Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
– Wegens de coronamaatregelen werd deze vraag om uitleg via videoconferentie behandeld.
De heer Warnez heeft het woord.
Het tekort aan studentenkamers in Vlaanderen heeft een nieuw dieptepunt bereikt. Zo verblijven internationale studenten van de UGent zelfs in hotels omdat er een gebrek is aan koten. Een dergelijke overeenkomst tussen de UGent en een hotel mag dan wel een creatieve oplossing zijn, het is geen antwoord op de lange termijn. Dat is heel slecht voor onze internationale onderwijsreputatie. We zijn terecht trots op het internationaal aanzien van onze universiteiten, maar dergelijke nieuwsberichten kunnen voor een ommekeer zorgen.
Bovendien zijn niet enkel de internationale studenten getroffen, ook binnenlandse studenten hebben steeds meer moeite om een kot te vinden. De studentenhuisvesting is – op grond van de Codex Hoger Onderwijs – een taak van de studentenvoorzieningen, die dus ook met deze problematiek geconfronteerd worden.
Een dergelijk gebrek aan studentenhuisvesting en betaalbare studentenhuisvesting vormt een mokerslag voor heel veel studenten. Op kot gaan is ook een deel van je sociaal leven, waar je toch minstens de kans toe moet hebben. Dat zijn kopzorgen die studenten er tijdens deze coronaperiode nog moeten bij nemen.
Minister, welke initiatieven ziet u om dit kotengebrek op korte termijn op te lossen? Kunt u een toekomstgerichte oplossing geven voor het kotentekort, aangezien het aantal studenten steeds toeneemt? Ziet u nood aan het uittrekken van bijkomend budget om het kotengebrek mee te verhelpen? Hoe verloopt de samenwerking tussen u en de instellingen van hoger onderwijs omtrent dit probleem?
Minister Weyts heeft het woord.
Ik zag naar aanleiding hiervan de communicatie via de VRT van Rik Van de Walle, rector van de UGent, maar ook van minister Diependaele, bevoegd voor wonen, die een tijdje geleden werd bevraagd in de commissie Wonen. Zij hebben daarop gereageerd.
Normaal geven de studentensteden en de instellingen van hoger onderwijs altijd het signaal dat een aanbodbeleid het best vertrekt vanuit het lokale niveau en staan de instellingen hoger onderwijs ook hier op hun autonomie. Ik begrijp dat.
Al jaar en dag ontvangen de instellingen vanuit de Vlaamse overheid subsidies via hun studentenvoorzieningen om initiatieven te nemen op het vlak van huisvesting. Vaak wordt hiervoor samengewerkt met de stad. Ook in Gent heeft de stad Gent een aanbodbeleid. Zij hebben recent daarover nog een onderzoeksopdracht gelanceerd. Daarmee willen ze ingaan op het aanbodbeleid onder de doelstelling ‘er is voldoende gereglementeerde studentenhuisvesting in Gent’. Dat heeft mijn collega Diependaele ook letterlijk geantwoord aan collega Slagmulder, die daarover een vraag had gesteld.
Uit dat rapport leid ik af dat de stad vindt dat de stad moet zoeken naar – en ik citeer – “een dynamisch evenwicht tussen het aantal studenten dat op kot wil in Gent en het (toekomstige) aantal beschikbare gereglementeerde studentenhuisvestingsunits”.
Ik ben wat terughoudend om in die discussie te gaan tussenfietsen. Algemeen vind ik wel dat de instellingen hoger onderwijs best alle opportuniteiten en mogelijkheden bekijken, voor zover ze dat nog niet zouden doen. Er moet ook samenwerking zijn tussen overheden, investeerders, de bouwsector en de hogeronderwijsinstellingen.
Ik kan als minister van Onderwijs niet het aanbodbeleid inzake studentenhuisvesting aansturen. Dat ligt in de relatie tussen de lokale besturen en de onderwijsinstellingen. En dat lijkt mij ook de juiste plek te zijn. Zij hebben het beste zicht op de noden en mogelijkheden. Zij zijn ook geen vragende partij om de coördinatie of aansturing van het aanbod inzake studentenhuisvesting op het Vlaamse niveau te brengen. Dat is terecht.
Wel wil ik – en dan denk ik dat ik hetzelfde zeg als minister Diependaele – de lokale besturen en onderwijsinstellingen daarin zo veel mogelijk ondersteunen. Mijn collega heeft dit punt geagendeerd op het Overlegplatform Private Huur-Studentenhuisvesting. Op dat overleg werd het idee geopperd om een Vlaams actieplan op te stellen door de leden van dat platform. Ik volg dat dus wel mee op.
Exacte cijfers over de problematiek heb ik niet omdat dat eerder bij het lokale bestuur en bij de onderwijsinstellingen zelf berust. Het is duidelijk dat het aantal studenten blijft stijgen, wat op zich natuurlijk een goede zaak is. De democratisering van ons hoger onderwijs is in Vlaanderen heel ver gevorderd.
Daarnaast heb je natuurlijk niet alleen de binnenlandse studenten, ook het aantal buitenlandse studenten neemt toe. De internationalisering, die ook een troef is van onze hogescholen en universiteiten, maakt dat ook steeds meer studenten van daar komen. Die hebben ook huisvesting nodig. Maar ook bij de binnenlandse studenten stijgt dus de vraag naar een kot.
Mijn rol is hier dus vooral ondersteunen waar we kunnen, maar ik wil wel de lokale autonomie in dezen respecteren, net zoals die van de hogeronderwijsinstellingen.
De heer Warnez heeft het woord.
Ik had de reactie van de rector van UGent ook opgemerkt omdat die toch wel bijzonder was en wat anders dan gebruikelijk in het kader van de lokale verworvenheid en autonomie. Hij deed daar inderdaad een oproep naar een Vlaams toekomstplan voor die studentenkoten, om ook via pps-constructies (publiek-private samenwerking) studentencampussen te creëren. U hebt gezegd dat u dat opvolgt. Maar ik had toch nog graag even gepeild of u daar eigenlijk voor of tegen bent. Ik kan mij niet voorstellen dat dat u koud zou laten. U zult daar dus wel een standpunt over hebben.
Er is nog een tweede zaak die ik wil aanhalen, namelijk wat collega Vera Jans deze ochtend ook in de commissie Wonen aangehaald heeft. Het gaat over de betaalbaarheid van studentenkoten. Je hebt het aanbod. Maar als het aanbod vermindert, gaat de betaalbaarheid natuurlijk ook achteruit, wegens vraag en aanbod uiteraard. Daar heeft collega Jans een oproep gedaan om ook te voorzien in sociale studentenhuisvesting. Uw collega Diependaele heeft toen gezegd dat dat iets is van de instellingen zelf en dat men, om dat te vragen, om te kijken of de instellingen daar inspanningen toe leveren en of we daar vanuit Vlaanderen iets kunnen doen, bij zijn collega Ben Weyts moet zijn. Daarom komen we bij u, minister Weyts. De vraag is dus of u daarover in overleg bent met de hogeronderwijsinstellingen, of zij ook specifiek sociale studentenkoten voorzien.
De heer Slagmulder heeft het woord.
Ik heb inderdaad nog niet zo lang geleden een gelijkaardige vraag gesteld aan minister Diependaele in de commissie Wonen. Maar ik heb toch vooral het gevoel dat hier een pingpongspelletje gespeeld wordt. Uiteindelijk zullen er toch concrete oplossingen gezocht moeten worden, want de studentenpopulatie zal in de komende jaren alleen maar verder toenemen, onder andere door het stijgende aandeel van de internationale studenten. Volgens het Kotkompas zullen tegen 2030 zo’n 95.000 extra studentenkoten nodig zijn. Ik vrees dat het al een hele opdracht zal zijn om onze eigen Vlaamse studenten voldoende gehuisvest te krijgen.
Minister, uw collega Diependaele zei in de commissie Wonen dat de lokale besturen en de onderwijsinstellingen zelf geen vragende partij zijn op het vlak van het aanbodbeleid. Maar heel kort nadien stuurt de rector van UGent inderdaad een bericht de wereld in waarin hij blijkbaar toch vragende partij was voor een ambitieus Vlaams toekomstplan waarbij de overheid, de investeerders, de bouwsector en de hogeronderwijsinstellingen elkaar zouden vinden en samen meer studentenhuisvesting zouden creëren. Een van de mogelijkheden – het is hier al gezegd – is die publiek-private samenwerking.
Wat er volgens mij nu dus niet moet gebeuren, is dat ministers of onderwijsinstellingen of lokale besturen de verantwoordelijkheden naar elkaar gaan doorschuiven. Ik denk dat het belangrijk is dat er zo snel mogelijk concrete oplossingen worden gezocht, door zo snel mogelijk met elkaar aan tafel te gaan zitten.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik denk in alle eerlijkheid dat we dit debat in zijn ruimte moeten zien. Ik stel vast dat de studentensteden en de gemeentelijke autoriteiten, bijvoorbeeld in Gent en in Leuven, strenger gaan optreden om huizen al dan niet te gebruiken voor of om te bouwen tot studentenkamers. Dat is omdat zij ook voldoende woningen voor gezinnen willen behouden. Ik heb er ook begrip voor dat dit in die steden gebeurt.
Daarom is het ook juist dat de instellingen voor hoger onderwijs met die lokale studentensteden aan tafel moeten gaan zitten om te bekijken hoe dat verder gevolg moet krijgen. Ik denk dat er argumenten zijn voor beide aspecten: aan de ene kant voldoende studentenkoten, en aan de andere kant voldoende betaalbare woningen voor jonge gezinnen in de steden. Dat wordt hier trouwens door vele partijen bepleit. Die twee uitdagingen komen natuurlijk op elkaar af, in het licht van de beperkte open ruimte die er is. Dat heeft men in Gent recent ook nog ervaren. De ene studentenstad is de andere niet, en ik denk dat het goed is dat men met elkaar aan tafel gaat zitten.
Ten tweede is er het element van bouwprojecten, collega’s. Als een instelling voor hoger onderwijs wil bouwen in een DBFM- of een DBF-formule (Design Build Finance Maintain), of in een andere publiek-private samenwerking, dan kunnen ze dat vandaag. Daar is geen tussenkomst vanuit het parlement voor nodig. Ze kunnen dat zelf al opzetten. Ik denk wel dat men in die locaties effectief samen met elkaar aan tafel moet gaan zitten om te bespreken op welke plaatsen in de stad men bijkomende studentenvoorzieningen mogelijk wil maken. Waar kan het? Hoe ziet men dat in de spanning met de open ruimte? Hoe ziet men dat in relatie met voldoende betaalbare woningen voor jonge gezinnen? Dat zijn zaken die op dat niveau zeker moeten worden bekeken.
Minister Weyts heeft het woord.
Voor alle duidelijkheid: we zijn niet aan het pingpongen. Ik denk dat in eerste instantie de autonomie van de hogeronderwijsinstellingen en van de lokale besturen speelt.
Wat de pps-constructies betreft: wij geven de hogeronderwijsinstellingen de nodige financiële ondersteuning met subsidies. Zij kunnen die natuurlijk ook aanwenden in functie van pps-constructies.
We voorzien nu extra budget voor infrastructuur, voor de instellingen hoger onderwijs. Zij hebben zelf ook wel wat infrastructurele noden, los van de woonbestemming. Wat de betaalbaarheid betreft, bestaan er al peda’s en alternatieven. Dat is huisvesting waarbij variabele tarieven gehanteerd worden. Die zijn natuurlijk wel verschillend, afhankelijk van de hogeronderwijsinstelling in kwestie, en beheer ervan berust veelal bij die onderwijsinstelling. Er is dus wel een aanbod.
Als je kijkt naar een toekomstige oplossing, dan denk ik dat de insteek van de heer Warnez juist is: het zal moeten gebeuren in samenwerking met de private sector. Ik denk dat de tijd voorbij is dat universiteiten autonoom en volledig met eigen budget peda’s tot stand kunnen brengen. Dat is niet meer van deze tijd, maar er zijn ook voor de hogeronderwijsinstellingen wel mogelijkheden om te werken in het kader van pps-constructies.
Wat onze job daarin betreft: we werken nu, en blijven werken, met de ondersteuning die we toekennen. Die kan gebruikt worden voor pps-constructies. Verdere plannen, om daar zelf in tussen te komen en een partner te zijn in zo’n pps-constructie, staan niet in de planning.
De heer Warnez heeft het woord.
Dank u voor uw antwoord, minister.
De vraag om uitleg is afgehandeld.