Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Onderzoekers van de vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen van de UGent en de VUB hebben een onderzoek gedaan naar kinderen die sporten en het effect op de motoriek. Uit het onderzoek blijkt dat kinderen die in clubverband sporten, 5 procent beter scoren op de motorische vaardigheden. Ook scoren die kinderen 22,8 procent beter op een uithoudingstest in vergelijking met hun niet-sportende leeftijdsgenoten. Ook zijn er nog een aantal andere factoren, zoals het aantal uren sport en het aantal sporten dat ze beoefenen. De onderzoekers geven aan dat het stimuleren van kinderen om deel te nemen aan georganiseerde sport, heel belangrijk is voor hun ontwikkeling en gezondheid.
U als bevoegd minister van Sport geeft aan dat we vanuit Vlaanderen de sportparticipatie willen verruimen bij de sportclubs door een open sportaanbod en multisport bij kinderen te stimuleren. Dat is uiteraard een zeer positieve zaak. Maar uiteraard weten we dat er nog altijd kinderen zijn die van thuis uit niet kunnen en/of mogen sporten in clubverband, omdat dat bijvoorbeeld financieel niet mogelijk is. Kinderen in armoede krijgen dus niet altijd die kans.
Welke initiatieven worden er vanuit de sportfederaties genomen om kinderen uit kwetsbare gezinnen toch de mogelijkheid te geven om te kunnen sporten? Welke rol speelt het steunpunt Demos hierin? Op welke manier kunnen zij dit verder ondersteunen? Zijn er cijfers beschikbaar over hoeveel kinderen en jongeren lid zijn van meerdere sportclubs? Wordt de deelname van kinderen die opgroeien in armoede aan sportclubs of sportkampen gemonitord door de sportfederaties?
Minister Weyts heeft het woord.
Via de beleidsfocus laagdrempelig sportaanbod kennen we aanvullende financiering toe aan projecten van sportfederaties die zich onder andere richten tot kansengroepen, maar wel breder gaan dan de door u aangehaalde doelgroepen en bijvoorbeeld ook gericht zijn op G-sport. In 2021 ondersteunen we 26 projecten, en 6 daarvan richten zich specifiek op kinderen en/of jongeren in kwetsbare gezinnen.
Ik kan u het voorbeeld geven van Sporta, dat werkt rond betaalbaarheid, begrijpbaarheid, bereikbaarheid en beschikbaarheid. Zij trachten de drempels bij vraag en aanbod te verlagen om de sportparticipatie bij maatschappelijk kwetsbaren te verhogen. Er is ook het project ‘een golf van verandering –watersport als therapie voor psychisch kwetsbare jongeren’ van Wind- en Watersport Vlaanderen. Hierbij geven de clubs samen met organisaties binnen de bijzondere jeugdzorg jongeren een duwtje in de rug om psychisch kwetsbare jongeren op diverse vlakken te ondersteunen. Ook binnen de basiswerking van een aantal sportfederaties is er aandacht voor kinderen uit kwetsbare groepen, bijvoorbeeld via het project Freerunning van de Gymnastiekfederatie Vlaanderen.
Dergelijke maatschappelijke projecten zijn vaak niet kostendekkend, integendeel. Daarom wil ik bij de wijziging van het decreet op de sportfederaties een aantal impulsen voorzien. Enerzijds wil ik de rol van multisportfederaties deels heroriënteren, met een duidelijke focus op het aan het sporten brengen en houden van kinderen en jongeren die vandaag niet sporten. Kinderen en jongeren in kwetsbare situaties maken deel uit van die doelgroep. Daarnaast hervormen we de huidige beleidsfocus laagdrempelig sportaanbod en werken we daarbij de specifieke focus op kansengroepen explicieter uit, zodat unisportfederaties via een aanvullende financiering beter kunnen inzetten op deze kinderen en jongeren.
Sportfederaties doen over het algemeen geen monitoring van het aantal kinderen en jongeren dat opgroeit in armoede en lid zijn van sportclubs, al kunnen er uitzonderingen zijn. Voor de gesubsidieerde sportkampen doen ze dat wel. Via het decreet geven we voor sportkampen immers een extra impuls van minstens 50 euro per deelnemer in armoede of met een beperking. In 2019 kenden we 16.000 euro toe voor 183 kinderen in armoede die deelnamen aan een gesubsidieerd sportkamp. In 2020 waren dat 123 kinderen, maar die cijfers zijn vertekend door corona.
Nu, Sport Vlaanderen doet regelmatig een beroep op de kennis van Demos om het beleid dat in voorbereiding is, te stroomlijnen. Ze hebben dat recent gedaan in het kader van de wijzigingen binnen het decreet op de georganiseerde sport. Demos ondersteunt sportfederaties in de ontwikkeling van projecten, bijvoorbeeld binnen de beleidsfocus laagdrempelig sportaanbod, en in hun ondersteuningsbeleid naar hun clubs. Demos is ook trekkende partner in het BIIND-netwerk. BIIND is het platform voor de fysieke leefomgeving. Als kennis en expertisecentrum stelt Demos zich ook op als bondgenoot voor iedereen die participatie in en aan sport mogelijk wil maken. Ze coachen sportclubs die kwetsbare mensen en groepen willen betrekken, en verbinden hen met mensen uit de lokale sportdiensten en hun federatie. Vraaggestuurd brengt Demos organisaties met gelijklopende vragen, behoeftes of uitdagingen samen in meer langdurige begeleidingen of leertrajecten.
U vroeg ook naar het aandeel kinderen en jongeren die lid zijn van meerdere sportclubs. Als we daar kijken naar de doelgroep kinderen en jongeren die lid zijn van clubs die aangesloten zijn bij een sportfederatie, dan zien we dat bijna 80 procent van hen aangesloten is bij één club; 17,5 procent is aangesloten bij twee sportclubs, 3 procent is lid van drie sportclubs. Lidmaatschap van vier of meer sportclubs is een heel klein deel, dat is maar een half procentje. Dat geeft toch een goede inschatting van het totaalbeeld. Daarnaast zijn er ook clubs die niet aangesloten zijn bij de erkende sportfederaties. Daar hebben we geen data van.
Op basis van de Vlaamse Monitor Sport & Bewegen kennen we ook de interessante details van kinderen uit het lager onderwijs. Zo weten we dat 11 procent van de 6- tot 7-jarigen sport als lid van een multisportclub. Bij de 8- tot 11-jarigen is dat 16 procent. Dat betekent niet dat ze daar effectief ook meerdere sporten beoefenen. Het aandeel sportclubs dat meerdere sporten aanbiedt, was in 2020 ongeveer 17 procent. De overige 83 procent zijn unisportclubs. Een belangrijke nuance hierbij is dat heel wat van die multisportclubs zich richten op 55-plussers en het aanbod voor kinderen betrekkelijk laag is.
Mevrouw De Rudder heeft het woord.
Het is goed, minister, dat we dat ook eens onder de aandacht kunnen brengen. Ik wilde vooral de focus leggen op armoede, omdat we het uiteraard allemaal belangrijk vinden dat kinderen gaan sporten en dat we dat zo laagdrempelig mogelijk willen houden. We weten dat er nog altijd kinderen zijn die uit de boot vallen. Vandaar dat we daarop de aandacht moeten blijven vestigen. Het is ook goed dat we in het decreet de impulsaanpassingen kunnen doen, in de hoop dat we opnieuw de kansengroepen in ruime zin kunnen bereiken.
Ik denk ook dat er nog altijd een rol is weggelegd voor de lokale besturen in het kader van hun armoedebeleid. Daar dient zeker ook op sport gefocust. Ik zie dat lokale besturen wel inzetten op armoede algemeen, maar vaak niet diep kunnen ingaan op bepaalde stukken, omdat ze niet weten hoe ze dat kunnen aanpakken. Het zou goed zijn mochten we daarover good practices kunnen uitwisselen. Op welke manier kunnen we als lokaal bestuur goed inzetten op armoedebeleid, richting sportclubs? Het is voor kinderen belangrijk om hun motorische achterstand weg te werken, als die er zou zijn, dat we iedereen kunnen bereiken. Ik hoop dat we daar in de toekomst verder op kunnen inzetten en dat we met de aanpassingen van het decreet verdere stappen vooruit kunnen zetten.
Minister Weyts heeft het woord.
Ik val in herhaling met Sportkompas. Dat is opnieuw voor het bereiken van die doelgroep essentieel. Als Mozes niet naar de berg kan, komt de berg naar Mozes. Via die weg kunnen heel wat mensen bereikt worden die anders nooit een proactieve stap richting sportclub zouden zetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.