Verslag vergadering Commissie voor Mobiliteit en Openbare Werken
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, deze regering heeft heel wat terechte ambitie op het vlak van het installeren van laadinfrastructuur, om ervoor te zorgen dat we ons personentransport kunnen elektrificeren. Wij staan volledig achter die doelstellingen. We hebben ook al gezegd dat we samen met u in de gaten willen houden of het snel genoeg gaat en desnoods sneller schakelen. Alle mogelijke initiatieven om vooruitgang te kunnen boeken, zijn interessant en moeten overwogen worden.
Zo heeft bijvoorbeeld Proximus, samen met de netbeheerder Fluvius en de stad Mechelen, een proefproject opgestart waarbij ze straatkasten ombouwen tot laadinfrastructuur. Het gaat om een potentieel van 28.000 straatkasten, die door eenvoudige ingrepen kunnen worden omgebouwd tot laadinfrastructuur. Het is te zeggen: 7000 van die 28.000 zouden geschikt zijn om om te bouwen. Daar kun je dan telkens 2 laadequivalenten bouwen. Dat is op zich een zeer interessant proefproject, zeker omdat de elektrificatie van het wagenpark noodzakelijk is om heel wat doelstellingen van de Vlaamse Regering te kunnen bereiken, en dan vooral het verschonen van de personenmobiliteit. Maar natuurlijk moet die vergroening van het wagenpark ook passen binnen andere strategische doelen van de Vlaamse overheid.
De Mobiliteitsraad van Vlaanderen (MORA) heeft op dat vlak de nood van een doorgedreven elektrificatie van het wagenpark onderschreven, maar heeft in zijn advies rond de nota Clean Power for Transport (CPT) wel gezegd dat het vergroenen van de aandrijftechnologie een onderdeel moet zijn van een groter geheel, waarin ook ingezet wordt op minder verkeer en het verschuiven van verkeer. De MORA raadt ook aan om het uitbouwen van laadinfrastructuur op een strategische manier te integreren in het ruimtelijke beleid. Volgens de MORA moet een optimaal gemeentelijk en Vlaams vergunningenbeleid ervoor zorgen dat er geen wildgroei van laadpalen ontstaat in de publieke ruimte.
De MORA wijst er ook op dat het STOP-principe (stappen, trappen, openbaar vervoer, privévervoer) steeds gerespecteerd moet worden bij de uitbouw van laadpunten. Dat betekent dus dat laadinfrastructuur geen belemmering mag vormen voor de doorstroming of de veiligheid van voetgangers, fietsers of het openbaar vervoer.
De Vlaamse bouwmeester, Erik Wieërs, heeft onlangs in een open brief ook gesteld dat die transitie naar elektrisch rijden een uitgelezen hefboom kan zijn om de publieke ruimte opnieuw in te richten, een kans om individuele wagens strategisch te groeperen en op die manier publieke ruimte vrij te maken voor meer leefbare woonkernen, om ruimte te ontharden of te vergroenen. Het is volgens hem bovendien ook mogelijk om sterk in te zetten op deelmobiliteit door die elektrificatie.
Hij geeft echter ook een waarschuwing: als we zouden inzetten op het her en der inplanten van laadinfrastructuur, een beetje zoals Vlaanderen er vandaag al bijligt met zijn traditionele rommelige ruimtelijke structuur, dreigt dat onze ruimtelijke wanorde verder te verankeren. Die benadering zou volgens hem botsen met de strategische doelstellingen van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV), dat in 2018 werd goedgekeurd.
Minister, we hebben daar op 7 december met een aantal collega’s minister van Omgeving Demir over ondervraagd. Dat lijkt logisch, want zij is bevoegd voor Ruimte. Zij verwees echter door naar u. Ze zegt dat ze voor de goede inplanting van al die laadinfrastructuur rekent op de minister van Mobiliteit. Daarom stel ik mijn vragen graag ook aan u.
Deelt u de visie van de Vlaamse bouwmeester dat die elektrificatie ook een uitgelezen kans is om de inname van publieke ruimte door individueel personenverkeer strategisch te hertekenen? Hoe wilt u dat doen? Op welke manier zult u ervoor zorgen dat het uitbouwen van laadinfrastructuur kadert binnen de strategische doelstellingen van het BRV? Welke regelgeving – dat kan Vlaams of gemeentelijk zijn – is er volgens u vereist om een wildgroei van laadinfrastructuur in de publieke ruimte te voorkomen? Hoe zult u garanderen dat nieuwe laadinfrastructuur steeds het STOP-principe zal respecteren, dus dat het niet in de weg van voetgangers, fietsers en openbaar vervoer zal staan? Hoe staat u tegenover dat proefproject waarbij straatkasten worden omgebouwd tot laadinfrastructuur? Hoe zult u de uitbouw van laadinfrastructuur als hefboom gebruiken om extra in te zetten op deelmobiliteit? Hoe wilt u lokale besturen ertoe aanzetten om het uitbouwen van voldoende semipublieke of publieke laadequivalenten te kaderen binnen de doelstellingen van het BRV? Zult u voorstellen om dit op te nemen in het Lokaal Energie- en Klimaatpact (LEKP)?
Minister Peeters heeft het woord.
Mijnheer Bex, dank u wel voor uw vragen. Ik ben al blij dat u uw vraagstelling begint met de mededeling dat u achter alle doelstellingen staat die we hebben opgenomen in zowel onze visienota inzake laadinfrastructuur als ons ‘Clean Power for Transport’-principe. Als ik immers hoor dat u bang bent voor wildgroei en vraagt of er wel voldoende garanties zijn met betrekking tot het STOP-principe, dat u vraagt hoe het zit met extra elementen inzake vergunningenbeleid en ruimtelijke ordening, dan lijkt het bijna alsof u niet achter het hele verhaal van die laadinfrastructuur staat. Ik ben echter blij dat u dat onmiddellijk corrigeerde en zei alleszins achter die doelstelling als dusdanig te staan.
Vanuit mijn beleidsdomein en in navolging van ons CPT-plan, ons klimaatplan en uiteraard ook onze visienota inzake laadinfrastructuur blijft het opzet alleszins in voldoende laadinfrastructuur voorzien, die uiteraard ook goed bereikbaar en toegankelijk is, zodat iedereen snel en in de nabijheid kan laden. Dat is prioritair. U weet dat wij tegen 2025 35.000 publieke of semipublieke laadpalen willen hebben die voor het brede publiek toegankelijk zijn, en dat we er tegen 2030 100.000 willen hebben.
Natuurlijk is het belangrijk dat die uitrol planmatig en strategisch gebeurt. Dat betekent echter niet dat ik mensen publieke laadinfrastructuur ga ontzeggen omdat sommigen bijvoorbeeld zeggen dat die niet past in het straatbeeld of niet mooi is of dergelijke meer. Ik denk dat we wat dat betreft ook naar onze elektriciteitskasten en dergelijke moeten kijken: men kan die mooi of niet mooi vinden, maar ze zijn alleszins wel noodzakelijk.
Als ik dan de open brief van de bouwmeester zie, vind ik het een beetje spijtig dat daarin alleen op laadinfrastructuur wordt gefocust. Zoals u weet, is onze visie inzake mobiliteit immers veel ruimer dan alleen maar de elektrificatie van het wagenpark. Het eerste punt dat we hebben opgenomen in heel ons klimaatplan, is de modal shift naar meer duurzame verplaatsingen. Het is duidelijk dat dat echt onze topprioriteit is. Dat betekent natuurlijk volop investeren in onze fietsinfrastructuur en in duurzame andere alternatieven, zoals collectief vervoer, deelmobiliteit en uiteraard ook het openbaar vervoer.
Kortom, dat past allemaal mee in het volledige ruimtelijk beleid.
Bij alle plannen die wij uitrollen, wordt wel degelijk gedacht aan de locatiekeuze, zodat we dat telkens planmatig en strategisch kunnen doen. Wat dat betreft, is uiteraard een heel belangrijke rol weggelegd voor de lokale besturen. Wij volgen het principe van 'paal volgt wagen'. Er zal een charge point operator worden aangesteld per regio die in overleg met de lokale besturen en rekening houdend met de potentieelkaarten en behoefteanalyses die zijn opgemaakt, dat strategisch laadplan verder zal uitrollen. Uiteraard zal daarbij rekening worden gehouden met een goede ruimtelijke ordening. Het gaat dus om een gestructureerde, planmatige aanpak waarbij de locatiekeuze in overleg met alle partners zal gebeuren.
U verwees ook naar de bedenking van de MORA en van anderen. Uiteraard zullen wij het STOP-principe respecteren. Dat principe is opgenomen in heel het mobiliteitsbeleid en geldt dus ook bij de uitrol van laadpaalinfrastructuur. We hebben het in het verleden al gehad over kabels die een hindernis zouden kunnen vormen op voet- of fietspaden. Dat willen we uiteraard niet.
We hebben het vorige week naar aanleiding van de vraag van mevrouw Van Volcem al gehad over de proefprojecten rond die straatkasten. Uiteraard juichen we proefprojecten toe, maar ook hier is die planmatige aanpak cruciaal. We willen geen extra regeltjes, geen extra regulitis of overdreven regeldruk creëren, maar veiligheid is van belang en daarom is die planmatige aanpak zo cruciaal.
Wat tot slot de laadinfrastructuur als hefboom voor deelmobiliteit betreft, kent u het verhaal van onze Hoppinpunten meer dan voldoende. Wij willen op die Hoppinpunten de overstap tussen de verschillende vervoersmodi ten volle faciliteren voor de weggebruikers. Dat betekent dat op die punten voldoende deelmobiliteit en dus ook elektrische deelmobiliteit en laadinfrastructuur voorhanden moet zijn. Ook taxi’s moeten daar straks kunnen laden en ook voor privé-wagens moet er een laadinfrastructuur zijn.
Die laadinfrastructuur is sowieso een pluspunt op onze Hoppinpunten en faciliteert de deelmobiliteit. Wat de modal shift betreft en het inzetten op duurzame initiatieven zijnde deelmobiliteit, zien we dat één deelauto acht personenwagens kan vervagen. Die deelmobiliteit is dan ook heel belangrijk in het kader van de modal shift. Het gaat dan bij voorkeur over elektrische deelmobiliteit maar natuurlijk ook over andere initiatieven. Het gaat hier dus om een en-enverhaal waarbij zeker rekening wordt gehouden bij de inplanting van onze laadinfrastructuur en waarbij de lokale besturen onze bevoorrechte partners zijn.
De heer Bex heeft het woord.
Minister, we staan met die elektrificatie van onze mobiliteit voor een enorme transitie. Die transitie gaat snel en blijft nadien lange tijd in onze openbare ruimte aanwezig. Het is dan ook belangrijk om daar op een goede manier mee om te gaan en indien mogelijk, ook op een mooie en op een ruimtelijk interessante manier. Ik ben het me u eens dat we snel moeten gaan maar we moeten het ook goed doen.
Ik geef een paar voorbeelden. Zet je laadpalen op de stoep of tussen de parkeerplaatsen? Ik zag onlangs in het buitenland de twee mogelijkheden naast elkaar. Het ene is supervervelend, het ander is amper storend. Dat maakt een groot verschil, maar als je daar niet over nadenkt, staan er binnenkort misschien heel veel laadpalen op de stoep in plaats van tussen de auto’s.
Zet je palen op de straat of op privédomein? Laat je voor thuisladen – waar geen oprit is – kabels boven het voetpad hangen of kan dat op een mooie manier? We moeten daarover nadenken. Dat wil niet zeggen dat we op de rem willen staan. Het is wel belangrijk dat we de uitgestoken hand van de bouwmeester aannemen.
Gaat u, nadat de bouwmeester daar een opinie over heeft geschreven, toch iemand die betaald wordt door de Vlaamse overheid, met hem in gesprek om de mogelijkheden te bekijken om die noodzakelijke hervorming op een mooie, ruimtelijk interessante manier te realiseren?
Minister Peeters heeft het woord.
Uiteraard heb ik er geen enkel probleem mee om met de bouwmeester in gesprek te gaan om te kijken naar een optimale inplanting. Maar ik wil al onmiddellijk meegeven dat we een heel divers aanbod of gamma hebben van laadinfrastructuur. Als het gaat over ultrasnelle laadinfrastructuur, denk aan TestNet en al onze dienstenzones, die men grootschalig gaat neerzetten, moeten er vergunningen zijn en zal dat onderhevig zijn aan ons vergunningenbeleid. Dan moet men kijken naar een goede ruimtelijke inpasbaarheid.
Het principe ‘paal volgt wagen’ kreeg al een eerste principiële goedkeuring binnen de Vlaamse Regering. Het decreet is afgelopen zomer door het parlement goedgekeurd. Als we voor dat principe kiezen, kan iemand een aanvraag indienen om de facilitering mogelijk te maken. Binnen een straal van 250 meter kan de indiener een laadpaal krijgen op publiek domein als hij niet over een eigen laadpaalinfrastructuur kan beschikken. Binnen die straal van 250 meter gaan we niet overal op elk mogelijk plekje dat vrij is een parkeerplaats maken met snellaadinfrastructuur. Het is juist de bedoeling om dat te doen op de meest geschikte plaats. Dat kan een grote publieke parking zijn die het lokaal bestuur heeft. Dat kan een marktplein zijn of dergelijke. Juist daarom is het van essentieel belang dat dat gebeurt in overleg met de lokale besturen en dat het niet gaat over elke stoep of elke straat en daar massaal kabels en dergelijke gaat installeren.
Een goede strategische afweging moet sowieso gebeuren. Er is een heel groot verschil tussen een beperkte laadinfrastructuur in het kader van ‘paal volgt wagen’ en grote snel- en ultrasnelle laadinfrastructuur die aan vergunningsplicht onderhevig is.
Ik wil hierover met eenieder van gedachten wisselen, maar er mag geen overdreven regelgeving komen voor onze laadpaalinfrastructuur. Dan vrees ik dat we eerder achteruitgaan. Er wordt vaak vergeleken met Nederland en hoeveel infrastructuur zij al hebben op publiek domein. Het is een mooi voorbeeld.
De heer Bex heeft het woord.
Ik ben blij dat u de dialoog met de bouwmeester aangaat, minister. Hopelijk kunnen daaruit zonder aan regulitis te doen – dat was ook niet zijn oproep – mooie dingen voortvloeien.
Ik heb nog een opmerking met betrekking tot deelmobiliteit. Minister, het gaat niet alleen over de deelmobiliteit die wordt aangeboden door gekende voorzieners als Cambio. Het moet ook mogelijk zijn om bijvoorbeeld met een aantal buren samen een auto te delen. Ik denk dat die laadinfrastructuur en de hervorming van het publieke domein daar ook toe kunnen bijdragen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.