Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Wetenschap en Innovatie
Vraag om uitleg over de 109 acties die personen met een arbeidshandicap vlotter aan het werk moeten helpen
Vraag om uitleg over de activering van personen met een arbeidsbeperking
Vraag om uitleg over de transitie van onderwijs naar werk voor personen met een arbeidshandicap
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werden deze vragen om uitleg via videoconferentie behandeld.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Minister, dit thema is zeer belangrijk. Als heel wat collega’s dit mee op de agenda zetten, is het toch wel belangrijk om daar wat aandacht aan te geven. Het gaat over de 109 acties die personen met een arbeidshandicap vlotter aan het werk moeten helpen. Dit sluit een beetje aan bij het vorige thema. We zien dat in 2020 de werkzaamheidsgraad in Vlaanderen 74,7 procent was, maar ons doel is dat op te trekken tot 80 procent. Om die 80 procent te halen, is het uiteraard belangrijk dat elk talent kan worden benut. De kansengroepen en de sociale partners die verenigd zijn in de Commissie Diversiteit bij de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), hebben daarom 109 acties opgesteld die inzetten op het duurzaam verhogen van de werkzaamheidsgraad van personen met een arbeidshandicap. Volgens de Commissie Diversiteit bedraagt de werkzaamheidsgraad voor personen met een arbeidshandicap 46 procent, tegenover 80,2 procent voor personen zonder een arbeidsbeperking. In het VESOC-akkoord (Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité) ‘Alle hens aan dek. Het relanceplan van de Vlaamse Regering en sociale partners voor de Vlaamse arbeidsmarkt’ van 12 december 2020 staat dat iedereen aan het werk krijgen een topprioriteit is. De Commissie Diversiteit wil met de lijst van 109 acties een voorzet doen om de voornemens uit het VESOC-akkoord te realiseren en personen met een arbeidsbeperking duurzaam aan het werk te krijgen in een inclusievere arbeidsmarkt.
Minister, daarom heb ik voor u de volgende vragen. Het tijdsperspectief voor deze 109 acties is gericht op 2030, en dit bevat zowel acties op lange als op middellange termijn. Hoe staat u tegenover dit actieplan? Welke acties zult u ondernemen op basis van dit actieplan? Gaat u daar ook op korte termijn al mee aan de slag? We hebben net het ontwerp van decreet over individueel maatwerk helemaal besproken. Dit zou tegen 2023 in werking treden. Natuurlijk is het belangrijk dat onze werkgevers voldoende op de hoogte zullen zijn van de ondersteuning die mogelijk is. Hoe gaat u de werkgevers daarvan op de hoogte houden? Vandaag kijken werkgevers vaak naar wat personen met een handicap allemaal niet kunnen in plaats van wat ze eigenlijk allemaal wél kunnen. Hoe kan de meerwaarde van een persoon met een handicap worden ingezien door de werkgevers?
Mevrouw van der Vloet heeft de inleiding al perfect gegeven. We delen, denk ik, allemaal de doelstelling om mensen met een arbeidshandicap aan de slag te helpen. Het ontwerp van decreet van daarnet moet daarbij helpen. De Commissie Diversiteit van de SERV heeft 109 acties voorgesteld op heel veel verschillende beleidsdomeinen om stappen vooruit te zetten inzake de werkzaamheidsgraad van personen met een arbeidsbeperking.
Ook werkgevers hebben nood aan ondersteuning bij de tewerkstelling van personen met een beperking. Vaak overschatten werkgevers de kosten voor doeltreffende redelijke aanpassingen op de werkvloer, of zijn zij niet op de hoogte van de ondersteuningsmogelijkheden. Het individueel maatwerk kan ook daaraan tegemoetkomen. Daarom pleit men voor informatie en ondersteuning bij selectie, aanwerving, tewerkstelling en retentie van personen met een beperking, en voor het bundelen daarvan in een vlot toegankelijk totaalpakket met één duidelijk aanspreekpunt.
Minister, welke conclusies trekt u uit dit rapport, met betrekking tot de ondersteuning van de doelgroep, met betrekking tot de steun aan de werkgevers en uiteraard ook met betrekking tot de transitie van onderwijs naar werk? Welke beleidsacties vloeien daar dan het best uit voort? Zijn er plannen om Niets Over Ons Zonder Ons (NOOZO) als advies- en beleidsparticipatieorgaan bij de uitwerking van deze acties te betrekken, om op die manier het draagvlak te verzekeren? In hoeverre staat een stabiele jaarlijkse monitoring met betrekking tot arbeidsmarktdata over personen met een arbeidshandicap op punt? Kunnen we wat dat betreft nog stappen vooruit zetten? Zijn er lacunes en hoe worden die verholpen? Wanneer wordt het conceptueel kader inzake handicap verwacht dat momenteel door Statistiek Vlaanderen en andere partners wordt uitgewerkt? Welke initiatieven kan VDAB als arbeidsmarktregisseur nog meer nemen in zijn werking om personen met een arbeidshandicap intensiever en maatgerichter te begeleiden naar een job en te ondersteunen tijdens het uitoefenen van die job? Dat komt dan heel dicht bij het individueel maatwerk, waarover we net spraken.
Wordt er bijkomend ingezet op communicatie naar werkgevers over de ondersteunings- en begeleidingsmogelijkheden? Hoe staat u ten opzichte van het bundelen van informatie en ondersteuning in één duidelijk aanspreekpunt? Hoe wilt u tegemoetkomen aan de oproep van de Europese Commissie om tegen 2024 doelen vast te leggen voor het verhogen van de arbeidsmarktparticipatie van personen met een beperking? Welke intermediaire stappen en timing plant u daarvoor?
Mevrouw Gennez heeft het woord.
De Vlaamse Regering wil de activiteitsgraad naar 80 procent krijgen. Een specifieke groep waarvoor nog veel kan worden gedaan, is die van de personen met een arbeidsbeperking. Maar 46 procent van hen is aan de slag. Dat is maar de helft van de werkzaamheidsgraad van de personen zonder arbeidsbeperking, terwijl toch 14,3 procent van de beroepsactieve bevolking een arbeidsbeperking heeft. Minister, bij de bespreking van het ontwerp van decreet daarnet zei u zelf dat het om ongeveer 600.000 werknemers gaat.
Om de werkzaamheidsgraad van personen met een arbeidsbeperking omhoog te krijgen deed de Commissie Diversiteit van de SERV inderdaad een aantal voorstellen voor acties die de regering kan ondernemen, zoals loopbaanondersteuning op maat voor personen met een arbeidsbeperking via de VDAB of het Gespecialiseerd Team Bemiddeling (GTB), ook wanneer ze al aan de slag zijn.
Daarnaast was er ook een belangrijk appel om werkgevers beter te ondersteunen en te sensibiliseren over de mogelijkheden om personen met een arbeidsbeperking tewerk te stellen. De Commissie Diversiteit pleit er daarom voor om alle informatie en ondersteuning bij de tewerkstelling en retentie van personen met een arbeidsbeperking effectief te bundelen. Ze vraagt ook concreet om ‘disability management’ te stimuleren en te ondersteunen in bedrijven, met specifieke aandacht voor onze kmo’s. Daarnaast moeten personen met een ticket collectief maatwerk ook effectief aan de slag kunnen in maatwerkbedrijven. Om extra plaatsen te financieren, kan de Vlaamse Regering met de Federale Regering in overleg gaan.
Minister, vandaar onze drie zeer concrete vragen, waarvan de eerste vier subvragen heeft. Hoe staat u tegenover de voorgestelde actiepunten? Meer concreet, gaat u een stabiele jaarlijkse monitoring van de arbeidsmarktpositie van personen met een beperking opstarten? Gaat u een periodieke monitoring opstarten van personen met een arbeidsbeperking die wél actief zijn op de arbeidsmarkt, zodat we een zicht kunnen krijgen op welke arbeidsmarktmaatregelen zij gebruiken? Gaat u meer inzetten op de loopbaanondersteuning van personen met een arbeidsbeperking? Hoe zult u ‘disability management’ ondersteunen en stimuleren bij ondernemingen? Hoe staat u tegenover de suggestie om te overleggen met de Federale Regering over de financiering van extra arbeidsplaatsen in het collectief maatwerk? Algemeen, welk gevolg geeft u aan dit actieplan van de Commissie Diversiteit van de SERV?
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, de werkbaarheidsgraad ligt significant lager bij werkenden met een arbeidshandicap dan bij personen zonder arbeidshandicap. In 2019 had 54,1 procent van de werknemers zonder arbeidshandicap een werkbare job, terwijl dat slechts voor 32,9 procent van de werknemers met een beperkte arbeidshandicap en 15,2 procent van de werknemers met een zware arbeidshandicap het geval was. De Commissie Diversiteit van de SERV nam daarom het initiatief om het duurzaam verbeteren van de arbeidsmarktpositie van personen met een arbeidsbeperking verder te vertalen in concrete acties voor de komende jaren.
De transitie vanuit onderwijs naar werk is daarbij een belangrijk element. Jongeren met een beperking die vaker afwezig zijn op school, bijvoorbeeld om medische consultaties bij te wonen, lopen een hoger risico om het onderwijs vroegtijdig te verlaten. Personen met een beperking hebben vaak nood aan flexibiliteit en maatwerk. Als men een stage dient te vervolledigen, zijn bepaalde redelijke aanpassingen vereist, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid tot spreiding van het aantal te presteren uren.
De maatregelen die in het kader van corona zijn genomen, zoals afstandsonderwijs, hebben daar een extra uitdaging aan toegevoegd. Als gevolg van de pandemie wordt een toename van het aandeel neet-jongeren (not in education, employment or training) verwacht. Jongeren met een beperking zijn in deze groep sterk vertegenwoordigd. Zo is 25,1 procent van de jongeren met een hinder door een handicap, aandoening of ziekte ook een neet-jongere, ten aanzien van 7,2 procent bij jongeren zonder hinder. Een vlotte transitie van onderwijs naar werk voor jongeren met een beperking zal de komende tijd daarom nog crucialer zijn dan anders.
De Commissie Diversiteit vraagt verder ook om de mate in kaart te brengen waarin leerlingen en studenten met een beperking binnen vormen van werkplekleren worden bereikt. In het regeerakkoord hebben we trouwens afgesproken dat Onderwijs en Werk hun databanken zouden koppelen, met onder andere als doel iedereen aan te zetten tot het behalen van een kwalificatie of een diploma. Het zou ook nuttig zijn om te weten in welke mate al redelijke aanpassingen worden aangevraagd, welke worden gepland en wat de verschillende factoren zijn die in dezen meespelen. Zo blijkt bijvoorbeeld dat het aantal tolkuren waarop personen met een arbeidsbeperking een beroep kunnen doen, in de praktijk vaak te beperkt is.
Minister, zult u in dialoog gaan met de minister van Onderwijs om de transitie vanuit onderwijs naar werk voor personen met een beperking nog meer te ondersteunen?
Zijn er, gelet op de bijkomende uitdagingen door de pandemie, bijkomende acties hieromtrent gepland?
In hoeverre is er zicht op het bereik van leerlingen met een beperking in de verschillende vormen van werkplekleren?
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van VDAB om zelf actiever individuele beroepsopleidingen (IBO’s) voor personen met een arbeidsbeperking richting werkgevers te promoten?
In hoeverre worden gegevens over opleiding en onderwijs vandaag al gekoppeld aan gegevens over de arbeidsmarkt? Zijn er plannen om nog bijkomende gegevens te ontsluiten?
Bent u bereid te onderzoeken of het aantal tolkuren kan worden uitgebreid tot de feitelijke noden van een persoon op de werkvloer?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Vandromme, de wijziging van de agenda heeft eigenlijk één groot voordeel, namelijk dat een stuk van het antwoord op alle vragen die zijn gesteld, zoals de voorzitter zei, eigenlijk te vinden is in het vorige punt dat hier aan bod is gekomen, namelijk het decreet Individudeel Maatwerk.
Collega’s, dit zijn zeer interessante vragen over het actieplan van de SERV, ‘actielijst arbeidsbeperking 2030’. Ik verwijs naar het VN-Verdrag ‘Rechten voor personen met een Handicap’ en naar het VESOC-akkoord ‘Alle hens aan dek’ uit 2020, dat een beetje de basis vormt.
Dit plan is recent opgeleverd. In januari 2022 wordt op mijn kabinet een eerste digitaal overleg gepland met de vertegenwoordigers van de SERV-Commissie Diversiteit en het departement om de acties te bespreken. Bij de 109 acties vinden we ook acties terug die al opgestart of lopende zijn, maar gezien de beperkte toename van de werkzaamheidsgraad van deze groep blijven acties wel noodzakelijk.
Verschillende collega’s hebben vragen gesteld over de monitoring en datarapportering. Ik begrijp die opmerking. Want hoewel iedereen vertrekt van de definitie van persoon met een handicap vanuit het VN-Verdrag, wordt daar naargelang het bestuursniveau, Vlaams, federaal of Europees, of naargelang het beleidsdomein ook een specifieke, eigen of verschillende invulling aan gegeven. Binnen het beleidsdomein Werk en Sociale Economie gaat het om een probleem van deelname aan de arbeidsmarkt.
In de enquête naar de arbeidskrachten is sinds 2009 jaarlijks een vraag opgenomen of de persoon hinder ondervindt door een handicap, aandoening of ziekte op het werk of daarbuiten. Dat is de basis om de werkzaamheidsgraad op te berekenen. Het gaat echter om zelfrapportering van de persoon en er is dus geen directe link met administratieve data die ons leren of een persoon door VDAB is erkend of niet. Het is dus zelfevaluatie.
Het departement maakt jaarlijks een trendrapport over kwetsbare groepen, waarin het dieper ingaat op de gegevens van de enquête. VDAB heeft via Arvastat ook verschillende statistieken beschikbaar over personen met een arbeidsbeperking.
Het lijkt me dus niet wenselijk om nog maar eens een nieuwe, bijkomende monitoring op te zetten. Het lijkt me wel nuttig om de bestaande data beter te verspreiden en er voldoende duiding bij te geven om alle misverstanden te vermijden.
Uit die enquête leren we dat 24 procent van de personen die geen hinder ondervinden niet beroepsactief is, bij de personen die wel hinder ondervinden is 52,4 procent niet beroepsactief, dat is dubbel zoveel.
Conform de afspraken met de sociale partners zijn personen met gezondheidsproblemen of een handicap een van de prioritaire groepen van niet-beroepsactieve personen waarvoor VDAB een instroommodel met partners en stakeholders uitwerkt. De bedoeling is om personen met een tegemoetkoming als persoon met een handicap vanuit de FOD Sociale Zekerheid als persoon met een RIZIV-uitkering (Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering) beter te bereiken via samenwerking met de institutionele en andere partners, zodat deze personen met een handicap of gezondheidsprobleem beter worden opgevangen en beter geactiveerd.
Nog volgens de enquête naar de arbeidskrachten, merken we dat in de groep van werkzoekenden de personen met hinder door hun handicap minder ingeschreven zijn bij VDAB dan werkzoekende personen zonder hinder. Dat heeft ook vaak te maken met hun uitkering of tegemoetkoming. Deze personen zijn immers door hun uitkering of tegemoetkoming niet verplicht om zich bij VDAB in te schrijven als werkzoekende. Vaak zien ze VDAB ook niet als de instantie die hen kan ondersteunen in hun zoektocht naar werk. Voor bemiddelaars vraagt de begeleiding van personen met een specifieke uitkering of tegemoetkoming ook een andere houding en ingesteldheid dan bij uitkeringsgerechtigde werklozen die zich wel verplicht moeten inschrijven. Personen met een RIZIV-uitkering kunnen hun uitkering combineren met betaald werk. Ook voor personen met een tegemoetkoming zijn er beperkte combinatiemogelijkheden. Maar het is ook zoeken naar jobs om binnen de grenzen van het combineerbare loon of binnen de fysieke draagkracht van de persoon te blijven. Personen met een handicap of gezondheidsproblemen kunnen niet altijd voltijds aan de slag. Vaak gaat het om deeltijdse arbeid.
In het voorjaar 2022 komt er een duidelijke infopagina op de website van VDAB, die alle relevante informatie zal combineren. Het is belangrijk dat we daarin wat meer transparantie verschaffen.
Ten aanzien van werkgevers werken VDAB en het departement op een aantal sporen. Het is vooral noodzakelijk om die verschillende instrumenten en bestaande mogelijkheden voldoende te promoten. De instrumenten zijn bekend: de Vlaamse ondersteuningspremie (VOP), de andere BTOM-maatregelen (bijzondere tewerkstellingsondersteunende maatregelen) zoals aanpassingen aan de arbeidspost en aangepaste arbeidskledij, en het toekomstige individueel maatwerk met de loon- en begeleidingspremie.
Er zijn al heel wat mogelijkheden, maar er moet voldoende over worden gecommuniceerd met werkgevers en intermediairs. Uit het VIONA-onderzoek (Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering) naar het verhogen van de werkzaamheidsgraad bleek dat werkgevers vooral via intermediairs of gespecialiseerde partners van VDAB op de hoogte worden gebracht. Uit onderzoek van IDEA Consult voor VDAB blijkt dan weer dat ook uitzendkantoren een rol kunnen spelen bij de re-integratie van personen na arbeidsongeschiktheid.
Binnen de ESF-oproep (Europees Sociaal Fonds) voor inclusieve ondernemingen wordt gewerkt via de ondersteuning van intermediairs. Binnen de sectorconvenanten en de addenda zetten we ook veel meer in op inclusie en diversiteit. Tot slot is er ook nog het actieplan re-integratie na arbeidsongeschiktheid, waar we acties plannen met de intersectorale adviseur van de SERV, het departement en VDAB om nog meer in te zetten op re-integratie en preventie via werkbaar werk.
Wat de uitrol van de werkgeversbenadering betreft, zet VDAB in op IBO’s en andere werkplekinstrumenten, zeker bij personen met een iets grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Werkgevers kennen vaak meer vooroordelen tegenover deze personen met een arbeidshandicap. We mogen het dus niet in één richting bekijken, we zien ook dat er een grotere openheid moet komen. Ook daarvoor is ons decreet Individueel Maatwerk van belang.
Ik wil niet zo ver gaan om streefcijfers voor personen met een arbeidsbeperking in IBO’s of in andere activeringsinstrumenten op te leggen. Het is veel belangrijker onze energie te steken in het opvolgen van mensen en na te gaan hoe goed of slecht ze vertegenwoordigd zijn in de ondersteunende maatregelen. Pas op die manier kunnen we het onderzoek doen naar eventuele drempels. Wanneer maatregelen worden getroffen om mensen aan het werk te krijgen en er gaat niemand aan de slag, dan moet nagegaan worden wat de drempel is en moet daar iets aan gedaan worden. Dat is belangrijker dan streefcijfers. Want wanneer alle drempels blijven bestaan, dan blijft dat streefcijfer dode letter.
‘Disability management’ is een specifieke opleiding georganiseerd door het RIZIV om artsen en andere te ondersteunen. De methode is gericht op jobbehoud of re-integratie in de job en is zeker een nuttige manier om werkgevers te ondersteunen. Voor mij staat deze opleiding naast de andere initiatieven die we ondernemen op het vlak van werkbaar werk en re-integratie.
Uit de analyses van het Steunpunt Werk blijkt dat we de meeste winst kunnen maken bij bepaalde groepen die veel minder beroepsactief zijn of een lagere werkzaamheidsgraad kennen. Met de sociale partners werden vier prioritaire groepen van niet-beroepsactieve personen geïdentificeerd, waaronder personen met gezondheidsproblemen of een arbeidshandicap.
Collega Gennez, wat uw vraag over de loopbaanondersteuning betreft, is het duidelijk dat de nood aan ondersteuning van personen met een arbeidsbeperking niet stopt bij de aanwerving. Personen met een arbeidsbeperking kennen vaak grotere problemen op het vlak van werkbaar werk, ze nemen minder deel aan opleiding op de werkvloer, ze komen minder vaak in aanmerking voor promotie, ze hebben het moeilijker met plotse veranderingen. In de sensibilisering van werkgevers kijken we naar het volledige plaatje. Daarom hebben we net het decreet Individueel Maatwerk goedgekeurd. Die nieuwe begeleidingspremie zal in een financiële incentive voorzien, tot vijf jaar lang, om tijdens de duur van de tewerkstelling voldoende te ondersteunen. Daar zat volgens mij het grootste mankement waardoor die overstap zo moeilijk werd gemaakt.
Ik kom tot de groep vragen vanuit de invalshoek onderwijs. Het actieplan van de SERV-Commissie Diversiteit raakt uiteraard meerdere bevoegdheden. Ook de collega’s van 0nderwijs en gelijke kansen zijn gevat. De overgang van onderwijs naar de arbeidsmarkt is een cruciale fase voor jongeren en is dat zeker voor jongeren met een beperking.
De ondersteuning die we aan werkzoekenden bieden op de werkvloer tijdens werkplekleren, werd een aantal jaar geleden uitgebreid naar jongeren in duaal leren op de werkvloer. Er zijn ook afspraken tussen VDAB en Onderwijs voor de ondersteuning bij stages. Ook hier zien we dat werkgevers, scholen, leerlingen en ouders vaak onvoldoende op de hoogte zijn van de mogelijkheden. We moeten dan ook sterker inzetten op communicatie en veel meer op bewustwording. Daar knelt het schoentje: we kennen elkaar zo weinig. Ik heb het al gezegd toen ik minister van Onderwijs was: de eerste keer dat ik intensief in contact bent gekomen met jongeren van mijn leeftijd met een beperking, was in de atletiekclub, omdat er daar heel divers gewerkt werd. En dat was dan pas op volwassen leeftijd, in mijn geval. Dat is veel te laat om spontaan bruggen te bouwen. Bij mijn kinderen was het al veel beter. Je ziet dat er wel al wat is veranderd in de samenleving, maar we hebben nog vrij veel werk te doen.
Ik verwijs nog naar een mooi project van Gespecialiseerd Team Bemiddeling (GTB), Ouders voor Inclusie en Gelijke Rechten voor Iedere Persoon met een Handicap (GRIP): Ik ‘verdien’ werk. Dat project loopt in het arrondissement Leuven, waarbij specifiek jongeren met een beperking worden begeleid in betaald werk vanuit een heel specifieke methodiek, waarbij ze trachten om de personen zo snel mogelijk op een werkvloer te krijgen en daar dan aanpassingen te doen. In plaats van op voorhand een heel theoretisch traject op te zetten, worden ze meteen in het bad gegooid, worden er daar aanpassingen gedaan en wordt er dan bekeken of het lukt.
Er is periodiek overleg tussen de administraties van onze beleidsdomeinen en die van Onderwijs en Welzijn met de tolken en de gebruikers. Er is een tekort aan gebarentaaltolken, waardoor het optrekken van het aantal uren in de regelgeving eerder een symbolische geste zou blijken. Het aantal tolkuren dat niet kan worden ingevuld binnen het beleidsdomein Werk, wordt door VDAB opgevolgd. En hoewel elk niet ingevuld tolkuur er een te veel is, moeten we vooral eerst de krapte aan tolken aanpakken.
Ik zie het positief in: er is heel veel veranderd op dat vlak. Zo zijn er op alle persconferenties van de Vlaamse Regering tolken aanwezig. Er is een acute nood aan tolken, maar de reden daarvoor is ook dat er zoveel vaker spontaan tolken worden ingezet. Ik vind dat een zeer positieve evolutie.
We hebben een goede verstandhouding met de adviesraad NOOZO. Wij hebben met hen al een aantal keer overleg gehad. Afhankelijk van het beleidsdossier bekijken wij of overleg opportuun is. Bij de uitwerking van het decreet voor individueel maatwerk heeft NOOZO informeel een advies op het voorontwerp van decreet geleverd. Zij waren ook betrokken bij de gesprekken met de diverse stakeholders. Destijds was NOOZO nog een project; nu de Vlaamse Regering hen als advies- en beleidsparticipatieorgaan heeft erkend, plannen wij om formeel advies te vragen bij het uitvoeringsbesluit over individueel maatwerk.
Voorzitter, het was alweer een lang antwoord, maar het waren ook lange vragen en het is een belangrijk thema.
Dank u wel voor uw lang antwoord en het belang dat u hecht aan het thema.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Minister, u geeft inderdaad een heel lang en duidelijk antwoord. Ik heb heel wat positieve zaken gehoord. Het is goed dat VDAB begin volgend jaar een informatiepagina zal maken waarop alle informatie wordt verzameld. Want je hoort heel vaak dat men niet weet waar men de informatie moet halen. Het is vaak heel versnipperd: sommige elementen zitten zowel op federaal als op Vlaams niveau. Het is heel belangrijk dat VDAB daar werk van maakt. Dat is heel positief.
U haalt ook aan dat we naar de werkgever toe voldoende moeten promoten wat de mogelijke premies zijn. Het gaat echter niet alleen om de mogelijke premies, dat is het ene luik van het verhaal. Aan de andere kant is het ook zo – het komt ook aan bod in de vraag van collega Buysse, die nog moet worden gesteld – dat mensen met een handicap vaak heel wat kansen missen. Ook al hebben ze de juiste diploma's, toch worden zij vanwege bijvoorbeeld een visuele beperking vaker achteruitgeschoven of wordt er toch niet gekeken naar hun talenten. Ik wil dan ook, naast het promoten van de premies, aandacht vragen voor de talenten van de mensen.
We zien dat deze groep door de coronapandemie vaak door nog meer ongelijkheid wordt getroffen. Hebt u er zicht op of zij bijvoorbeeld sneller op werkloosheid werden gezet dan anderen? Of hebt u daar nu nog geen zicht op?
Want het is belangrijk dat we de effecten van de coronapandemie op werk bij deze mensen in de gaten houden.
U hebt gezegd dat u samenwerkt met uw collega's van Onderwijs. Samenwerking is heel belangrijk, niet alleen met Onderwijs, maar ook met Mobiliteit en Welzijn.
Ten slotte zegt u dat we niet alleen allerlei maatregelen moeten nemen, maar dat we vooral moeten kijken naar mogelijke drempels. En als die drempels ruimer zijn dan de maatregelen die we hebben, moeten we die verruimen. Dat is natuurlijk het grootste item: de drempels die worden ervaren, moeten naar boven komen en worden aangepakt. Ik ben blij dat u ook de mening bent toegedaan dat de maatregelen dan in de toekomst eventueel moet worden aangepast. Ik dank u alvast voor uw inzet voor deze groep.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord. Er is inderdaad nog stof voor mooi en goed toekomstig beleid.
In verband met het overleg met de Federale Regering over mogelijke pistes tot financiering van de nieuwe instroom in maatwerkbedrijven ziet de commissie een mogelijkheid voor een eventuele transfer die in de werkloosheidsuitkering zou kunnen worden bespaard dankzij de Vlaamse subsidies voor maatwerk. Het federale regeerakkoord laat hier een opening. Mede ook om collega Ronse gelukkig te maken, vraag ik mij af of u bereid bent om dat overleg mee op te starten.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Mijn vraag werd geweigerd in de commissie Onderwijs. Blijkbaar mag u op deze vraag ook antwoorden in naam van de minister van Onderwijs.
Er is vandaag een heel grote stap gezet, minister, collega's, met de goedkeuring van het decreet voor individueel maatwerk. Zoals u aangeeft, minister, kennen we elkaar nog veel te weinig. Het doel van de inclusieve maatschappij, de inclusieve samenleving, is een zeer nobel doel, maar er moeten nog heel wat stappen worden gezet om de stereotypering en de vooroordelen ten aanzien van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en heel specifiek ten aanzien van mensen met een arbeidsbeperking weg te werken.
Wat mij betreft, telt elk talent. Ik ben zeer blij om te horen dat er inderdaad wordt gewerkt aan die infopagina's. Het delen van expertise en de transparantie worden op die manier verhoogd.
Ik verwijs graag naar een onderzoek van de UHasselt waaruit blijkt dat mensen met een handicap vaak goede ondernemers zijn. Vaak zien ze problemen die anderen niet zo snel zien en komen ze ook met creatieve oplossingen. Dat is een voorbeeld van het delen van expertise.
Ik zie zeker nog kansen in de specifieke doelgroep van leerlingen die schoollopen in de centra leren en werken. Zeker in het buitengewoon secundair onderwijs moeten stappen worden gezet om die leerlingen tewerk te stellen of stage te doen lopen in het reguliere circuit. Misschien zijn daar goede voorbeelden te vinden. Ik ben alvast voorstander.
Ik kom graag zelf ook nog heel kort tussen. Ik dank u voor het uitgebreide antwoord. Deze belangrijke problematiek verdient ook een uitgebreid antwoord. Misschien is er wel een nooit gezien momentum door de krapte op de arbeidsmarkt om het inschakelen van mensen met een handicap op de arbeidsmarkt een duurzaam karakter te geven.
Ik was ook blij met de toezegging om NOOZO te betrekken in de verdere uitwerking van het beleid. Dat is cruciaal om draagvlak te vinden. Het wordt belangrijk om de werkgevers mee te krijgen in dit verhaal. Onbekend is inderdaad onbemind. Het is een heel belangrijke taak om met het nieuwe instrument van individueel maatwerk die mensen te wijzen op de talenten die op dit moment aan de kant blijven staan.
Het betrekken van de werkgeversorganisaties en sectororganisaties in het te voeren beleid, is een cruciale randvoorwaarde om tot succes te komen.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega Gennez, ik ben altijd bereid tot overleg met de federale overheid. Ik heb volgende week of de week erna een overleg met collega Frank Vandenbroucke. Ik kan dat daar uiteraard ook al meenemen.
Dit thema wordt vervolgd.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.