Verslag vergadering Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand en Dierenwelzijn
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, u hebt dit op een vorige bijeenkomst wat afgedaan als een riedeltje van mij, maar u weet dat dat een bezorgdheid is, die ik volgens mij eigenlijk met u deel, met betrekking tot de band tussen Vlaanderen en Brussel. U hebt als minister in de Vlaamse Regering onder meer de bevoegdheid Brussel, wat alleszins een bijzonder belangrijke bevoegdheid is. Op die manier vertegenwoordigt u natuurlijk ook de aanwezigheid van de Vlaamse overheid, meer bepaald de Vlaamse Regering, in onze hoofdstad, onze hoofdstad die tegelijk uw stad is en ook mijn stad is.
Het is al meermaals gezegd, in meerdere debatten hier, dat u op die manier een belangrijke brugfunctie hebt naar andere overheden. Gelet op de complexiteit van ons land en ook van onze stad, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, zijn hier meerdere overheden actief. En die hebben ook elk een bepaalde verantwoordelijkheid en bevoegdheid.
Ik hoef het u niet uit te leggen. U bent constitutionalist. U kent de bijzondere wetten en ook de bijzondere Brusselwet van 12 januari 1989, en dan meer bepaald artikel 76 van die bijzondere wet met betrekking tot de Brusselse instellingen. Dat stelt uitdrukkelijk dat het Brusselse lid van de Vlaamse Regering de vergaderingen van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) kan bijwonen, weliswaar met een raadgevende stem. Dat is natuurlijk een manier om die institutionele band tussen Vlaanderen en Brussel te verankeren. Dat geeft u natuurlijk de mogelijkheid om poolshoogte nemen van lopende dossiers, van gevoelige dossiers, maar u hebt daar dus ook een raadgevende stem over een aantal belangrijke punten voor de Vlaamse Gemeenschap, die u op die manier ter harte kunt nemen. Een aantal belangrijke beleidsvraagstukken in Brussel zijn dan ook gebaat bij een inhoudelijke en praktische dialoog met de gemeenschappen.
We hebben daar samen over onderhandeld bij het Vlaams regeerakkoord. We hebben toen eigenlijk de bepaling uit de bijzondere Brusselwet wat explicieter gemaakt, in die zin dat we het volgende overeengekomen zijn: “De Vlaamse minister bevoegd voor Brussel zal systematisch en conform de Bijzondere wet op de Brusselse Instellingen deelnemen aan de vergaderingen van ook het GGC-College, en we dringen er op aan ook bij de voorbereiding betrokken te worden.” Want het is natuurlijk niet de bedoeling dat u enkel naar het GGC-College zou gaan, maar dat u ook voorafgaandelijk een input zou kunnen leveren. Als u een raadgevende stem hebt, dan denk ik dat u eigenlijk ook bij die interkabinettenwerkgroepen (IKW’s) aanwezig zou moeten zijn. Dat was ook de intentie van wat we toen zijn overeengekomen, namelijk om ook bij de voorbereiding betrokken te worden. Ik citeer verder uit ons regeerakkoord: “De Vlaamse minister bevoegd voor Brussel brengt door middel van mededelingen aan de regering systematisch de collega’s van de Vlaamse Regering op de hoogte van de beleidsbeslissingen in het VGC- en GGC-College.”
Ik herhaal nogmaals dat dit vanuit een bezorgdheid is, die we samen met vele andere collega’s delen: de band Vlaanderen-Brussel, die institutioneel verankerd is, op die manier ook verder tot uitwerking brengen.
Ik heb u hierover al meermaals ondervraagd, minister. Ik heb trouwens ook uw voorganger, collega Gatz, er meermaals over ondervraagd. Begin 2020 heb ik u ook ondervraagd over dat onderdeel en u gaf toen aan er werk van te zullen maken. We zijn nu bijna twee jaar later en ik stel tot mijn grote spijt vast dat er eigenlijk weinig van in huis is gekomen. Behoudens een vergissing – misschien gaat u mij corrigeren – zijn er geen mededelingen aan de Vlaamse Regering gebeurd omtrent belangrijke GGC-dossiers. Ik heb dat niet teruggevonden, maar misschien gaat u mij kunnen corrigeren. Ik heb ook niet gehoord of gezien, of er ergens stukken van teruggevonden, dat er een debat was binnen de Vlaamse Regering over die dossiers. Op die manier wordt niet echt duidelijk in welke belangrijke dossiers u een actieve rol blijkt te spelen in de dialoog met het GGC-College. Dat was nochtans iets wat u in het antwoord in januari 2020 gezegd hebt.
En er zijn heel wat dossiers die belangrijk zijn. U kent de hele problematiek van inburgering. Ik weet dat de ordonnantie is goedgekeurd in het Brusselse parlement. Er is een uitrol voorzien. Er is een rol voor de Vlaamse Gemeenschap. Er is ook een rol voor de gemeenten. Collega Tavernier kent dat dossier beter, maar ik denk dat men daar nu toch al anderhalf jaar achter zit op de uitrol van dat hele inburgeringstraject in Brussel. In Vlaanderen zijn wij met dat inburgeringstraject al bezig sinds 2004. We zijn nu 2021 en hier staat dat nog niet op poten. Ik weet dat de goede wil bestaat bij u. Ik weet dat de goede wil bestaat bij collega Somers. Maar ik vraag mij dan af waar het vastzit. Hebt u kunnen wegen op dat inburgeringsdossier in het GGC-College? Dat is een eerste voorbeeld.
Preventieve gezondheidszorg is een tweede voorbeeld. We zitten in de hele problematiek van covid. Covid domineert ons leven ondertussen al anderhalf jaar.
Mijnheer Vanlouwe, uw vraag is nogal lang.
Ik denk dat ze ontvankelijk verklaard was.
Ja, maar de spreektijd mag niet overschreden worden.
Oké, maar dat had u dan misschien op voorhand moeten zeggen of zo. De vraag is lang, maar het is natuurlijk wel ...
Mijnheer Vanlouwe, u kent het reglement.
Ja, ik ken het reglement, dat klopt. Maar ik zal toch verder doen. Er is het dossier van de gezondheidszorg, de vaccinatiestrategie. In Vlaanderen is die succesvol. En we kunnen zeggen dat die in Brussel iets minder succesvol was.
Minister, ik ontving vanmorgen in mijn brievenbus een formulier van de gemeente waarin men verwijst naar de vaccinatiebus van de GGC. Ik ben ondertussen al vijf maanden gevaccineerd. In mijn gemeente, Ganshoren, is misschien 50 of 60 procent gevaccineerd. Wanneer ik daarover vragen stel in de gemeenteraad, is het antwoord: we zijn eigenlijk tevreden want over heel Brussel beschouwd, zitten we in de middenmoot. Brussel op zich bengelt natuurlijk helemaal achteraan op het vlak van vaccinaties. Men is dus tevreden dat men in de middenmoot zit, bij de slechte leerlingen, achteraan de klas. Men vindt dat normaal. Dit had ik in de bus moeten krijgen in januari, toen er opgeroepen werd tot vaccinatie.
Ik zie in Vlaanderen – en dat is ook uw verdienste en die van minister Beke – dat die vaccinatiestrategie succesvoller is. Als ik dit dan pas vandaag in de bus krijg, maanden na de uitrol van de vaccinatiestrategie, denk ik dat er toch een probleem is. We zien ook dat minister Van den Brandt en minister Maron zich altijd verstoppen. Als er gecommuniceerd moet worden over moeilijke kwesties, schuift men de ambtenaar – mevrouw Inge Neven, die dat behoorlijk goed doet – naar voren. Ik stel vast dat bepaalde ministers, minister Van den Brandt en minister Maron, voor hun bevoegdheid afwezig zijn.
Wat ons betreft is die actieve betrokkenheid van zeer groot belang, ook inzake dossiers rond de tweetaligheid. Ik verwijs desbetreffend naar het rapport van de vicegouverneur, Jozef Ostyn, u welbekend. Het zijn dossiers die zeer belangrijk zijn voor ons als Vlamingen in Brussel. Dan verwachten we eigenlijk ook een actieve betrokkenheid bij die verschillende dossiers die ons als Vlamingen aanbelangen. We verwachten ook dialoog en samenwerking. We verwachten van de minister ook de naleving van de duidelijke ambities in het regeerakkoord en tegelijkertijd ook een terugkoppeling naar de Vlaamse Regering, zoals afgesproken.
Ik heb dan ook de volgende vragen.
Kunt u aangeven welke concrete dossiers in het GGC-College door u werden opgevolgd?
Welke dossiers werden als mededeling op de agenda van de Vlaamse ministerraad gebracht?
U gaf eerder aan samen met uw Vlaamse collega-ministers de prioritaire thema’s voor de Vlaamse Gemeenschap in relatie tot de GGC te bepalen. Is dit gebeurd? Welke prioritaire thema’s werden hierbij benoemd? Op welke manier hebt u deze thema’s ter harte genomen in de dialoog, zowel formeel als informeel, met het GGC-College?
Mijnheer Vanlouwe, u weet best wel dat uw vraag veel langer is dan eigenlijk is toegestaan. Dat is niet zo correct tegenover de minister. U moet korter zijn in uw vraag. Dit is eigenlijk al bijna een interpellatie.
Minister Dalle heeft het woord.
Dank u wel, collega Vanlouwe, voor uw vraag. Ik hecht, zoals u weet, heel veel belang aan een goede samenwerking met de verschillende Brusselse instellingen, prioritair natuurlijk met onze partner ter zake, de VGC. Ik heb regelmatig contacten met de VGC-Collegeleden en zeker ook met de VGC-Collegevoorzitter. De GGC is, naast het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, uiteraard ook een belangrijke partner.
U wijst terecht op de bijzondere Brusselwet. Ik spreek dat uiteraard niet tegen. Ik heb ook al heel wat inspanningen geleverd om aan die passage, die lange tijd dode letter is geweest, een praktische vertaling te geven. We zijn daar bij het begin van de legislatuur onmiddellijk mee gestart. Ik herinner mij een overleg – ik denk dat het op 6 december 2019 was – met de twee minister-presidenten, Vervoort en Jambon, waar ik dit punt op tafel heb gelegd. Minister-president Vervoort toonde zich bereid om dat concreet te maken. We hebben dan ook zeer regelmatig contact gehad met het kabinet van de minister-president om dat concreet te maken.
Er is in die periode geen vooruitgang geboekt. Omdat er geen vooruitgang werd geboekt, heb ik op 5 februari van dit jaar een schrijven gericht aan de minister-president, samen met collega Glatigny trouwens. U hebt zonet een document getoond. Ik zal dat ook doen, namelijk deze mooie brief, getekend door minister Glatigny en mezelf. Ik weet het niet zeker, maar ik denk dat dit de eerste keer in de Belgische geschiedenis dat zowel de Vlaamse als de Franstalige minister van Brussel een gezamenlijk schrijven richten aan de Brusselse minister-president. Daarin vragen we om gevolg te geven aan artikel 76 van de bijzondere Brusselwet en daar op een praktische manier mee om te gaan. Een manier is om daar wekelijks aanwezig te zijn. Er zijn mogelijkerwijs ook andere, meer efficiënte manieren om de effectief belangrijke dossiers op tafel te leggen. We hebben daarvoor een voorstel gedaan.
Ik moet vaststellen dat ik vandaag nog steeds geen reactie heb gehad op dat schrijven. Ik heb dat ook al herhaaldelijk aangekaart. Mijn kabinet heeft dat aangekaart. Ik heb dat vanmorgen ook nog in een overleg met de collegevoorzitter van de VGC aangekaart. Ik hoop dat daar snel een reactie op komt, zodat wij effectief uitvoering kunnen geven, op een verstandige manier, aan artikel 76 van de bijzondere Brusselwet. Ik herhaal dat ik dit wel degelijk zeer belangrijk vind. Ik denk dat dat in een logica van samenwerking relevant is.
Waar ik het wel moeilijk mee heb, is de constante verwijzing naar mijn verantwoordelijkheid om het beleid van de GGC bij te sturen. Ik denk, eerlijk gezegd, dat dat niet mijn taak is. Ik heb de taak om de samenwerking te versterken, ik heb de taak ervoor te zorgen dat er een goede afstemming is tussen de Brusselse en de Vlaamse dossiers. Ik heb de taak om de signaalfunctie op te nemen wanneer een aantal zaken niet lopen zoals gewenst, in het bijzonder inzake thema’s als tweetaligheid.
Maar in ons Belgisch federalisme – en dat is maar goed ook – hebben we naast samenwerking en participatie ook het principe van autonomie. En ook de GGC heeft, net als Vlaanderen, de autonomie om het beleid te voeren dat ze ‘dienstig’ acht. Als daar problemen zijn, als er fouten gebeuren, als er zaken niet goed lopen – en ik ben de laatste om te zeggen dat dat niet het geval zou zijn, ik denk dat er daar heel grote uitdagingen zijn en dat daar heel veel werk aan de winkel is, bijvoorbeeld rond vaccinatie – dan moet dat aangekaart worden. Dat moet dan democratisch aangekaart worden via de GGC-Raad, via het parlement dat daarvoor bevoegd is. Ik vind dit hier niet de plaats om constant oppositie tegen de GGC te voeren en om dan ook nog te zeggen dat het mijn verantwoordelijkheid is om dat beleid inhoudelijk bij te sturen. Zo werkt het niet.
Toen ik verwees naar uw ‘riedeltje’, had ik het over uw opmerkingen over de vaccinaties en – voor alle duidelijkheid – niet over het principiële punt, daarin kan ik u in grote mate volgen. Wat corona en de vaccinaties betreft, zijn er geëigende gremia om dat efficiënt aan te pakken, in het bijzonder de interministeriële conferentie (IMC) Volksgezondheid die elke woensdag plaatsvindt, in het bijzonder ook het Overlegcomité, in het bijzonder ook de coördinerende rol die de minister-president van Vlaanderen ter zake inneemt. Ik heb daarover gezegd dat ik geen toegevoegde waarde heb om op dat vlak een rol te spelen binnen het GGC-College. Ik heb daarvoor de expertise niet en ik heb geen toegevoegde waarde ten aanzien van de zaken die daar al bestaan. Op dat vlak vind ik inderdaad dat het niet pertinent is om dit dossier in te brengen.
De dialoog met de GGC heb ik, ondanks het feit dat er – letterlijk – geen invulling is gegeven aan artikel 76, wel geprobeerd zo concreet mogelijk te maken, in het bijzonder door regelmatig direct en persoonlijk overleg met de betrokkenen, zeker ook met VGC-Collegevoorzitter en GGC-Collegelid Elke Van den Brandt, waar nuttig aangevuld met contacten tussen medewerkers van onze kabinetten en administraties. Ik heb met andere woorden via informele weg heel wat resultaten ter zake geboekt.
Het is in die brugfunctie natuurlijk altijd wat zoeken naar een evenwicht tussen wat je vanuit het Brusselbeleid kan doen en wat de materieel bevoegde ministers moeten doen. Wat bijvoorbeeld de verplichte inburgering in Brussel betreft, weet u dat collega Bart Somers een zeer intens contact heeft met zijn GGC-collega.
Ik verwijs ter zake naar het antwoord van minister Somers op schriftelijke vraag 379 van 3 september 2021 van collega Tavernier. Daarin wordt gesteld dat de Vlaamse administratie in nauw contact blijft met de GGC, om een spoedige inwerkingtreding mogelijk te maken. Daarnaast blijven wij, de Vlaamse administratie, deelnemen aan de stuurgroep en de werkgroepen voor de nodige ondersteuning en expertise. Dat is dus namens minister Somers en zijn administratie. Ik denk dat het ook juist is dat het op dat vlak door de materieel bevoegde minister gebeurt. Ik heb daarover ook een contact gehad met minister Maron, maar het zit in de eerste plaats bij minister Somers.
Ook rond het zorgbeleid van de gemeenschappen zijn er regelmatige contacten, niet alleen met mij, maar vooral met minister Beke en de GGC-Collegeleden Maron en Van den Brandt. Tijdens de commissie van 6 oktober laatstleden hebben we het daarover ook gehad, over corona bedoel ik dan. Ook over het beleidsplan Brussels Takes Care is er contact tussen de GGC en de Vlaamse Gemeenschap, zowel via de administraties als via de kabinetten. Ik heb zelf ook het initiatief genomen om de GGC structureel te betrekken bij de stuurgroep woonzorg, waar naast het kabinet van minister Van den Brandt ook de directeur van het Observatorium voor Gezondheid en Welzijn van Brussel-Hoofdstad uitgenodigd wordt.
Een bijkomend initiatief tot overleg over deze thema’s was niet nodig. Een specifieke terugkoppeling via mededeling daarover aan de Vlaamse Regering was mijns inziens dan ook niet aan de orde.
Ik heb ook al verwezen naar mijn signaalfunctie inzake meertaligheid. Dat wordt ook herhaaldelijk opgenomen. Daar zijn al verschillende vragen over geweest, en ook antwoorden. Ik denk dat ik daarmee zoveel als mogelijk invulling heb gegeven aan mijn coördinerings- en samenwerkingsrol ten aanzien van de GGC.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Dank u wel, minister, voor uw toch wel uitgebreid antwoord.
Ik apprecieer het ten zeerste – en ik meen dat absoluut – dat u inderdaad die inspanningen gedaan hebt om dit samen met de minister-presidenten ter sprake te brengen, blijkbaar reeds in december 2019. Ik apprecieer het ook zeker dat u een brief geschreven hebt. Is die brief publiek? Ik weet niet of het mogelijk is dat die eventueel bezorgd wordt aan alle leden van de commissie? Het zou mij uiteraard ten zeerste benieuwen wat de vragen precies zijn.
Ik vind het ook een positieve zaak, zoals u toelicht, dat ook de minister van de Franse Gemeenschap, bevoegd voor Brussel, dat samen met u mee ondertekend heeft. Ik neem aan dat er geen probleem is om dat toe te voegen aan het verslag? Anders zal ik er wel een vraag over stellen, maar ik zou uiteraard graag hebben dat het zou kunnen toegevoegd worden.
Wat me natuurlijk wel verwondert is dat u zegt dat die brief geschreven werd in januari 2020 – we zijn bijna twee jaar verder – en u hebt nog geen reactie?
(onhoorbaar antwoord van de minister)
2021? Oké, 2021. Ik had 2020 genoteerd. Maar we zijn dan toch tien maanden verder. Ik heb altijd geleerd dat het goed is om beleefd te zijn, en wanneer er vragen zijn probeer ik daar toch direct op te antwoorden, zeker wanneer ze van collega’s komen. Dat verwondert mij ten zeerste, als er een constructief gesprek geweest is, dat minister-president Vervoort daar geen reactie op geeft. Ik zal trouwens ook aan mijn collega’s in het Brussels parlement en de GGC-Raad vragen om dat verder op te volgen.
U zegt verder dat het niet de bedoeling is dat u verantwoordelijkheid neemt om het beleid bij te sturen. Dat heb ik ook nergens gevraagd. Ik heb wel gevraagd dat u naar vergaderingen zou gaan en met de bevoegdheid die u hebt – met uw raadgevende stem – alvast een inbreng te doen. Ik kan verwijzen naar verschillende dossiers: dat kan gaan over de vaccinatiestrategie, maar dat kan ook gaan – heel concreet – over het dossier van de vicegouverneur, waar er manifeste overtredingen zijn van de taalwet. Dat dossier zou bijvoorbeeld, door uw raadgevende stem, ter sprake kunnen worden gebracht op het GGC-College. Dat is niet het beleid bijsturen, maar dat is wel, eventueel, raad geven, door uw aanwezigheid. Ik denk dat u het recht hebt om dossiers te agenderen. Wat men er dan in het GGC-College mee doet, is iets anders, maar u kunt mijns inziens het dossier van de vicegouverneur op de agenda van het GGC-College brengen.
Met betrekking tot vaccinatie zegt u terecht dat er een IMC is, maar niets moet u ervan weerhouden om de vaccinatiestrategie vanuit Vlaanderen ter sprake te brengen wanneer dit besproken wordt in het VGC-College.
Minister, u weet goed dat dit een ‘never ending story’ is. U weet dat in het begin de Vlaamse ministers niet werden uitgenodigd. Ik weet dat er een studie bestaat van het kabinet van voormalig minister bevoegd voor Brussel, Pascal Smet. Hij heeft een onderzoek laten doen om na te gaan of de beslissingen die genomen zijn zonder dat de Vlaamse minister uitgenodigd was – hij heeft daarover tien jaar geleden juridisch advies ingewonnen – geldig zijn. Aanvankelijk was er geen uitnodiging. Nadien kwam er toch een uitnodiging. Nadien waren er zogezegd afspraken gemaakt. Nu zitten we in een fase waarin u misschien wel goede contacten hebt, maar toch nog altijd niet naar die vergaderingen gaat. Ik had de indruk dat de vorige minister van Brussel, de heer Gatz, niet mocht gaan. Ik heb de indruk dat u eigenlijk wel wenst te gaan, maar dat u toch wel enige tegenkanting ondergaat. Ik zal dat ook wel zien in de brief die u hebt gestuurd en waarop geen antwoord is gekomen.
Minister, wat vraag ik eigenlijk? Ik vraag dat die bepaling uit de bijzondere Brusselwet gewoon wordt toegepast. Ga naar die vergaderingen. Probeer raad te geven. Probeer dossiers op de agenda te zetten. Maar blijkbaar is het in dit complexe land – net zoals wanneer het bijvoorbeeld gaat om de naleving van de Taalwet – ook een onvoorstelbare onmogelijkheid om die bepaling te doen naleven. Ik was twee weken geleden in Luxemburg. Ik stelde daar vast dat iedereen gemakkelijk switcht van het Duits naar het Frans, zelfs naar het Letzeburgs. We leven hier in een internationale stad, al jaren een officieel tweetalige stad, en de naleving van die tweetaligheid is een vodje papier voor sommige mensen. Ook in het GGC-College is dat een vodje papier. Wanneer er dossiers zijn zoals het rapport van de vicegouverneur lacht men daar eigenlijk mee. Dan verwacht ik van u dat u dat dossier op het GGC-College brengt, met de raad die u daarover kunt geven. Maar ik verwacht eveneens een terugkoppeling naar de Vlaamse Regering. We hadden daar afspraken over gemaakt.
U kunt die brief agenderen, evengoed via een mededeling dat u geen antwoord hebt gekregen. Ik vind dat beneden alle peil. Maar misschien is het iets dat u kunt agenderen en zal het tijdens een overleg met ministers-presidenten ooit wel eens ter sprake komen dat het ten minste van beleefdheid zou getuigen dat er zou worden geantwoord waarom u wel of niet aanwezig zou kunnen zijn.
Minister Dalle heeft het woord.
Ik heb niet zo heel veel meer toe te voegen. Ik verwacht ook dat wanneer er een brief wordt gestuurd er een antwoord komt. We hebben sindsdien wel een aantal telefonische contacten gehad tussen mijn kabinet en dat van de minister-president en die zijn altijd in een correcte sfeer verlopen. Ik heb daar geen klachten over, maar ik verwacht wel dat er nu ook eindelijk een antwoord op komt. Onze vraag is niet onredelijk.
Dan kom ik tot het concrete dossier van de vicegouverneur. Of ik iets kan agenderen op het GGC-College durf ik niet zo te zeggen. Als ik iets te zeggen heb op het VGC-College – waar ik altijd aanwezig ben –, doe ik dat meestal via varia. Het agenderen met raadgevende stem is iets wat bij mijn weten nog niet is gebeurd. Maar goed, het is een detail. Iets formeel op de agenda zetten, kan ik niet – denk ik –, maar ik kan het natuurlijk aanhalen in de varia.
Het dossier van de vicegouverneur en de tweetaligheid heb ik al meermaals aangekaart in het VGC-College, ook met de vraag om het te bespreken, niet alleen in het GGC-College maar ook in de Brusselse Hoofdstedelijke Regering zelf, waar ik geen raadgevende stem heb. Dat is ook gebeurd. De bevoegde minister heeft het daar ook aangehaald.
De reactie of de aanpak is een andere zaak. Het is in elk geval op mijn vraag daar aan bod gekomen.
De juridische nota waar u naar verwijst, kwam er onder vroeger minister van Brussel Smet. U hebt dat hier al eens vermeld, we hebben dat toen nagevraagd bij de administratie, namelijk de Brusselcel binnen het Agentschap Binnenlands Bestuur. Mijn administratie is niet op de hoogte van die studie. Ik kan dat niet bevestigen. Ik weet niet vanwaar het komt. Of dat echt is waar het over gaat, weet ik niet. Eerder dan een juridische logica heb ik in dezen vooral een logica van samenwerking en efficiëntie ervaren. Advies en raad geven is zeer zinvol, maar dan moet men wel bereid zijn om te luisteren.
In die zin is het voor mij het beste om een gezamenlijke aanpak te hebben waar ook de GGC zich in kan vinden. Ik reken erop dat de minister-president, in antwoord op onze brief, die een redelijk voorstel inhoudt, dat zal doen. Ik heb er trouwens geen enkel probleem mee om die brief ter beschikking te stellen van de commissie. We hebben op dat vlak niets te verbergen.
De heer Vanlouwe heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik apprecieer ten zeerste dat u het al op het VGC-College hebt gebracht, maar u weet natuurlijk dat het iets gevoeliger ligt voor het GGC-College. Het GGC-College heeft namelijk de bevoegdheid tot sanctioneren. Ook al bent u lid van het college met raadgevende stem, nergens in de wet of een besluit staat dat u niet de bevoegdheid of het recht zou hebben om daar iets te agenderen. Ik zou u dan ook uitdrukkelijk willen vragen om na te gaan of u dossiers kunt agenderen op het GGC-College. Wat mij betreft, is dat dossier van de vicegouverneur van groot belang, omdat daaruit voortvloeit dat de sanctioneringsmogelijkheden van het GGC-College bij onwettige benoemingen een gevolg zouden kunnen hebben.
U bent altijd bereid tot overleg. Maar ‘it takes two to tango.’ Als men niet reageert op een brief, dan heeft men blijkbaar geen zin in dialoog of overleg. Als u steeds bereid bent tot dialoog, hebt u alvast alle steun van onze fractie. Ik weet, en ik blijf dat hernemen, dat we aan hetzelfde zeel moeten trekken, minister, om die band tussen Vlaanderen en Brussel te versterken. Dan moeten we gebruikmaken van de wettelijke middelen en de afspraken die er gemaakt zijn in het regeerakkoord.
De vraag om uitleg is afgehandeld.