Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over het advies van de Vlaamse Jeugdraad over de relatie tussen jongeren en de politie
Verslag
Goedemiddag, collega’s. Het is vandaag YOUCA Action Day. Er is heel veel jong volk aanwezig in onze commissie. Dat is supertof. Ze zullen een stuk van onze taken overnemen. Ik wil wel vragen aan iedere jongere die het woord neemt, om eerst telkens duidelijk je naam te zeggen, voor het verslag. Ik geef nu het woord aan onze tijdelijke voorzitter, Noah Montens.
Goeiemiddag, iedereen. Welkom in deze Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media. Mijn naam is Noah Montens. Ik zal als tijdelijk commissievoorzitter optreden.
De heer Anaf heeft het woord.
Voorzitter, ik geef met veel plezier het woord aan Flore Lammertin, die mijn vraag zal stellen.
Ik ben Flore Lammertin, en ik zal de vraag voorlezen.
Minister, de problematiek van politiegeweld leeft al enkele jaren, maar is tijdens de coronacrisis hevig opgeflakkerd. Vooral in grootsteden als Brussel, maar ook in Antwerpen, is de spanning vaak te snijden. Zo blijkt uit een enquête van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) dat vier op de vijf jongeren in Brussel zich onveilig voelt als ze in contact komen met de politiediensten. Volgens de Waddist-app voelt 53 procent van de jongeren zich vaak of soms angstig wanneer ze politie zien. Bij een bevraging van Uit De Marge geeft 30,6 procent van de kinderen en jongeren aan angst te hebben om door de politie aangesproken te worden en zich door de politie geviseerd te voelen op straat. Deze cijfers spreken boekdelen, maar ook de getuigenissen geven een duidelijk probleem aan. Jongeren vertrouwen de politie niet en voelen zich geviseerd, politieagenten roepen racistische scheldwoorden en jongeren worden vastgezet in de kazerne in Etterbeek na een illegale betoging.
Daartegenover zien we dat er in 2020 opnieuw een recordaantal geweldfeiten tegen de politie is geregistreerd en zien we in het nieuws telkens opnieuw geweld tegen de politie of de hulpdiensten. Het vertrouwen tussen jongeren en de politie is soms ver te zoeken.
Om te proberen de problematiek op te lossen, komt de Vlaamse Jeugdraad met beleidsaanbevelingen. Daarin vragen ze dat er een jeugdvriendelijker politiebeleid komt, via structureel overleg tussen jongeren, jeugdwerk en politie op lokaal niveau. Daarnaast vragen ze een verlenging van de politieopleiding, vragen ze dat lokale besturen erover waken dat jongerendaden niet gecriminaliseerd worden en vragen ze het recht om politie te mogen filmen omdat dat een belangrijke manier is om hun versie van het verhaal te kunnen vertellen.
Ik heb de volgende vragen voor de minister.
Op welke manier zult u vanuit uw bevoegdheid Jeugd de band tussen jongeren en politie op een structurele manier verbeteren? Bent u bereid om daar ook structurele middelen tegenover te zetten?
Zult u uw collega-ministers in de Federale, de Vlaamse en de Brusselse Regering wijzen op het advies van de Vlaamse Jeugdraad en actief op zoek gaan naar oplossingen om de band tussen politie en jongeren structureel te verbeteren?
Hebt u zicht op de lokale trajecten en projecten die op dit moment lopen om de band tussen jongeren en politie te verbeteren? Zult u structurele middelen voorzien voor lokale trajecten?
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Dank u wel, voorzitter. U doet dat voortreffelijk. Ook ik heb iemand meegebracht, die op een even voortreffelijke manier mijn vraag zal stellen. Ik geef het woord aan Hafsat Mahmoud.
Minister, de relatie tussen politie en jongeren bevindt zich in woelige wateren. Sedert COVID-19 is dit niet veranderd, integendeel. De sfeer van angst en wantrouwen tussen beide partijen blijft, en deze negatieve spiraal dient doorbroken te worden. Afgelopen donderdag publiceerde de Vlaamse Jeugdraad een advies over de relatie tussen jongeren en de politie. Hierin doen zij enkele concrete aanbevelingen aan zowel de minister van Jeugd, de minister van Binnenlands Bestuur als aan de minister van Binnenlandse Zaken. De adviestekst telt verschillende aanbevelingen, maar volgende punten hebben rechtstreekse toepassing op het domein van de minister van Jeugd.
In een eerste adviespunt klinkt het dat er ingezet dient te worden op een jeugdvriendelijker politiebeleid, waarbij structureel overleg tussen jongeren, het jeugdwerk, maar ook andere actoren en de politie niet kan ontbreken. Ook daar waar er geen jeugdwerkers beschikbaar zijn, is een jeugdreflex aangewezen om samenwerking met de politie aan te gaan. Momenteel worden jongeren immers zelden tot nooit betrokken bij het definiëren en oplossen van het probleem. Voor dit structureel overleg tussen jongeren en de politie is gelijkwaardige samenwerking tussen het jeugdwerk, de lokale besturen en de politie-instanties nodig.
Via een kind- en jongerentoets die inzet op de fasen voor, tijdens en na de interventie wordt een tool aangereikt die werken met kinderen en jongeren kan vergemakkelijken. Daarnaast wordt er voorgesteld om te werken met jeugdinspecteurs binnen de politiekorpsen.
Vervolgens wordt het probleem van etnische profilering aangehaald. Uit onderzoek van Amnesty International blijkt al dat er tot nu toe zowel bij de politie als in de politiek weinig inspanningen gedaan werden om etnisch profileren tegen te gaan. Ook het meer algemeen discriminerend profileren is een ding. Jongeren met een lagere sociaal-economische status, vaak in combinatie met een migratieachtergrond, zijn vaak slachtoffer van discriminatie en geweld. Om conflicten als deze te vermijden, is het belangrijk dat agenten voeling krijgen met de leefwereld van jongeren. Zo kan er sneller een band ontstaan tussen agent en jongere en kunnen verbindingen vlotter gelegd worden. Verder hebben jongeren vaak weinig besef van hun eigen rechten en plichten. Basisinformatie verspreiden naar jongeren opdat ze ook kunnen handelen als geïnformeerde burger is hierbij cruciaal. Dit advies wordt specifiek aangevuld met de oproep om het pocketboekje van Amnesty International Vlaanderen te verspreiden, bijvoorbeeld op school. Hierin staan de rechten en plichten van jongeren helder uitgelegd.
Eerder dit jaar, naar aanleiding van de gebeurtenissen in het Ter Kamerenbos maar ook van andere aanvaringen tussen jongeren en politieagenten, stelde ik al een vraag over dit onderwerp. Toen zei de minister van Jeugd dat hij Vlaanderenbrede initiatieven zou nemen om de vertroebelde relatie tussen jongeren en politie aan te pakken. Dit door onder andere te spreken met schepenen van Jeugd. Daarnaast werd gesteld dat in samenwerking met minister Verlinden maar ook met het Kinderrechtencommissariaat inspanningen geleverd zouden worden om een kind- en jongerenperspectief in te voeren tijdens de opleiding en interventies van politiediensten. Minister, onze vragen zijn:
Als eerste. Onderschrijft u de adviezen van de Vlaamse Jeugdraad over jongeren en politie?
Als tweede. Welke stappen zult u ondernemen om met deze adviezen aan de slag te gaan?
Als derde. Welke initiatieven werden reeds genomen inzake de relatie jongeren/politie? Waren er gesprekken met minister Verlinden en met de schepenen van Jeugd over de kinder- en jongerentoets?
Als laatste vraag. Gaat u in het kader van dit advies ook rechtstreeks overleggen met jongeren en welke timing hebt u hierbij voor ogen?
Minister Dalle heeft het woord.
Dank, collega’s Anaf en Vaneeckhout, voor de vragen, maar vooral ook Flore en Hafsat om het zo mooi naar voren te brengen. Het is bijzonder om in deze koepelzaal te zitten, niet alleen met de collega’s van het parlement, maar ook om de jongeren van YOUCA welkom te mogen heten hier. Welkom in Brussel, welkom in het Vlaams Parlement. Het is zeer fijn om jullie hier te zien in de mooiste commissie van het Vlaams Parlement, namelijk de commissie Jeugd, Media, Cultuur en Sport.
Ik ga even op de verschillende vragen in. Het feit dat dit hier naar voren komt, is een belangrijke erkenning, niet alleen van het belang van deze problematiek – namelijk jongeren en politie – maar ook van het werk van de Vlaamse Jeugdraad die heel veel werk steekt in het uitbrengen van kwaliteitsvolle adviezen. Ook hier merk je dat. Niet alleen zijn het interessante insteken vanuit heel veel jongeren, maar het is ook goed wetenschappelijk en feitelijk onderbouwd. Dat maakt dat die adviezen ook een sterke impact kunnen hebben.
De relatie tussen jongeren en politie is een belangrijke problematiek die leeft in heel veel grote steden. In mijn eigen stad Brussel – ook uw stad – maar evengoed in steden als Antwerpen, Gent, Mechelen … ga zo maar door. Ik heb gemerkt dat ook in kleine landelijke gemeenten dit meer en meer aan bod komt. Enkele maanden geleden was ik te gast in het kleine Pittem in West-Vlaanderen – nog zo’n mooie provincie – en daar zeiden ze mij dat ze jongeren hebben die uitgaan in het nabijgelegen Tielt en ook daar zijn er soms conflicten tussen jongeren en politie. Het is dus al lang geen zaak meer van grote steden en centrumsteden alleen. Het is overal in heel Vlaanderen en Brussel een problematiek.
Over het advies van de Vlaamse Jeugdraad. Dit advies sluit natuurlijk aan bij veel andere adviezen zoals de recente bevraging van de Jeugdraad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), het advies van de Nationale Commissie van de Rechten van het Kind en het advies van het Kinderrechtencommissariaat, dat eigenlijk al van 2011 dateert. Het is dus eigenlijk al tien jaar oud. We hebben natuurlijk het advies van de Vlaamse Jeugdraad met heel veel interesse gelezen. Zoals steeds bevat het een degelijke en sterk uitgebouwde analyse van pijnpunten, aangevuld met concrete aanbevelingen. Men staat niet alleen stil bij de huidige problematiek maar men gaat ook kijken wat de oplossingen zijn. De rode draad van het advies is vooral gericht op het functioneren van het politieapparaat, wat een nationale bevoegdheid is, met suggesties om het politiewerk op maat van kinderen en jongeren te organiseren om zo tot een verbeterde verstandhouding te komen.
De positie van jeugdwerkers wordt vooral bekeken als bruggenbouwer en verbinder. Samen met mijn federale collega van Binnenlandse Zaken Annelies Verlinden, heb ik op 15 september 2021 dit advies in primeur mogen ontvangen en hebben we dat ook kunnen bespreken met vertegenwoordigers van de Vlaamse Jeugdraad.
We hebben de vele knelpunten en aanbevelingen overlopen. Reeds ondernomen of komende initiatieven werden besproken en afspraken voor verdere opvolging werden gemaakt. Ik zal daar nog verder op ingaan. Ik ben zo vrij geweest om een aantal vragen te combineren.
Het versterken van de relatie tussen jongeren en politie is natuurlijk de taak van heel wat beleidsniveaus, bevoegdheden en partners. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid en het is ook geen evidente zaak. Uiteindelijk gaat het over vertrouwen. Vertrouwen tussen jonge mensen, tussen jeugdwerkers, tussen politiemensen. Vertrouwen is iets dat niet gemakkelijk wordt opgebouwd. Het kan niet bij wet of decreet opgelegd worden. Het moet vooral vanuit concrete projecten tot stand komen.
Het laatste jaar heb ik ingezet op kennismaking en dialoog. Regelmatig zat ik samen met heel wat partners en betrokkenen. Partners uit de jeugdsector waren dat, maar ook ruimer: politiediensten, herstelbemiddelingsdiensten, academische experten, het Kinderrechtencommissariaat en ook de Nationale Commissie voor de Rechten van het Kind. Ik zat natuurlijk ook samen met mijn federale collega Verlinden en met de jongeren zelf. De Vlaamse Jeugdraad is bij dat traject een prioritaire gesprekspartner.
Een aantal Vlaamse jeugdverenigingen en Werkingen Met Kansarme Jongeren (WMKJ) – dat zijn werkingen voor kinderen en jongeren in kwetsbare situaties – hebben vandaag al heel sterk ingezet op het verbeteren van de relaties met kinderen en jongeren. Ook in de recent beoordeelde beleidsnota’s komt dit naar voren als een prioriteit voor verschillende organisaties. De activiteiten van die organisaties hebben de afgelopen jaren tot heel wat vaststellingen geleid. Langs beide kanten – politiediensten en jeugdorganisaties – staat men open voor dialoog, kritische zelfreflectie en is er bereidheid tot mogelijke veranderingen. Door corona is er natuurlijk veel meer aandacht aan die problematiek besteed. De aanpak moet stad per stad bekeken worden met focus op de grotere steden, maar we mogen – zoals gezegd – de plattelandsgemeenten niet vergeten.
Het is belangrijk om niet van nul te beginnen, er zijn al heel wat initiatieven en we moeten daarop verder bouwen. Als minister van Jeugd heb ik een aantal initiatieven genomen. Sinds oktober 2020 verzamelt ons Departement Cultuur, Jeugd, Media een aantal best practices op de website. Die zijn vlot consulteerbaar en ze worden ook regelmatig aangevuld. In het voorjaar liep er in Brussel al een experimenteel project dat tot een einde is gekomen en waar we het hier in deze commissie al uitgebreid over gehad hebben.
Het belangrijkste wil ik nog even toelichten. Deze zomer heb ik de projectoproep ‘jongeren en politie’ gelanceerd, waar we via samenwerkingsverbanden die vertrekken vanuit de lokale omgevingsanalyse en gedeelde doelstellingen in Vlaanderen en Brussel willen nagaan wat werkt en wat de randvoorwaarden tot verbetering zijn. Ook jongeren zelf en hun context maken deel uit van dit samenwerkingsverband. Zij zijn immers – uiteraard – deel van de oplossing.
Het advies van de Vlaamse Jeugdraad verwijst ook naar deze projectoproep. Ik verwacht heel veel van de resultaten van de projectvoorstellen die zijn ingediend. In elke provincie en ook in Brussel zijn er voorstellen gedaan. We zullen dat snel beoordelen. Ik zal in november een beslissing nemen om ervoor te zorgen dat per 1 januari 2022 in elke Vlaamse provincie en in Brussel projecten van start kunnen gaan.
De ingediende projectvoorstellen moeten aangeven hoe ze de realisaties wensen te verduurzamen en hoe ze de opgebouwde samenwerking kunnen laten doorlopen na afloop van de projecten zelf. Het is heel duidelijk de bedoeling dat het geen eenmalige projecten zijn. Het zijn projecten die een duurzaam effect hebben en die ook in heel de provincie een impact kunnen hebben, niet alleen in de stad of in de gemeente waar ze naar voren komen. Ze staan er niet alleen voor. Er zal worden gewerkt met een begeleidingsopdracht die de verschillende projecten onderzoeksmatig en methodisch opvolgt. Geleerde lessen worden gecapteerd om beleids- en praktijkaanbevelingen te formuleren die het projectmatig niveau overstijgen. We kunnen daar vandaag natuurlijk nog geen evaluatie van maken. We moeten de beslissing nog nemen, maar ik verwacht daar heel veel van.
Een belangrijk punt zijn natuurlijk de politiediensten zelf. Zoals gezegd is dat een nationale bevoegdheid, namelijk Binnenlandse Zaken. Maar we zijn daar eigenlijk al vanaf het begin van de nieuwe Federale Regering in dialoog gegaan met de federale collega. Er zijn een aantal belangrijke initiatieven genomen bij collega Verlinden. Ik geef twee voorbeelden.
Ten eerste is er de werkgroep kindtoets onder meer in politieopleiding en interventies om zo de werking van politie te versterken in hun kennis en vaardigheden in de omgang met kinderen en jongeren. Die werkgroep is opgericht in opvolging van het advies van het Kinderrechtencommissariaat van 2011. Wij zijn daar met ons departement natuurlijk bij betrokken. Het tweede is de campagne Wederzijds Respect tussen burger en veiligheidsdiensten die het respect tussen jongeren en politiediensten moet versterken. Zowel de Vlaamse Jeugdraad als wijzelf zijn daarbij betrokken.
Het laatste punt is ook iets waar ik de nadruk op wil leggen. De politiediensten zijn natuurlijk in de eerste plaats lokaal geïnstalleerd en georganiseerd via de lokale politie. Het zijn de lokale burgemeesters – en via hen ook de schepenen van Jeugd en de schepencolleges – die betrokken zijn. Ook het lokale niveau heeft hier dus een belangrijke rol in te spelen. Zij zijn partners om de samenwerking tussen politiediensten en jongeren te versterken.
De heer Anaf heeft het woord.
Minister Dalle, bedankt voor uw antwoord. Het was duidelijk bij welke bevoegdheid uw hart eigenlijk ligt. Collega Segers zal het mij vergeven. Het is mooi om te zien.
Dit is een problematiek die wel al langer leeft en waar we al langer vragen over stellen. Ik herinner me dat we ook in maart 2021 een vraag indienden, ook collega Rombouts deed dat. Het is goed dat we daar mee bezig zijn. U hebt toen geantwoord dat er in oktober 2020 al een overleg was opgestart met het jeugdwerk, maar ook met minister Verlinden en haar kabinet. Dat is belangrijk. Net zoals ik van een lokale schepen van Jeugd verwacht dat hij niet alleen bezig is met zijn ‘boîte’, met het jeugdwerk op lokaal vlak, maar ook kijkt hoe dat jeugdwerk binnen het volledige beleid van een gemeente vorm kan krijgen, zo verwachten we ook van een minister van Jeugd om datzelfde te doen. Niet alleen de jongeren vertegenwoordigen binnen de Vlaamse Regering, maar ook de brug slaan naar het federale niveau. Ik apprecieer echt dat u die stap heeft gezet en de mensen van het jeugdwerk in contact brengt met de federale ministers.
Nu, het is mij nog niet helemaal duidelijk of er ondertussen ook overleg geweest is tussen het jeugdwerk en de politie zelf. U hebt het over het kabinet Verlinden, maar is er ook al contact geweest en zijn er initiatieven of overleg geweest met de politie zodat ze ook rechtstreeks, een-op-een, in gesprek konden gaan? Ik denk dat dit belangrijk zou kunnen zijn. U geeft aan dat er een aantal dingen die voortvloeien uit dat overleg met minister Verlinden opgestart zijn. Dat is voor mij nog niet helemaal concreet. Ik ben blij met uw antwoord, maar dat overleg is intussen een jaar geleden opgestart. Dan verwacht ik eigenlijk dat het toch al iets concreter is en dat je echt al met een aantal concrete acties op het terrein zou kunnen uitpakken.
Ik was natuurlijk blij met de projectoproep die er deze zomer geweest is. Ik heb dan altijd als kritiek bij zo’n projectoproep: het mag niet bij een projectoproep blijven, het is belangrijk dat het beleid ook structureel wordt. Maar ik heb begrepen dat dit ook effectief de bedoeling is. Ik vrees dat dit een uitdaging zal zijn die we niet op een paar maanden opgelost zullen hebben. Het is een maatschappelijke uitdaging die wel wat tijd nodig zal hebben om opgelost te krijgen. Het vertrouwen tussen politie en jongeren goed houden zal een permanente uitdaging blijven.
Ikzelf ben blij met uw antwoord. Misschien heeft Flore of nog iemand anders van de YOUCA-jongeren nog vragen? Dan kan dat nog wel.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw antwoord. Ik wil starten met onze appreciatie te uiten aan de Vlaamse Jeugdraad voor het advies en voor het opnieuw op de agenda zetten van deze thematiek. Ik denk dat dit heel belangrijk is. De heer Anaf heeft er al naar verwezen: we hebben het hier al over gehad in maart, naar aanleiding van een aantal incidenten in het Ter Kamerenbos, een aantal andere incidenten in de Brusselse context maar ook een incident waarbij een aantal scoutsleden die na 5 uur nog een half uur waren blijven zitten, hoewel dat volgens de coronaregels niet mocht, een nacht in de cel moesten doorbrengen of gearresteerd werden. We hebben toen een aantal problemen aangekaart.
Het is nu zes maanden later. Dit advies toont aan dat het geen nieuwe problematiek is en dat er nog niet echt een juist antwoord werd gevonden. U verwijst er zonet zelf naar: eigenlijk hebben we tien jaar geleden van de kinderrechtencommissaris al het nieuws gekregen dat hier dringend werk van gemaakt moest worden. Het is nu tien jaar later en we stellen eerlijk gezegd vast – en dat is geen verwijt aan iemand – dat we eigenlijk weinig verder staan dan tien jaar geleden, dat de problematiek er nog steeds is.
Om te beginnen wil ik beklemtonen dat het onze overtuiging is dat 99 procent van de jongeren en de politiemensen alles met zeer goede bedoelingen doet. Het is vanuit die overtuiging dat we moeten proberen de brug te herstellen na wat er de voorbije jaren op een aantal gebieden fout gelopen is. Dan moet er mij een frustratie van het hart, die ik al eerder uitte in deze commissie. Ordediensten, en bij uitbreiding de hele samenleving, zijn vaak een stuk strenger tegenover jongeren dan tegenover volwassenen en soms nog meer tegenover specifieke groepen jongeren. Dat zijn natuurlijk tendensen die we eruit moeten krijgen. U weet dat dat een dada is van mij. Ik heb ook begrepen dat u zich daar eveneens aan stoort, dat bijvoorbeeld een lockdownfeestje van min-25-jarigen blijkbaar erger is dan een feestje van 45- of 50-jarigen. We moeten daar kritisch voor blijven en erop toezien dat jongeren niet strenger behandeld worden dan anderen.
Het is een problematiek die zich Vlaanderenbreed voordoet. Ik reken daarvoor op u op twee vlakken. Enerzijds bent u als minister van Jeugd de aanvoerder van het perspectief van kinderen en jongeren op politiek vlak in Vlaanderen en ook op federaal niveau, want op federaal niveau is er op dit moment geen minister van Jeugd. U bent diegene die ook de Federale Regering moet aanvuren als het gaat over de bezorgdheden van kinderen en jongeren en het herstel van de relatie met de politie, in het algemeen. Ten tweede is preventie expliciet een Vlaamse bevoegdheid. Het zijn wij die op lokaal niveau en op Vlaams niveau die bruggen moeten maken en herstellen.
Ik ben dan ook zeer enthousiast over de projectoproep die u gelanceerd hebt. Ik heb daarover twee vragen. We hebben de voorbije jaren al initiatieven genomen. Zullen de effecten daarvan gemeten worden? Is er een evaluatie voorzien? Is er een meetsysteem opgezet om ervoor te zorgen dat, als we een initiatief nemen, dat niet alleen tof is om aan te kondigen en om te doen, maar dat het ook effect heeft op het einde van de rit en dat die relaties structureel verbeterd zijn? Is er ook voorzien dat, als bepaalde projecten een absolute meerwaarde aantonen, die opgeschaald kunnen worden en dus niet enkel in één gemeente of stad uitgevoerd worden maar in heel Vlaanderen, natuurlijk met het nodige maatwerk?
Dan kom ik tot mijn laatste vraag. U hebt zonet gezegd: het doet zich voor in heel Vlaanderen, van de grote steden tot de kleinere gemeenten en dorpen. Dat klopt helemaal. Dat is ook mijn ervaring. Dat betekent natuurlijk dat die lokale besturen, de lokale burgemeesters en schepenen, een heel belangrijke rol spelen. Bent u ook in overleg met de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), de organisatie die onze lokale besturen ondersteunt, over hoe zij daarin een rol kunnen opnemen? Bent u in overleg met Bataljong, een organisatie die de jeugddiensten op lokaal vlak ondersteunt? Hoe worden zij daarbij betrokken?
Tot slot wil ik me nog aansluiten bij de vraag van collega Anaf. Er is niet alleen overleg nodig met de politie op federaal niveau, maar ook op lokaal niveau. Plant u zelf een initiatief om bijvoorbeeld de korpschefs van de verschillende politiezones samen te brengen rond deze problematiek? Ik denk dat dat een goed idee is. Dat is iets anders dan deze actoren samenbrengen via een regulier kanaal, bijvoorbeeld bij de provinciegouverneurs, waarbij dat een van de agendapunten is. U kunt als minister van Jeugd zeggen dat dit voor u een prioriteit is en alle korpschefs bij u samenroepen, al kunt u hen natuurlijk niet dwingen om daar aanwezig te zijn. U kunt hen wel het aanbod doen om hierover in gesprek te gaan.
Mevrouw Perdaens heeft het woord.
Dank u wel, voorzitter ad interim. Mag ik voorstellen dat u dit vaker komt doen? Het verloopt best wel vlot onder uw voorzitterschap. Binnen de voorziene spreektijd zal Precious Gqiba mijn tussenkomst voor zijn rekening nemen.
Mijn naam is Precious Gqiba. Collega’s, bedankt voor deze interessante vraag. Minister, bedankt voor uw antwoorden. Anno 2021 zijn er nog steeds op bepaalde momenten problemen tussen jongeren en politieagenten. We hebben de indruk dat er op de politieschool meer aandacht besteed kan worden aan de opdracht van bemiddeling tussen agenten en het volk. Ook meer diversiteit in het politiekorps zou voor dat korps een meerwaarde zijn in sommige gevallen.
We beseffen echter dat we in Vlaanderen niet de bevoegdheid hebben over deze materie. Opleidingen van de politie zijn immers een federale bevoegdheid. Uw collega en partijgenoot, minister Verlinden, is op het federale niveau bevoegd voor binnenlandse zaken en dus voor de opleiding van de politie.
Minister, mijn vraag is eigenlijk de volgende. Hoe ziet u het concreet? Welke timing ziet u voor het uitrollen van de extra maatregelen die u hebt genomen?
De heer Brusselmans heeft het woord.
Dank u, voorzitter, u doet dat inderdaad uitstekend. Collega’s, ik voel me hier een beetje eenzaam. Ik had vanochtend een vijftiental YOUCA-studenten in mijn kielzog, maar heb hen jammer genoeg moeten achterlaten aan de overkant van deze straat. Ik wilde hun eerst laten zien wat het ‘legitieme parlement’ was om hen daarna naar ‘de overschot’ te sturen, als ik het zo mag uitdrukken. Ik had hen graag ook rondgeleid in ons hoofdkantoor, maar als ik op de agenda een vraag zie waarin de politie, jongeren en de Vlaamse Jeugdraad genoemd worden, zou ik schuldig verzuim plegen, mocht ik toch niet even tussenkomen.
Op zich vind ik dat goed, elk advies, elk voorstel dat de relatie tussen jongeren en politie kan verbeteren. Dat kan alleen maar aanzetten tot nadenken. Daar kunnen alleen maar betere dingen uitkomen. Wat me wel immens stoort, is de teneur bij die Vlaamse Jeugdraad, dat wijzend vingertje naar de politie dat altijd, en ook nu, wordt gehanteerd.
Wanneer hebben wij de laatste maanden en de laatste jaren het grootste conflict gezien tussen jongeren en politie? Dat waren twee cases. De eerste case is de hele coronacrisis. De tweede case is wat er in de grootsteden – om niet te zeggen Brussel – gebeurt. Wat is er tijdens de coronacrisis gebeurd? Als politici, zoals minister Verlinden – die van uw partijsignatuur is, minister – waanzinnige maatregelen opleggen, dan hoeft het niet te verbazen dat het spanningsveld op het terrein tussen jongeren en diegenen die de wet moeten handhaven, zijnde de politie, groot wordt. De schuld daarvoor ligt helemaal niet bij jongeren die, zoals collega Vaneeckhout aanhaalt, een half uurtje na een activiteit nog blijven zitten. Zij zijn niet de schuldigen. De schuld ligt ook niet bij de politie, die vaak onder druk van de lokale besturen sterk moet handhaven. De schuld ligt natuurlijk bij wereldvreemde wetgevers, zoals minister Verlinden.
De tweede case is zo mogelijk nog frappanter. Dat is iets dat constant gebeurt, namelijk het geweld – veelal allochtoon geweld – tegen de politie in grootsteden en zeker in Brussel. Dat is altijd hetzelfde verhaal. Dan zien we jongeren die tegen de politie tekeergaan. Er is dan een beetje commotie om. Het stof gaat liggen, en dan komt de tweede klap voor de politie, vanuit politieke hoek. Dan gaan we allemaal naar de politie wijzen. Het was nochtans de voorzitter van de liberale politievakbond, die in mei of juni op Radio 1 nog getuigde dat veel lokale besturen de opdracht geven aan agenten om absoluut niet tussen te komen wanneer jongerenbendes Brussel terroriseren. En dat is natuurlijk het echte probleem. Politici op lokaal niveau, lokale bestuurders, gebruiken de politie eigenlijk als schietschijf: ze moeten aanwezig zijn maar mogen niet ingrijpen. Dan is het natuurlijk niet verwonderlijk dat er een spanningsveld wordt gecreëerd in de samenleving. De schuld ligt dus niet bij jongeren, de schuld ligt niet bij de politie, de schuld ligt bij politici die op het ene moment veel te laks optreden, als het gaat over Brussel, en op een ander moment veel te streng optreden, als het gaat over de coronamaatregelen. Maar dat zal ongetwijfeld veel te maken hebben met waar hun kiesvee zit.
Minister Dalle heeft het woord.
Dank u wel, collega’s, voor de bijkomende vragen en opmerkingen. Ik wil beginnen met de algemene teneur van het advies en van de opmerkingen in deze commissie. Ik denk dat het geen goed idee is om hier met de vinger te wijzen naar een van de twee kanten. Ik denk dat het een gedeelde verantwoordelijkheid is van politiediensten, jongeren en jeugdwerkers om die relatie te verbeteren. Ik denk dat beide kanten daarin een grote verantwoordelijkheid hebben. Het is natuurlijk zo dat er langs beide kanten ook zaken gebeuren die niet kunnen. Als jongeren bijvoorbeeld geweld gebruiken tegenover politiediensten, kunnen we dat niet genoeg veroordelen. Dat is natuurlijk absoluut niet toelaatbaar. Tegelijkertijd zijn er ook een aantal politieagenten – maar het is een kleine minderheid – die niet altijd op een correcte manier omgaan met jonge mensen. Maar dat is een zeer kleine minderheid, zowel bij de jongeren als bij de politiediensten. Het codewoord daar is natuurlijk respect: respect opbrengen voor elkaar.
Ik heb in het advies van de Vlaamse Jeugdraad gezien dat men wel vanuit die houding vertrekt. Ik kan me dus niet vinden in de analyse dat hierin met de vinger gewezen wordt naar de ene of de andere kant. Ik denk dat men heeft getracht om een aantal constructieve voorstellen te formuleren. Het is nu aan het beleid, aan de Vlaamse overheid maar zeker ook aan Binnenlandse Zaken en de politiediensten, om te bekijken wat ze daarmee kunnen aanvangen. Ik denk wel dat het een heel positief signaal is dat de jongeren daar ook hun mening over geven.
Er waren nog een aantal vragen. De heer Gqiba en mevrouw Perdaens vroegen naar de timing. Het is effectief zo dat we al heel lang geconfronteerd worden met die problematiek. In 2011 was er het advies van het Kinderrechtencommissariaat. Al zeker tien jaar staat dit op de agenda. Ik ben het er niet helemaal mee eens dat er nog niet veel is gebeurd. Vlaanderenbreed is er nog niet veel gebeurd. Ik zou zelfs durven zeggen dat het de eerste keer is dat er Vlaanderenbreed echt een initiatief komt zoals deze projectoproep. Maar er zijn lokaal al wel heel veel projecten geweest, onder meer van jeugdwerkorganisaties die landelijk en ook Vlaams erkend zijn. Ook heel wat lokale besturen hebben dat in het verleden al gedaan, met wisselend succes. We moeten ook eerlijk zijn, collega’s: diegene die hiervoor wonderoplossingen heeft, mag gerust naar voren komen en het uitleggen. Ik denk dat er heel veel mooie initiatieven zijn geweest. We moeten nu een versnelling hoger gaan. De timing die we daarbij hanteren, is de volgende. Op 1 januari 2022 zullen we zes projecten hebben: een in elke provincie en een in Brussel. De bedoeling is dat die op anderhalf jaar hun werk afleveren en dat we daarop vervolgens verder kunnen bouwen.
Wat de politiediensten betreft, zijn er verschillende initiatieven, ook van collega Verlinden. Sommige initiatieven zullen snel kunnen gaan, andere wat minder snel.
Het advies dateert van begin september. Ik denk dat het een primeur is in de geschiedenis van de Vlaamse Jeugdraad dat ze een meeting hebben gehad, die bijna twee uur heeft geduurd, met niet alleen de minister van Jeugd – want die zien ze regelmatig – maar ook met de minister van Binnenlandse Zaken, om deze problematiek grondig door te spreken. Het is juist dat verschillende elementen die daarin zitten, nog niet uitgevoerd zijn, nog niet operationeel zijn. Zo is er bij mijn weten nog geen overleg geweest op topniveau met de federale politie, of met de politiediensten op nationaal niveau, die daarmee bezig zijn. Dat kan zeker zinvol zijn.
Nog belangrijker dan dat is natuurlijk dat de lokale jeugdraden of de lokale betrokken organisaties in verschillende gemeenten contacten hebben met de korpschefs of de verantwoordelijken binnen de korpsen van de lokale politiezones, eventueel aangevuld met de burgemeester of de schepen van Jeugd. Ik weet dat dat vandaag al gebeurt. Ik geef een recent voorbeeld uit de politiezone Geel. Daar heeft men Politiekids gelanceerd, waarbij men echt rekening houdt met de zorgen van jongeren en zelfs van kinderen, wat ook heel interessant kan zijn.
Er werd ook de vraag gesteld: er worden nu projecten gelanceerd, maar hoe kun je ervoor zorgen dat die een duurzame impact hebben en hoe kun je ervoor zorgen dat die impact zich niet beperkt tot een stad of gemeente? Het is daarom dat wij een begeleidingsopdracht hebben uitgeschreven, waarbij we een heel grondige monitoring gaan doen, ook een evaluatie, en waarbij we gaan proberen die best practices te verzamelen om ze nadien ook breder uit te rollen. Daar zijn heel wat partners bij betrokken, onder meer de VVSG en Bataljong.
Ik kan concluderen dat we veel verwachten van dit traject, dat we daar als Vlaamse overheid voor de eerste keer op die manier verantwoordelijkheid in nemen door die projectoproep centraal te lanceren. We rekenen zeker niet alleen op de Vlaamse Jeugdraad maar ook op de lokale besturen, om mee aan de kar te trekken zodat dit effect heeft in elke provincie en in elke gemeente en zodat die relatie effectief kan verbeteren.
De heer Anaf heeft het woord.
Dank, minister, voor uw bijkomende antwoord en ook voor het feit dat u de suggesties die hier gedaan zijn, wilt meenemen. Ik moet ook zeggen dat ik het vingertje van meneer Brusselmans niet heb teruggevonden. Ik vraag me af of we hetzelfde document gelezen hebben. Maar uiteraard, collega Brusselmans, zijn de gedachten en de meningen in dit parlement vrij. Ik kan me toch niet van de indruk ontdoen dat u gewoon uw gebruikelijke riedeltje kwam afsteken zonder het advies gelezen te hebben. Maar, goed.
Minister, u hebt gelijk: er zijn geen wonderoplossingen. Alles begint en eindigt met respect. Je kunt maar respect voor elkaar hebben als je elkaar ook kent en elkaar leert begrijpen en begrijpt hoe ieders leefwereld eruitziet. Ik weet niet of ik er de vorige keer al naar verwezen heb. U verwijst naar de lokale besturen. Daar is inderdaad een belangrijke rol te spelen. Voor ik naar het Vlaams Parlement kwam, was ik schepen van Jeugd in de stad Turnhout. We kregen signalen van de straathoekwerkers dat er een probleem was. Het ging om een groep jongeren die echt in conflict zat met de politie. Ze kwamen bij mij als schepen maar ook bij de burgemeester om te zeggen dat er iets moest gebeuren om exploderen te voorkomen. We hebben toen de stap genomen om met de politie in dialoog te gaan maar ook om met die gasten zelf te gaan spreken. Niet door ze uit te nodigen op het stadhuis, want die drempel is gigantisch hoog. Ik herinner me dat de burgemeester en ik de fiets hebben gepakt en we zijn samen met de straathoekwerker naar die locatie gegaan waar die gasten dikwijls zijn. De straathoekwerker had dat heel goed voorbereid. We zijn heel ongedwongen met hen in dialoog gegaan en dat heeft echt gigantisch hard geholpen. Ze apprecieerden het echt dat de burgemeester – vooral hem, want de schepen kenden ze niet echt – naar hen kwam en hen serieus nam. Ik denk dat als jongeren voelen dat ze serieus genomen worden, dat er naar hen geluisterd wordt, dat er met hen samen nagedacht wordt, dat er dan grote stappen kunnen worden gezet. Het is effectief zo dat het niet op een dag opgelost zal zijn. Maar ik geloof in het traject dat is opgezet.
De heer Vaneeckhout heeft het woord.
Bedankt voor het aanvullende antwoord, minister. U kunt natuurlijk op onze steun rekenen als het gaat over deze problematiek en om constructief mee naar oplossingen te zoeken. Er is inderdaad geen silverbulletoplossing in zicht. U kunt er ook op rekenen dat wij zeer benieuwd uitkijken naar de evaluatie binnen een jaar en wat het eindresultaat en het vervolg daarvan zullen worden.
Afsluitend wil ik toch twee bedenkingen maken. De eerste sluit aan bij wat collega Brusselmans zei. Collega Brusselmans, we kennen elkaar intussen een tijdje in deze commissie. U weet dat ik ook niet van taboes hou. Wat mij betreft moet alles hier besproken kunnen worden. Ik ben ook gestart met te zeggen dat ik ervan overtuigd ben dat zowel bij politiemensen als bij jongeren 99 procent met goede bedoelingen handelt. Ik lees diezelfde interpretatie ook in het advies dat hier voorligt. Maar ik vind ook dat we problemen mogen benoemen. Dat wil ook zeggen dat geweld tegen politie onaanvaardbaar is en dat daartegen opgetreden moet worden. Maar dat wil ook zeggen dat we ook andere taboes niet in stand mogen houden. We hebben in onze vraag bijvoorbeeld de problematiek van ethnic profiling aangeraakt, etnische profilering, waarbij bepaalde jongeren op basis van hun etnisch-culturele of socio-economische achtergrond harder aangepakt worden voor gelijkaardige incidenten. Dat is onaanvaardbaar. Ook dat moeten we iedere keer durven zeggen en ook daar moeten we mee aan de slag. Ik wil u uitnodigen om los te komen van het beeld dat de incidenten alleen in Brussel plaatsvinden.
In Antwerpen. In Gent.
Antwerpen. Gent. Ik nodig u uit in Anzegem, een kleine gemeente in Zuid-West-Vlaanderen. Wat de minister gezegd heeft, klopt: dit gaat niet alleen over een grootstedelijke problematiek. Het is een uitdaging in heel Vlaanderen en heel Brussel, eigenlijk in heel het land, om bruggen te slaan.
Minister, ik rond af met een pleidooi om ook in te zetten op de nabijheidspolitie. Buurtpolitie. Wijkpolitie. De realiteit is nu dat veel jongeren, maar ook veel mensen in de samenleving, de politie alleen zien opduiken op het moment dat er miserie is. De automatische reflex als de politie gezien wordt is: ‘ja, er is miserie. Er moet ergens een groot probleem zijn’. Waar we eigenlijk naartoe moeten is naar een politie die ook in beeld komt op momenten dat er wel positieve verhalen geschreven worden. Omdat net dat het fundament is waarop je bij momenten van echte miserie een aantal zaken kunt gaan aanpakken. U zult in onze fractie daarvoor altijd een bondgenoot vinden.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.
Ik geef graag het woord door aan de andere tijdelijke voorzitter voor de volgende vraag.