Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Mijn vraag zal worden voorgelezen door YOUCA-studente Hafsat Mahmoud.
Net voor de zomer verscheen een nieuw VUB-onderzoek van Emery, Spruyt en Van Avermaet naar de impact van de wijze waarop ons secundair onderwijs is georganiseerd op de studieloopbaan van OKAN-leerlingen (onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers). Een belangrijk kenmerk van ons secundair onderwijs is dat leerlingen bij de aanvang van de eerste graad een verregaande studiekeuze moeten maken. Ook kunnen we in ons secundair onderwijs een hiërarchie vaststellen tussen de diverse onderwijsvormen aso, tso, kso en bso, in de feiten onder andere doordat bij de ene onderwijsvorm de andere ook nog tot de mogelijkheden behoren, maar dat andersom veelal niet het geval is. Anders gezegd, het aantal opties die een leerling heeft, verkleinen naarmate de leerling lager op de onderwijsladder staat.
Deze organisatievorm blijkt een grote impact te hebben op de studieloopbanen van OKAN-leerlingen. OKAN-leerlingen worden al erg vroeg, na twee weken, ingedeeld in niveaugroepen. In die korte periode wordt voornamelijk gekeken naar hoe snel een leerling Nederlands leert. Dat vormt dan de bepalende factor voor de studieloopbaan van de OKAN-leerling. De groep leerlingen die het snelst Nederlands leren in die twee weken, wordt naar voren geschoven voor het aso en het tso, de onderwijsvormen die het hoogst in de hiërarchie staan, en deze groep leerlingen wordt dan verder voorbereid voor die studierichtingen. De conclusie van de onderzoekers is dan ook dat de indeling van de leerlingen op basis van hun ingeschatte capaciteiten na twee weken een erg bepalende factor in de onderwijsloopbaan van OKAN-leerlingen wordt.
De onderzoekers stellen: “Dat deze indeling hoofdzakelijk gebeurt op basis van toetsen van bedenkelijke kwaliteit, die eenzijdig opgesteld zijn om te peilen naar hoe snel de leerlingen Nederlands leren, zorgt ervoor dat het potentieel van leerlingen die meer tijd nodig hebben om de onderwijstaal onder de knie te krijgen systematisch onderschat wordt. Dit verklaart mede waarom de enorm diverse groep OKAN-leerlingen een erg homogene oriëntatie kent richting meer beroepsgerichte studiedomeinen.”
Deze mechanismen werden eerder al blootgelegd in een grootschalige evaluatie van het OKAN-onderwijs. Ik verwijs naar ‘Cartografie en analyse van het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers en OKAN-leerlingen’ uit 2017. Toen bleek dat bijna de helft van de anderstalige nieuwkomers doorstroomt naar de B-stroom in het secundair onderwijs. Een op de vijf leerlingen heeft na het jaar OKAN-onderwijs een schoolse achterstand van drie jaar. Ook bleek dat het watervaleffect sterker speelt voor oud-OKAN-leerlingen: 20 procent van de OKAN-leerlingen die in het aso doorstromen, zit een jaar later in tso of bso. Bij niet-OKAN-leerlingen is dat maar 10 procent. 20 procent van de OKAN-leerlingen die in het tso doorstromen, zit een jaar later in het bso, versus 8 procent bij niet-OKAN-leerlingen. De kans op zittenblijven is bij OKAN-leerlingen vele malen groter dan bij niet-OKAN-leerlingen. Het is onthutsend dat er in vijf jaar tijd geen verbetering kan worden genoteerd.
Dit nieuwe onderzoek wijst opnieuw op de tekortkomingen van ons OKAN-onderwijs en geeft ons opnieuw de kans om alle OKAN-leerlingen voluit alle ontwikkelingskansen te geven die ze verdienen. Zo vermijden we dat we talent blijven verspillen.
Minister, we hebben daarom de volgende vragen voor u. Bent u vertrouwd met deze studie en resultaten? Welke conclusies neemt u mee? Wat zult u ondernemen om deze te snelle en weinig onderbouwde sturing van OKAN-leerlingen in hun schoolloopbaan, hoofdzakelijk richting beroepsonderwijs, aan te pakken? Wat zult u doen om een uitgebreider en versterkt onderwijsaanbod voor anderstalige nieuwkomers uit te bouwen?
Minister Weyts heeft het woord.
Dank u. Het onderzoek waarnaar wordt verwezen, is mij bekend. Let wel, het is wel een veeleer kleinschalig onderzoek, waarbij er interviews werden afgenomen van 33 anderstalige nieuwkomers uit 2 OKAN-scholen en er gegevens werden verzameld van 4 generaties OKAN-leerlingen uit 1 van de 4 scholen. Dat is toch een kleine kanttekening. Dat gezegd zijnde, uit de cijfers van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AGODI) blijkt dat, van de leerlingen die op 1 februari 2019 in OKAN zaten en naar het voltijds gewoon secundair onderwijs doorstroomden, op 1 oktober van het daaropvolgende jaar meer dan 90 procent les volgden in de eerste graad tso en bso, of opnieuw in OKAN les volgden. Van de 4293 regelmatige leerlingen die op 1 februari 2019 onthaalonderwijs volgden, beschikt AGODI van ongeveer 72 procent over informatie omtrent het eventueel behaalde studiebewijs of attest op 30 juni 2020. Daarvan behaalde 53 procent, dus iets meer dan de helft, in het voltijds en deeltijds beroepssecundair onderwijs een gunstige attestering of studiebekrachtiging.
Ik zal dus absoluut niet ontkennen dat er nog altijd enkele knelpunten zijn in het doorstromen van anderstalige nieuwkomers naar het reguliere secundair onderwijs, maar net daarom ook is het voor anderstalige nieuwkomers in ons land cruciaal dat ze zo snel en zo goed mogelijk Nederlands leren. Dat is altijd de stap naar verdere opwaartse sociale mobiliteit en mobiliteit binnen de diverse onderwijsopleidingen. Ik denk dat het onthaaljaar voor die anderstalige nieuwkomers echt een belangrijke rol vervult, maar dat kan ook zeer flexibel en op maat worden georganiseerd. Een klassenraad kan in het belang van de leerling altijd beslissen om de leerling nog langer in het onthaaljaar te houden.
Ik hoop dat u het met mij eens bent dat die leerlingen, zodra ze dat kunnen, ook het best zo snel mogelijk worden geïntegreerd in het reguliere onderwijs en in een studierichting die ook het meest aansluit bij hun interesses en capaciteiten. Om die overgang zo goed mogelijk te ondersteunen, voorzien we ook wel nog altijd in een additionele begeleiding, ondersteuning en opvolging van die leerlingen in het reguliere onderwijs. Die opdracht wordt vandaag door de vervolgschoolcoaches opgenomen, waar we dus ook echt zorgen voor additionele financiering. Maar ook de leerlingenbegeleiding, die elke school moet voeren en waarvan onderwijsloopbaanbegeleiding een belangrijk onderdeel is, maakt natuurlijk deel uit van dat kader.
Als het gaat over de kennis van het Nederlands, wil ik erop wijzen dat die leerlingen ook nog extra ondersteund kunnen worden in het reguliere onderwijs. Scholen hebben daarvoor nu al verschillende instrumenten ter beschikking. Dat kan gaan over het organiseren van flexibele trajecten en het aanbieden van inhaallessen, maar voor de individuele leerling is er zelfs de mogelijkheid om drie uur Nederlands te organiseren boven op de bestaande lessentabel.
Ik pik nog even in op een specifieke bevinding uit dat onderzoek. In twee van de vier onderzochte OKAN-scholen worden leerlingen ingedeeld op basis van hun ingeschatte capaciteiten en volgens de onderzoekers gebeurde die indeling hoofdzakelijk op basis van – en ik citeer – “toetsen van bedenkelijke kwaliteit, die eenzijdig opgesteld zijn om te peilen naar hoe snel de leerlingen Nederlands leren”. Daardoor zou het potentieel van OKAN-leerlingen die meer tijd nodig hebben om de onderwijstaal onder de knie te krijgen, systematisch onderschat worden, wat mee zou verklaren waarom de enorm diverse groep OKAN-leerlingen georiënteerd wordt naar meer beroepsgerichte studierichtingen. Dat pleit dan toch nog eens voor de Vlaamse toetsen Nederlands, die we in ons onderwijs willen introduceren. Want die zullen zeker kwaliteitsvol zijn. Men is nu al bezig met de wetenschappelijke validering daarvan, met een heel ruim consortium. En die zullen ook dezelfde zijn in alle scholen. Ik ben er dus van overtuigd dat die toetsen ook het leerproces van gewezen anderstalige nieuwkomers kunnen ondersteunen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Dank u wel, minister. Ik ben het eens met een aantal principes die u naar voren schuift. U zegt dat we er alle belang bij hebben dat ze zo snel mogelijk in het reguliere onderwijs terechtkomen in een studie die aansluit bij hun interesses en capaciteiten. Nu, daar zit het pijnpunt, natuurlijk. Dat is wat vandaag niet gebeurt. Daar moeten we net wat verandering in proberen te brengen, want het blijkt dus echt een zeer grote tendens te zijn. Sowieso wordt niet iedereen in het Vlaamse onderwijs altijd georiënteerd op basis van zijn interesses en competenties, maar bij OKAN-leerlingen gaat het nog een stuk minder goed.
U zegt dat dat dan gebeurt op basis van de inschatting van hun capaciteiten, maar het pijnpunt is inderdaad dat het heel snel gebeurt, na twee weken al, en op basis van hun kennis van het Nederlands. U zegt dat de Vlaamse toetsen Nederlands daar misschien een antwoord op zullen bieden, omdat we dan toetsen van betere kwaliteit krijgen. Maar het probleem is net dat ze enkel op basis van hun talenkennis worden georiënteerd. Een wiskundige bolleboos of iemand die heel goed is in wetenschappen, wordt op basis van het nog niet zo snel mee zijn met die taal, te snel georiënteerd naar een richting die hem niet ligt. Ik denk dus dat die taaltoetsen net geen antwoord zijn. De vraag is om minder op basis van taal te gaan heroriënteren, maar te kijken naar alle capaciteiten en de leerlingen wat meer tijd te geven om hun weg te vinden en de taal aan te leren, alvorens ze te oriënteren naar het bso, waar ze misschien niet thuishoren. Sommigen wel, sommigen niet, maar daar zit een serieuze oververtegenwoordiging.
Ik denk dus dat er nog andere zaken nodig zijn, bijvoorbeeld iets dat u ook aanhaalde en dat ik wel zeer goed vind, namelijk de extra ondersteuning in het reguliere onderwijs tijdens of na de uren op het vlak van taal. Ik denk dat daar veel meer op moet worden ingezet, minister, op dat geïntegreerde onderwijs, waarbij extra ondersteuning wordt voorzien, om ervoor te zorgen dat de oriëntatie beter verloopt.
U zegt dat het een kleine studie is en dat de samples misschien te klein zijn, maar de studie bevestigt een andere studie die een aantal jaren geleden is afgenomen en die exact hetzelfde heeft gezegd. Sindsdien is er nog heel weinig gebeurd. We verliezen zo pakken talent, talent dat misschien in de lerarenopleiding terecht kan komen en talenten die onze toekomstige leerkrachten kunnen zijn. Ik blijf het bijzonder jammer vinden voor hen, voor die leerlingen die verkeerd georiënteerd zijn, maar ook voor de maatschappij en voor ons allemaal.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Dank u wel voor de interessante vraag, collega. Ik ben onlangs langs geweest bij een pas opgestarte OKAN-klas in Ieper en ik moet zeggen dat ik onder de indruk was van hoe men omging met die leerlingen, maar vooral van hoe flexibel en gemakkelijk we er eigenlijk in geslaagd zijn om onthaalonderwijs te organiseren hier in Vlaanderen. Er waren voorbeelden van leerlingen die heel vlug stappen zetten en die ook onmiddellijk ingang konden vinden in het reguliere onderwijs en in de klassen die er gewoon plaatsvinden. Dat is een voorbeeld van hoe we kunnen werken.
Een paar jaar geleden hield ik een pleidooi om ook in het basisonderwijs de uren OKAN wat flexibeler te maken, al is het maar omdat we moeten gaan nadenken over hoe we bijvoorbeeld de middelen rond taalintegratie, die binnenkort ook effectief kunnen worden ingezet, op elkaar kunnen afstemmen. Ik vraag me af, minister, of dat wel mogelijk is, want dat zijn allemaal potjes die naast elkaar bestaan. Hoe kunnen we scholen daar concreet mee op weg zetten?
We halen allemaal aan dat taalinteractie het belangrijkste is om een taal te verwerven. Als er geen leraar voor de klas staat of als er zelfs geen kleuteronderwijzer voor de klas staat, merken we dat dat echt nefast is voor de taalontwikkeling van onze leerlingen. Bent u bereid om de mogelijkheid te geven aan scholen om die uren die niet ingezet kunnen worden, eventueel om te zetten naar punten, zodat daar effectief ook interactie kan zijn met een volwassene? Dat lijkt mij ook wel een belangrijk punt.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega's, ik wil toch nog een paar dingen opmerken. Mevrouw Meuleman, ook in de vraagstelling die u hebt gedaan, blijft u spreken over de hiërarchie tussen de onderwijsvormen. Ik blijf dat heel jammer vinden. Mijn oud-leerlingen verzorging hebben een zorgambassadeur. U bent daar zelf mee pleitbezorger voor. U blijft zeggen dat die richtingen minder zijn, en dan gaan we ons afvragen hoe dat nu komt dat er niet zoveel mensen voor kinderverzorger of kinderbegeleider gaan studeren. Stop daar nu toch eens mee.
Ik heb het onderzoek ook gelezen. Ik zou daar niet direct zulke grote conclusies uit trekken. Ik denk dat daar minstens enige reserves op hun plaats zijn.
Ik raad u toch aan om ook in scholen die werken met OKAN-leerlingen, de zeer diverse groep die dat is, eens te gaan kijken hoe men dat aanpakt. Dat zou u ook aanleiding geven om daar minder kortzichtig naar te kijken, want zo noem ik het toch een beetje. Ik ga wel verder op het antwoord van de minister. Ik raad u ook aan het verslag na te lezen. Er zijn heel wat opties die scholen kunnen nemen om met deze leerlingen aan de slag te gaan, opdat ze zo veel mogelijk kansen hebben, maar het hangt er ook van af wanneer OKAN-leerlingen binnenkomen. Want er is een groot verschil als een leerling hier binnenkomt als hij zes jaar is. Maar ik heb zelf ook leerlingen gehad in mijn klas die op hun negentiende hier binnenkomen, die op 17 jaar in het vijfde jaar ergens toekomen. Je wilt die leerlingen ook niet bij de dertienjarigen zetten. Dat gaat niet. Daar is dus enige realiteitszin op zijn plaats. En die scholen met OKAN-scholen hebben daar, vind ik, al heel veel expertise in ontwikkeld.
Minister Weyts heeft het woord.
Nederlands is natuurlijk het kader waarbinnen alle andere kennis wordt verworven. En dat geldt ook voor de wiskundige bolleboos. Daarom wou ik toch wel eens wijzen op de instrumenten die de scholen vandaag voorhanden hebben, dus de extra steun die ze kunnen geven, zeker aan zulke jonge talentjes. Dat verlengde verblijf in OKAN blijft trouwens ook een mogelijkheid op grond van het advies van de klassenraad. En dat hoeft zelfs ook geen volledig schooljaar te zijn. Het kan bijvoorbeeld zijn dat men zegt dat iemand er nog niet volledig rijp voor is en dat men het verblijf met enkele maanden verlengt, om vervolgens de overstap naar het reguliere onderwijs te maken.
Wat ik nog vergeten mee te geven ben, is de rol van de CLB’s binnen de ondersteuning van keuzes die gemaakt worden. Zij hebben ook net extra relancemiddelen gekregen, net met de bedoeling om geleidelijk aan – want nu is men nog altijd serieus bezig met het coronaverhaal – die middelen ook in te zetten in functie van hun reguliere taken.
Tot slot wil ik ook even meegeven dat de interpretatie van de resultaten van die Vlaamse toetsen niet contextvrij zal zijn. Dat heeft dan te maken met de datageletterdheid waarmee we een en ander gepaard willen laten gaan, om ervoor te kunnen zorgen dat die resultaten goed geïnterpreteerd worden. En dat zal altijd in een situatie zijn waarbij men de context van de betrokken leerling in ogenschouw neemt.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik ga toch nog één keer de moeite doen om het te proberen uit te leggen aan de heer Daniëls en om een beetje intellectuele eerlijkheid te vragen, in één minuut. Ik zeg nooit dat de ene onderwijsvorm minder is dan de andere. Ik heb dat nog nooit gezegd. En ik zal dat ook nooit zeggen. Nooit. Het is alleen een feit dat ons onderwijssysteem zo is georganiseerd dat je aso, tso en bso hebt en dat je van aso naar tso en bso kunt gaan, ook in het vierde middelbaar. Dat betekent dus dat het is alsof het, als je nog nooit je handen gebruikt hebt, vanzelfsprekend is dat je dat wel zult kunnen, maar dat je van de andere richting niet naar aso kunt. Dan bouw je dus een hiërarchie in, die volgens mij onterecht is. En dan krijg je inderdaad een woord dat u allemaal niet graag hoort: het watervalsysteem. Maar zo is het wel opgebouwd, omdat we ervan uitgaan dat als je in het aso hebt gezeten, je wel zonder problemen naar bso en tso kunt. Want daar leer je blijkbaar niets dat iemand niet zou kunnen in het aso. Dat is het probleem van ons onderwijssysteem. (Opmerkingen van Koen Daniëls)
U lijkt het niet te willen verstaan.
Minister, er zijn ontzettend veel uitdagingen in het OKAN-onderwijs. Ik weet ook dat er heel veel prachtig werk gebeurt en dat leerkrachten hun hart en ziel geven, maar we mogen die problemen niet onderschatten. Soms kunnen psychologische factoren of taalfactoren ervoor zorgen dat leerlingen te snel verkeerd ingeschat worden en niet georiënteerd worden op hun talenten en competenties. Dat is een probleem dat al zo lang gekend is en waar te weinig aan gedaan wordt. Dus ik pleit voor een geïntegreerde aanpak, een geleidelijke overschakeling, met extra taalondersteuning en een veel bredere kijk op dat OKAN-onderwijs. Ik zou u toch willen vragen om dat nog eens te herzien.
De vraag om uitleg is afgehandeld.