor corona. Toen hoorde ik toch ook veel in scholen – en het was ook mijn ervaring – dat zowel leerkrachten als ander personeel en directies veel te weinig tijd en mogelijkheden hadden om zich te professionaliseren. Financieel is dat één zaak. Scholen hebben de middelen om dat te doen. Dat is gekleurd geld. Maar er zijn ook veel scholen die buiten de gekleurde middelen veel geld uittrekken om aan professionalisering te doen, of ze willen dat doen. Maar dan hoor je altijd: ‘We hebben zoveel taken die op ons afkomen, er zijn zoveel zaken die we moeten doen dat we daar gewoon geen tijd voor hebben. Ofwel moeten we dat buiten de schooluren doen, maar binnen de schooluren lukt het niet om collegiaal te coachen of om eens in de klas bij andere collega’s te gaan kijken. Daar hebben we gewoon te weinig tijd en omkadering voor.’
Je merkt dat vooral in de basisscholen. In het secundair onderwijs kun je dat soms nog iets beter organiseren, alhoewel zeker in de lagere graden van het secundair onderwijs ook het water aan de lippen staat. Dus ik wil toch ook wel vragen, minister, om dat tijdens de cao-besprekingen mee te nemen. Het is niet alleen door corona dat men minder tijd heeft om zich te laten professionaliseren of om aan professionalisering te doen, maar ook voor corona was dat al een zeer moeilijk en heikel punt waar wij als fractie de aandacht op willen vestigen.
Hoe kun je dat doen? Niet alleen door dat ad hoc te organiseren, maar vooral door te kijken hoe vanuit de Vlaamse overheid een aantal bijsturingen kunnen worden gedaan. Dat moet niet altijd via financiële middelen zijn. Het kan ook organisatorisch zijn, zodat zowel leerkrachten als ander personeel maar ook directeurs – en ik blijf daarop hameren – de tijd hebben om zich te professionaliseren, maar ook om te leren van elkaar. Want dat merk je. Vanuit mijn ervaring die ik in het onderwijs heb en via de vele gesprekken weet ik dat als je van elkaar kunt leren en eens over de muur kunt gaan kijken in andere scholen, je ook al veel kunt opsteken. En dat moet ook buiten de eigen scholengroep.
Dit is een heel interessante vraag van collega Laeremans, die ook wij verder met argusogen zullen blijven opvolgen. Ik denk niet dat de minister moet wachten op de cao-besprekingen. Het is een problematiek die al heel lang aandacht verdient en die door corona nog een stuk wordt uitvergroot.
De heer Danen heeft het woord.
Ook onze fractie vindt dit een belangrijk thema. In veel werkomgevingen, niet alleen in een schoolomgeving, is dat niet anders. Bijscholing of professionalisering wordt beschouwd als iets extra's, iets wat erbij komt als je wat tijd over hebt. Het is zoals de collega’s al gemeld hebben: in een school heeft een leerkracht nooit tijd over. Daar moet echt de keuze gemaakt worden om die professionalisering in te bedden in de reguliere schoolopdracht. Dat lijkt me bijzonder belangrijk. Maar het is ook een bijzonder moeilijke uitdaging. In sommige omgevingen wordt het ook beschouwd als een soort concurrentiële activiteit, met andere woorden: als je gaat bijscholen, kun je geen les geven, en dan moet iemand anders het doen. Dat is ook niet wenselijk. Alles staat of valt hierbij ook bij de schoolcultuur, bij het beleidsvoerend vermogen en bij het personeelsbeleid van een school. Eigenlijk hangen heel veel dingen met elkaar samen, maar dat weet de minister natuurlijk ook heel erg goed.
Ik heb een suggestie en een bijkomende vraag. Ik zou ook eens kijken naar het buitenland. Niet alle landen zijn op dit vlak beter dan Vlaanderen, maar er zijn wel landen die op dat vlak beter scoren. Ik zou zeggen: probeer daarvan te leren. Dat is een eerste vraag. En ten tweede zegt u dat u eerst onderhandelingen moet gaan voeren voor u kunt landen. Wanneer denkt u hiermee te landen? Wat is de timing?
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik neem even de tussenkomst van collega Grosemans voor mijn rekening. Wij hebben het advies van de Vlor ook goed gelezen. Het was bottom-up gesteld en dat vonden we wel vernieuwend voor iets van de Vlor. Aan de andere kant denken we toch dat we aan een aantal zaken wat meer aandacht kunnen besteden.
In ons regeerakkoord hebben we opgenomen dat we eigenlijk niet meer middelen willen geven aan tussenstructuren. Dan is de vraag of er voor pedagogische begeleiding ook opnieuw moet worden gekeken naar die tussenstructuren omdat, zoals collega Vandenberghe ook aanhaalt, scholen eigenlijk alleen maar naar schoolspecifieke nascholing en bijscholing aan het kijken zijn. In lagere scholen zeggen leerkrachten: ‘Ik kan niet naar een bijscholing, want ik heb mijn klas.’ Misschien is het wel vernieuwend dat de pedagogische begeleiding – wat toch uitstekende leerkrachten zijn, want anders kun je geen pedagogisch begeleider worden – in de klas komt en de klas overneemt zodoende dat de leerkracht dan vrij is zodat die op nascholing of bijscholing kan gaan voor die onderwerpen die voor hem of haar interessant zijn. Dat zou al één iets zijn dat niets meer kost maar wel ruimte geeft aan die scholen om op dergelijke manier aan professionalisering te doen.
Om een aantal professionaliseringsuren vast te leggen, speelt de diversiteit. Daar zit volgens mij net het punt waar we vernieuwend moeten zijn, minister. Is het mogelijk om met de decentralisatie waar leerkrachten nood aan hebben en wat ook een graad is van appreciatie en van persoonlijke verrijking, om daar meer rekening mee te houden in het uittekenen van het aanbod? En dus ook de kracht van het lokale meer mee te nemen in het beleid?
Ik heb toch nog even een korte aanvulling, collega’s. Ik had ook een tussenkomst voorbereid. Als ik het advies las van de Vlor, zag ik veel zaken die ik zelf ook al aangehaald had, namelijk het feit dat we altijd moeten vertrekken van het feit dat de leerkracht eigenlijk een expert is en dat het dan ook evident is dat hij tijd en ruimte krijgt om zich bij te scholen. Ten tweede is ook de school zelf een lerende organisatie. We moeten er alles aan doen om het zwaartepunt van het professionaliseringsbeleid ook lokaal bij de scholen en bij het schoolbestuur te leggen.
In het loopbaandebat dat in de voorbije jaren werd gevoerd, kwam professionalisering vaak aan bod. Minister, ik hoop – en de vraag is al heel vaak gesteld – dat als we nadenken over het lerarentekort, de loopbanen van de leerkrachten en van het hele onderwijspersoneel – ook van de directeurs, zoals collega Vandenberghe aangaf –, dat ook professionalisering daarin wordt meegenomen en dat het ook wordt meegenomen in dat ruimer loopbaandebat. Maar ik snap dat u in overleg wilt gaan met de sociale partners om dat allemaal vorm te geven. Ik geef het u graag mee.
Minister Weyts heeft het woord.
Als laatste woord van deze avond wil ik stellen dat de suggesties in het kader van het overleg met de sociale partners mogen worden overgemaakt door eenieder. Mijnheer Vandenberghe, dat we even op uw schoot hebben mogen zitten, heeft ons digitaal een beetje door elkaar geschud. Suggesties zijn welkom.
Ik moet wel twee kanttekeningen plaatsen. Voor de pedagogische begeleidingsdiensten hadden we inderdaad een besparing vooropgesteld van 11 miljoen euro. Maar we hebben ook wel werk gemaakt van 8 miljoen euro extra middelen gekoppeld aan duidelijke doelstellingen en taakstellingen voor diezelfde pedagogische begeleidingsdienst.
Daarnaast wil ik nog een kleine correctie aanbrengen. De directeurs hebben immense stappen vooruitgezet. We werken eraan om het competentieprofiel scherp te stellen, maar dat belet ons niet om nu al het engagement te nemen naar een loonsverhoging waarbij we willen komen tot een loonspanning van minstens 31 procent, gefaseerd. Het gaat daarbij over twee fasen in twee jaar waarbij we toch in de praktijk zorgen voor een serieuze loonsverhoging voor heel wat directeurs. We hebben daar stappen vooruitgezet.
Inzake timing moet je altijd voorzichtig zijn. Je hebt dat niet volledig zelf in de hand omdat je ook met andere partijen aan de tafel zit, in casu de sociale partners. Ik mik daar om te kunnen landen voor het zomerreces. Maar ik heb daar niet alle zeggenschap over.
De heer Laeremans heeft het woord.
Dank, minister, voor uw bijkomend antwoord. We wachten af, collega’s. We zijn in blijde verwachting. We hopen dat u iets goeds uit de brand zult kunnen slepen, want ik denk dat het nodig is dat we perspectief op langere termijn kunnen geven aan de leerkrachten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.