Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid, Gezin en Armoedebestrijding
Vraag om uitleg over de te late doorverwijzing naar justitie door vertrouwenscentra
Vraag om uitleg over de kritiek van jeugdpsychiaters en justitie op de vertrouwenscentra
Verslag
– Een aantal sprekers nemen mogelijk deel via videoconferentie.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, justitie en de jeugdpsychiatrie klaagden op 9 oktober in Het Nieuwsblad over het gebrek aan daadkracht bij de vertrouwenscentra kindermishandeling (VK’s). Hierdoor zou misbruik binnen het gezin langer aanslepen. Jeugdadvocaten, magistraten en hulpverleners verwijten de VK’s dat zij zeer lang blijven zoeken naar een vrijwillige oplossing en dat daardoor onveilige situaties langer blijven duren.
In de geciteerde casussen in het artikel uit Het Nieuwsblad werd onder meer aangeklaagd dat er lang wordt toegewerkt naar herstel met de ouders en dat, wanneer er sprake is van meerdere kinderen in een gezin enkel het kind dat aan de alarmbel trekt, uit de verontrustende situatie wordt gehaald, zonder hetzelfde te doen voor de andere kinderen.
Uit het jaarverslag Integrale Jeugdhulp bleek dat de VK’s op vier jaar tijd 40 procent meer begeleidingen uitvoeren. Van de opgestarte MaNo-procedures (maatschappelijke noodzaak) wordt de meerderheid ofwel via casemanagement opgevolgd of doorverwezen naar het parket.
Blijven de VK’s volgens u te veel en te lang uitgaan van een hereniging en herstel met de ouders? Is dat ook uw visie?
Bent u het eens of oneens met de andere punten van kritiek op de aanpak van de VK’s? Welke elementen hebt u om uw oordeel te onderbouwen?
Klopt het dat er niet standaard wordt gekeken naar de situatie van alle kinderen in een gezin wanneer een kind uit huis wordt geplaatst?
Op welke manier zult u de kritiek voorleggen op het expertiseplatform en verwacht u conclusies?
Ik wil er nog een suggestie aan toevoegen, namelijk om iemand aan te stellen die contact kan nemen met de mensen die een getuigenis hebben afgelegd in Het Nieuwsblad. Die persoon zou heel onafhankelijk naar hun verhaal kunnen luisteren en op een anonieme manier terugkoppelen naar dat expertiseplatform. Die mensen getuigen niet voor niets. Dat zou een constructieve suggestie kunnen zijn om te leren luisteren en kijken wat daar aan de hand is en op een positieve manier terug te koppelen naar de VK’s.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik heb een gelijkaardige vraag. In elke provincie is er één vertrouwenscentrum, met telkens een dubbele opdracht: enerzijds hulpverlening bieden, anderzijds doorverwijzen naar justitie wanneer dat nodig blijkt. We zijn ervan overtuigd dat de mensen die in het vertrouwenscentrum werken, altijd het beste voorhebben met de gezinnen die bij hen terecht komen. Zij worden geconfronteerd met ernstige verontrustende situaties, rekenen op de vrijwillige medewerking van de ouders en proberen zo weinig mogelijk schade toe te brengen aan het gezin bij hun interventies. Vanuit justitie maar ook vanuit de Vlaamse Vereniging Kinder- en Jeugdpsychiatrie komt de kritiek dat men te lang blijft zitten in die vrijwillige hulp. Die is niet altijd doeltreffend. De doorverwijzing naar justitie laat vaak lang op zich wachten, waardoor kinderen langer dan nodig in een gevaarlijke situatie blijven zitten.
Ik wil er zeker aan toevoegen dat die afweging altijd moeilijk is. Men loopt het risico te snel door te verwijzen terwijl men met minder ingrijpende vormen van hulp de situatie zou kunnen rechttrekken zonder de band tussen de betrokkenen te bemoeilijken, en dat is belangrijk. Maar anderzijds is te laat doorverwijzen vaak bijzonder problematisch: de kinderen lopen dan werkelijk gevaar, soms groot gevaar. Hulpverleners blijven twijfelen, er is wat handelingsverlegenheid; ze weten soms niet hoe en wanneer ze correct kunnen doorverwijzen.
Door vele gesprekken met hulpverleners, maar ook op basis van de bespreking van het evaluatierapport van het decreet Integrale Jeugdhulp vorig jaar, weten we dat ook externe factoren een rol spelen bij de doorverwijzing, zoals de workload en het tekort aan aantal vrije plaatsen in voorzieningen. Redelijk wat hulpverleners weten, als zij een melding doen, dat er geen gevolg aan kan worden gegeven omdat het kind niet in veiligheid kan worden gebracht. Ondertussen is de samenwerkingsrelatie met de ouders bemoeilijkt door de melding, waardoor het kind in de meest gevaarlijke situatie belandt. Ik vrees dat dat naast de handelingsverlegenheid nog de meest gegronde reden is voor die twijfel en voor het laattijdig melden.
Minister, deelt u de mening van de stemmen in justitie en de kinder- en jeugdpsychiatrie dat de vertrouwenscentra vaak te lang wachten met het doorverwijzen van casussen?
Gaat u het gesprek aan met de vertrouwenscentra, justitie en de kinder- en jeugdpsychiatrie zodat deze problematiek aangepakt kan worden?
Kunt u zorgen voor handvatten, al dan niet in het decreet, opdat jeugdhulpverleners duidelijker kunnen inschatten wanneer de vrijwillige hulpverleningsfase kan of moet worden verlaten en de gerechtelijke fase het best wordt aangevat
Welke extra flankerende maatregelen zult u treffen om dit aan te pakken? Heel concreet denk ik aan het volgende. Hoe kunt u garanderen dat kinderen waarvan wordt gemeld dat zij in grote onveiligheid verkeren, uit de onveilige situatie worden gehaald na een melding, zodat de hulpverlener het kind niet in de meest gevaarlijke situatie brengt, namelijk wel een melding maar geen gevolg, geen veiligheid?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
De collega’s hebben het al gezegd: zowel justitie als jeugdpsychiaters hebben kritiek op de vertrouwenscentra kindermishandeling, waar kinderen en jongeren met een melding van kindermishandeling terechtkunnen. Zij klagen over een gebrek aan daadkracht bij de centra, waardoor misbruik binnen het gezin onnodig lang zou aanslepen.
De vrijwilligheid op basis waarvan vertrouwenscentra kindermishandeling in eerste instantie werken, zou te lang duren, waardoor sommige onveilige situaties voor kinderen te lang blijven bestaan. In de jeugdhulp horen we wel vaker dat de hulpverlening te lang blijft werken in het kader van vrijwilligheid, maar dat ondertussen kinderen te lang worden blootgesteld aan misbruik.
Elke situatie is anders en de opdracht van de vertrouwenscentra kindermishandeling is ook bijzonder moeilijk. We mogen dat niet onderschatten. De afweging maken is niet evident. Die mensen doen absoluut hun best, willen voor de kinderen absoluut het beste. Ze proberen dat te kaderen binnen een volledige gezinssituatie. Blijkbaar is er toch kritiek.
Hoe evalueert u als bevoegd minister die kritiek?
Is er een intenser overleg nodig tussen justitie, kinderpsychiatrie en vertrouwenscentra kindermishandeling om te komen tot een evenwichtiger kader om de belangen van de ouders en het belang van het kind beter te kunnen afwegen tegenover elkaar?
Minister Beke heeft het woord.
De vertrouwenscentra kindermishandeling hebben de decretale opdracht om binnen het kader van de vrijwillige hulpverlening aan de slag te gaan met vermoedens van kindermishandeling of kinderverwaarlozing. Daarbij wordt ingezet op verschillende doelen: melding of vermoeden onderzoeken, risico inschatten, mishandeling stoppen, herstel op gang brengen.
Daarmee bevinden de vertrouwenscentra kindermishandeling zich in een delicate positie, niet alleen omdat zij aan de slag gaan in een situatie waar er mogelijk sprake is van strafbare feiten. Eigen aan de problematiek is dat de beveiliging of minstens de kansrijke ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang is. De vraag of de veiligheid, integriteit, ontwikkelingskans van kinderen voldoende gewaarborgd kan worden binnen een hulpverlenende aanpak is dan ook een belangrijk richtsnoer voor het handelen van de vertrouwenscentra. Daartoe behoort ook de beslissing om een bepaalde situatie al dan niet door te verwijzen naar justitie.
Het is een fundamentele beleidskeuze om eerst in te zetten op hulpverlening, teneinde zo maximaal mogelijk in te kunnen zetten op hulp en ondersteuning die het mogelijk maken dat kinderen bij hun eigen ouders kunnen opgroeien. Daarmee sluiten wij ons graag aan bij het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind. Dat betekent een voortdurend in balans brengen van enerzijds het belang van kind – veiligheid, integriteit en ontwikkelingskansen van het kind – en anderzijds kinderen en gezinnen zo lang mogelijk samenhouden. Dit vraagt altijd een case-by-casebenadering, op basis van de informatie die men in beeld krijgt. Elke situatie is anders, een ‘one size fits all’-oplossing bestaat hier niet.
De vertrouwenscentra zelf zijn zich goed van bewust van hun positie en gebruiken daarom ook wetenschappelijk onderbouwde inzichten en risico-inschattingen.
Een melding gebeurt altijd op kindniveau, maar in elke casus worden ook de andere kinderen in het gezin mee in beeld gebracht. Bij de risicotaxatie bijvoorbeeld wordt gekeken naar de gehele gezinssituatie. Het klopt dus niet dat er niet gekeken wordt naar de situatie van alle kinderen in een gezin.
Voor ons staat het belang van het kind altijd voorop. Spreken over het belang van het kind en dat recht tegenover het belang van de ouders plaatsen, is een valse tegenstelling. De twee zijn, hoe gezond of ongezond de relatie ook is, op een complexe manier met elkaar verbonden.
Zonder op de inhoud van de casus in te gaan, en zonder te veralgemenen, toont de berichtgeving die aan de basis ligt van de vragen die hier gesteld worden ook aan dat er nood is aan een jeugdhulp waarin alle actoren veel meer vertrekken vanuit hun gedeelde verantwoordelijkheid. We mogen als samenleving toch in de eerste plaats verwachten dat justitiële actoren, kinder- en jeugdpsychiatrie en actoren in de Vlaamse jeugdhulp samen verantwoordelijkheid delen en oplossingen zoeken voor deze complexe gezinssituaties in het belang van de kinderen.
Ten behoeve van de betere afstemming tussen justitie, politie en Welzijn op het vlak van kindermishandeling werd het Platform Kindermishandeling opgestart op 4 juni 2021. Samen met de Vlaamse minister van Justitie en Handhaving heb ik dit platform in mei voorgedragen op de Vlaamse Regering.
Met verschillende partners uit de brede leefomgeving van kinderen, jongeren en gezinnen, hulpverlening, politie en justitie, streven we met het Platform Kindermishandeling een aantal doelstellingen na, waaronder komen tot een afgestemd beleid, aanpak en samenwerking rond kindermishandeling tussen verschillende actoren over de verschillende domeinen heen. Het is dan ook een evidentie dat binnen de schoot van dit platform deze dialoog tussen de verschillende betrokkenen aangegaan zal worden. Ik heb dan ook gevraagd dat het Platform Kindermishandeling zich hierover zou buigen. Daarbij is het belangrijk dat de bespreking van deze problematiek de individuele casuïstiek overstijgt en dat men nagaat of er bij partners binnen justitie al dan niet voldoende gedragenheid is voor de huidige aanpak en beleidskeuze, meer bepaald dat bij intrafamiliaal geweld en kindermishandeling de vrijwillige aanpak de eerste keuze is.
In het Platform Kindermishandeling wordt dit jaar rond twee onderwerpen gewerkt, met name het onderzoeken van een mogelijke implementatie van een meldcode kindermishandeling, met de bedoeling jeugdhulpverleners maar ook andere actoren een ondersteuningskader te geven. De overstap van vrijwillige hulpverlening naar justitiële aanpak zal daarbij ook aan bod komen. Voor de volledigheid geef ik nog mee dat het platform als tweede thema de conflictueuze scheidingen en contactbreuk met ouders heeft.
De heer Parys heeft het woord.
Minister, ik vind het belangrijk dat we de suggestie overwegen om een bemiddelaar aan te stellen, iemand die echt eens gaat luisteren naar de mensen die getuigd hebben en naar de VK’s.
U zegt: als het gaat over het tweede kind in een gezin waar een kind uit huis wordt geplaatst, wordt er standaard gekeken naar de andere kinderen in een gezin. De getuigenis, die wij allemaal gelezen hebben, vertelt daar iets anders over. Het zou heel interessant zijn, en ook heel helend voor alle partijen, om daarover te kunnen praten en eventueel van elkaar te kunnen leren. Ik herhaal dus mijn suggestie om iemand aan te duiden die daar op een onpartijdige maar open manier naar kan gaan luisteren. Ik ben het met u eens dat we de casuïstiek moeten overstijgen, maar de casuïstiek is vaak wel een aanleiding om iets structureel te bekijken. Hier moeten we er zeker van zijn dat we niets missen.
Minister, dan had ik nog een tweede suggestie. Ik voer al lang een kruistocht tegen dat paradigma dat het thuis altijd beter is. Dat is niet waar, het is niet altijd beter thuis. Ik vind dat we daarmee moeten stoppen, om dat als heilige graal te onderwijzen in alle opleidingen voor jeugdhulpverleners, omdat de mensen anders helemaal in de war zouden geraken. Ja, als het kan, laat kinderen dan alstublieft thuis opgroeien. Dat is in de meeste gevallen de allerbeste oplossing. Maar dat heilige huisje dat kinderen altijd terug naar huis moeten gaan, zorgt ervoor dat in het kleine aantal gevallen waarin dat niet zo is, er handelingsverlegenheid ontstaat en dat de kinderen langer in een situatie blijven zitten die onveilig is. We moeten dus veel duidelijker op dat tweesporenbeleid inzetten: ja, als ‘kinderen thuis’ kan, maar neen, er zijn ook situaties waarin dat niet de beste oplossing is. Dat moeten we veel meer onder ogen zien.
Minister, op mijn derde punt bent u ingegaan. Ik ben blij dat u de suggestie opneemt om dat effectief in dat Platform Kindermishandeling te bespreken. Maar de vraag is: waarom is dit nog nooit aan bod gekomen in dat platform? Het is net daar dat alle partijen ideeën zouden moeten uitwisselen en kritiek op elkaar zouden moeten kunnen geven. Nu moeten we dat in de krant lezen, maar eigenlijk had dat eerst op dat platform aan bod moeten komen. De vraag is of iedereen dat daar durft en kan zeggen.
Het platform behandelt ook de meldcode kindermishandeling en de mogelijke implementatie daarvan. Dat voorstel hebben wij in dit parlement gedaan. Weet u wat daar de laatste stand van zaken is?
Tot slot wil ik zeggen dat het mandaat voor verontrusting bij de VK’s blijft omdat die wendbaar en zeer aanspreekbaar zijn. We moeten het paradigma verduidelijken. Maar, minister, ik ben het niet met u eens dat een gedeelde verantwoordelijkheid in vrijwilligheid tussen de verschillende voorzieningen altijd tot een goede oplossing leidt. Het leidt soms tot onverantwoordelijkheid en tot het feit dat niemand aanspreekbaar is voor de casus van het kind. Daar zou ik toch mee opletten.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, ik heb ook een aantal antwoorden. Ik denk niet dat veel mensen eraan twijfelen dat het zinvol is om te bekijken of je via vrijwillige hulpverlening een situatie voor het kind thuis kunt verbeteren. Het probleem is evenwel dat u dat naar voren lijkt te schuiven als een soort van heilige graal, wat het niet is. Soms zijn kinderen in gevaar en zijn ouders niet in staat of niet bereid om kinderen veilig te laten opgroeien. Dan moet er iets anders gebeuren. Ik hoor u zeggen dat we naar een manier van werken moeten gaan waarbij justitie, psychiatrie en jeugdhulp samen oplossingen zoeken. Ik ben het met u eens, maar daar is er werkelijk een probleem. Als een kind bijvoorbeeld maandenlang in de kinderpsychiatrie wordt opgenomen, en er zijn elke week gezinsgesprekken, en er blijkt in de thuissituatie helemaal niets te bewegen, en na die tijd, terwijl het kind nog in veiligheid in een opname is, wordt er melding gemaakt bij het VK, dan herbegint het VK alles vanaf nul. Samenwerking vereist ook respect. Als er al een heel traject is gelopen en als hulpverleners met kennis van zaken, niet zomaar en niet onverhoeds, melden dat het kind echt in gevaar is en dat er iets moet gedaan worden, en als men dat dat in vraag stelt en nog eens rustig van bij het begin alles bekijkt, dan is er ook een probleem. Samenwerking vereist respect van alle kanten, ook vanuit de kant van jeugdhulp.
Bovendien lijkt u te denken dat, wanneer – helaas – soms melding moet worden gemaakt van een problematiek, dat een totale contactbreuk zou inluiden tussen ouders en hun kind. Dat is niet zo. Zelfs wanneer een kind elders verblijft, dan nog betekent dat niet dat dat kind geen contact kan hebben met de ouders. Dus het idee dat het echt alles of niets is – of je laat het kind daar en we zien wel, of het kind wordt weggehaald en het heeft geen ouders meer – klopt niet met de realiteit. Er is van alles dat we kunnen doen om een kind in grotere veiligheid en betere omstandigheden te laten opgroeien zonder die ouders uit het leven van een kind te houden. Want een kind, ook al groeit het in moeilijke omstandigheden op, vraagt daar niet naar en heeft daar ook zelden nood aan.
Op mijn andere opmerking hebt u nog niet geantwoord, denk ik, en dat ging over plaatsgebrek. Het gaat over het feit dat hulpverleners in een vertrouwenscentrum soms geen melding durven te maken aan justitie omdat zij denken dat dat de situatie van het kind zal verslechten, zonder dat er een manier is om het kind in veiligheid te brengen vanwege plaatsgebrek. Hebt u heel concreet ook signalen dat dat aan de gang is? Want u zegt dat we de individuele casuïstiek moeten overstijgen. Maar op zo’n platform – en dat vind ik goed, dat u mensen samenbrengt – is het precies dat leren uit de casuïstiek dat ons zal tonen waar het fout loopt. Het gaat om mensen. U hebt gezegd dat elke casus anders is, dat we case per case moeten bekijken. Ik ben het met u eens. Maar dan moet je ook die casussen durven te bespreken, als een soort van voorbeeld waaruit je iets kunt leren.
Mevrouw Saeys heft het woord.
De collega’s hebben eigenlijk al heel wat gezegd. Ik denk dat elke situatie gewoon anders is. En het is een zeer complex iets, want een kind groeit op binnen een bepaalde context. En als externe partners moet men inderdaad gaan kijken naar alle aspecten. Maar er zijn inderdaad situaties waarbij het toch overduidelijk is dat een kind echt in gevaar is, en waarbij vrijwilligheid niet meer van toepassing kan zijn. Soms moet men toch een uithuisplaatsing doen van deze kinderen.
U zegt zelf dat we niet kunnen ingaan op een bepaalde casus. Daar ben ik het volmondig met u over eens. Ik vraag mij alleen af of er al een doorlichting is gebeurd bij de vertrouwenscentra over de werking – echt de werking, niet het financiële – en wat daar de hiaten zijn. Wat loopt daar goed of mis?
Dat justitie en jeugdpsychiaters hier commentaar geven op vertrouwenscentra baart mij ook wel een beetje zorgen, omdat het juist zo belangrijk is dat er een goede samenwerking is, en dat alle zaken uitgesproken kunnen worden. Voor alle partijen geldt dat als zij voelen dat er bepaalde dingen stroef lopen, zij dat ook kunnen uitspreken, en dat er ook naar oplossingen gezocht wordt.
Iedereen probeert hetzelfde te verkrijgen: het beste voor het kind, het kind in veiligheid brengen, het kind zo goed mogelijk begeleiden. Dus ik hoop alvast dat de samenwerking tussen de verschillende partijen beter zal verlopen.
De vraag gaat over een mogelijke audit. Is die al gebeurd of zou die mogelijk kunnen gebeuren?
Mevrouw Groothedde heeft het woord.
Minister, ik moet toch het punt benadrukken dat collega Van den Bossche daarnet aanhaalde. Wanneer er al zo'n lang traject is gelopen, een intensief traject in de psychiatrie, dan kan het eigenlijk niet zijn – zowel uit respect voor de betrokkene als uit respect voor het vele werk dat verzet is – dat het proces dan wordt herbegonnen. Daar moet een betere samenwerking mogelijk zijn, en daar moet dan ook naar worden gekeken met de betrokken partners.
Ten tweede wil ik toch een vrij essentieel punt benadrukken dat u vast beu gehoord bent, maar dat echt heel belangrijk is. Ik moet daarbij denken aan de documentaire van Hilde Van Mieghem anderhalf jaar geleden. Wanneer er wordt gekeken naar crisisopvang, moet men wekenlang, soms maandenlang wachten op een plek. En wanneer men kijkt naar een plekje voor een kind of jongere die mishandeld wordt, kan het soms maanden duren.
Minister, hebt u zicht op wat op dit moment de gemiddelde wachttijden zijn voor een crisisplek of een reguliere plek, wanneer een kind mishandeld wordt? Dat is natuurlijk ook wel een factor. Men zal inderdaad moeilijk tot plaatsing overgaan wanneer men weet dat het kind zelfs na de beslissing tot plaatsing nog een hele tijd in het huis moet blijven waar het mishandeld wordt.
Minister Beke heeft het woord.
Collega's, ik heb ten eerste verwezen naar het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. En dat verdrag stelt dat het uitgangspunt is dat we moeten kijken of kinderen niet in een gezinscontext bij hun ouders kunnen opgroeien. Er zijn uiteraard omstandigheden waarin dat niet kan. En ik vind het een beetje verkeerd om te zeggen dat dat een heilige graal is. Dat is geen heilige graal, dat is een uitgangspunt dat in het internationaal verdrag staat. Maar er zijn uiteraard situaties waarin het niet kan. Dus zeggen dat dit altijd en in alle omstandigheden en onder alle voorwaarden moet gebeuren, dat is niet mijn uitgangspunt. En dat was ook niet mijn antwoord.
Maar laat ons kijken of dat toch niet in een gezin kan gebeuren. Laat ons kijken of we niet in een gezinsondersteunende context kunnen werken in plaats van in een gezinsvervangende context. Dat lijkt mij een gezond uitgangspunt, een goede basishouding te zijn. Maar ik zeg het nog eens: in bepaalde omstandigheden zal dat niet gaan, en dan moet er ook gehandeld worden.
Ten tweede heb ik al gezegd dat ik samen met mijn collega Demir een Platform Kindermishandeling heb opgestart, met verschillende partners, net om dit soort zaken te bespreken. En we hebben ook gevraagd dat het Platform Kindermishandeling zich hierover zal buigen. Dat lijkt mij ook de juiste plaats te zijn om dat te doen. We hebben zelf ook de vertrouwenscentra op het kabinet gevraagd. Ik denk dat er ook al een moment voor afgesproken is, om te kijken hoe we met hen hun toekomstige rol ook willen of zullen en kunnen opnemen.
Collega Van den Bossche, ik ga nog even in op het vrijwillige traject of het gerechtelijk geïndiceerd traject. Dat zegt op zich niets over de kwaliteit van de hulpverlening an sich. Het zegt enkel iets over de weg waarnaartoe.
Collega Saeys, wat u zegt is juist. We hebben ook gewezen op het belang van een goede samenwerking, vandaar ook het platform. Dat biedt kansen om de verschillende invalshoeken ter sprake te brengen, en daar ook in een dialoog mee te kunnen gaan. Ik denk dat het longitudinaal onderzoek in de jeugdhulp ons een zicht kan geven op de trajecten van de jeugdhulp.
Collega Groothedde, de crisisnetwerken werken op dit moment goed. We hebben ze ook versterkt.
De heer Parys heeft het woord.
Ik was heel blij met de tussenkomst van collega Van den Bossche, die toch ook zei dat we echt af moeten van dat heilig huisje dat het altijd beter is dan thuis. Minister, dat is natuurlijk een belangrijke discussie. U zegt dat het een uitgangspunt is, en daar zijn we het absoluut mee eens. Maar tussen een uitgangspunt en de praktijk op het terrein, waar de meeste jeugdhulpverleners dat als een heilige graal beschouwen, is het misschien toch ook interessant om dat met het veld te bespreken. Want dat is niet altijd in het belang van het kind.
Ten tweede is het belangrijk dat iedereen vertrouwen heeft in die vertrouwenscentra, dus ook de mensen die er terecht moeten voor hulpverlening, maar uiteraard ook de partners. Ik ben dus blij dat dit op het platform zal worden besproken. Ik vind het alleen jammer dat we het eerst in de krant hebben moeten lezen, en dat het niet eerst besproken was op het platform dat daar eigenlijk toe is opgericht.
Minister, ik hoop dat u ons ook op de hoogte zult houden van de resultaten van die bespreking, en de eventuele acties die daaraan gekoppeld zullen worden.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik sluit mij aan bij wat collega Parys net heeft gezegd. Uitgangspunt: oké. Maar we moeten wel kijken naar de praktijk: wanneer in die vrijwilligheid de situatie voor een kind niet verbetert, de situatie niet veiliger wordt, wat zorgt daar dan voor? Wat moet er dan wel gebeuren? En wat moet er ook sneller gebeuren?
Ik ben blij dat u daarvoor in dat platform goede gesprekspartners hebt om na te gaan hoe dat dan in de praktijk kan worden gebracht. Ik reken er ook op dat u het signaal ernstig neemt. Los van uw uitgangspunten moet we eens kijken naar de praktijk – wat schort er daar, waarom durft men niet steeds te handelen? – om ook daar een echt antwoord op te kunnen geven.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Het is heel goed dat deze zaken op het platform aan bod zullen komen tussen de verschillende partners. Hopelijk zal er daarmee op het terrein resultaat worden bereikt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.